ECLI:NL:GHARL:2025:5342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
21-001658-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en verbetering van vonnis inzake witwassen in het kader van de coronacrisis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2022. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen, waarbij gebruik is gemaakt van de schaarste aan mondkapjes tijdens de coronacrisis. Het hof bevestigt de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid, maar verbetert de bewijsconstructie. De strafoplegging wordt vernietigd en de verdachte krijgt een gevangenisstraf van 593 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij wordt hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 20.500,00. Het hof houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich sinds 2021 heeft ingezet om zijn leven weer op de rit te krijgen. De verdachte heeft een netwerk van geldezels opgezet en heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van circa € 141.600,00. Het hof legt een voorwaardelijke straf op om recidive te voorkomen, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001658-22
Uitspraak d.d.: 2 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2022 met parketnummer 16-137716-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis beperkt hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is niet gericht tegen de gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de strafoplegging;
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 593 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf van 160 uren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis van 8 april 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank, voor zover aan de orde in hoger beroep:
  • verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde (witwassen) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren;
  • het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 20.500,00 bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis tot zover bevestigen. Wel zal het hof, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, de bewijsconstructie verbeteren.
Ten aanzien van de strafoplegging komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Verder zal het hof de motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij verbeteren.

Verbetering van bewijsconstructie

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting bij het hof heeft verdachte geen verweer gevoerd tegen het door de rechtbank bewezenverklaarde feit (witwassen). Verdachte heeft het onder 3 tenlastegelegde tijdens het onderzoek ter terechtzitting bij het hof ondubbelzinnig bekend en door de verdediging is aangegeven dat verdachte als een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan worden beschouwd. Gelet hierop zal het hof in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest in geval van cassatie, op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv, volstaan met een opsomming van de gebezigde bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 18 maart 2020 tot en met 3 april 2020 schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van circa € 141.600,00. Dit feit werd gepleegd in een geraffineerd samenwerkingsverband waarbij misbruik is gemaakt van de door de coronacrisis veroorzaakte wereldwijde volksgezondheidscrisis en de daarmee samenhangende schaarste aan mondkapjes. Dat is zeer strafwaardig gedrag omdat het witwassen van geld een ernstige bedreiging voor de legale economie vormt. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt hierdoor aangetast. Het geld dat uit witwassen afkomstig is, heeft bovendien een ontwrichtende werking op de samenleving nu met dat geld doorgaans ander strafbaar handelen wordt gefaciliteerd. Door zo te handelen heeft verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Daarbij komt nog dat daders van strafbare feiten op deze wijze in staat worden gesteld om met hun oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben.
Verdachte heeft een netwerk van zogenoemde
moneymules(geldezels) opgezet. Deze geldezels gebruikte hij allen voor het witwassen van geld. Hij heeft zich bij zijn handelen enkel laten leiden door snel financieel gewin ten koste van anderen en heeft daarbij tevens misbruik gemaakt van veelal jonge personen die door financiële en/of andersoortige problemen als kwetsbaar waren aan te merken.
Verdachte heeft door zijn handelwijze bovendien zijn mededaders in staat gesteld de opbrengsten van de door hen gepleegde strafbare feiten te verwerven en heeft zo ook het plegen van die feiten mogelijk gemaakt.
Het hof heeft voor de straftoemeting gelet op het verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 15 juli 2025, waaruit blijkt dat hij in het verleden onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten en dat aan verdachte in 2015 een transactie is aangeboden wegens diefstal. Het hof neemt dit in strafverzwarende zin mee.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten, waaronder het meest recente rapport van 12 februari 2024.
Uit dit rapport blijkt dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag, goed in contact is met de reclassering, afspraken nakomt en zich sinds 2021 inzet om zijn leven weer op de rit te krijgen. Verdachte is zich de afgelopen jaren bewust geworden van zijn strafwaardige gedrag, het al dan niet kunnen vertrouwen van andere mensen en heeft inzicht verkregen in het kunnen inschatten van risicovolle situaties zodat hij hiervan kan weg blijven. Het is verdachte gelukt om zijn leven en zijn financiën op orde te krijgen. Volgens de reclassering zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf afbreuk doen aan de positieve ontwikkeling van verdachte en alles wat hij de afgelopen jaren heeft opgebouwd. De reclassering adviseert daarom de oplegging van een voorwaardelijke straf en/of een taakstraf.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ook door hem en zijn raadsman naar voren zijn gebracht op de terechtzitting in hoger beroep. Verdachte verklaart dat het goed met hem gaat. Hij heeft een groot deel van zijn schulden afbetaald door tijdelijk bij familie in te gaan wonen en hij heeft de afgelopen jaren zijn taakstraffen allemaal afgerond. Verdachte heeft sinds kort weer zijn eigen woonplek en heeft zijn goedlopende kapsalon weten te behouden die bovendien erkend is als leerbedrijf.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 22 april 2022, de dag waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit arrest is uitgesproken op 2 september 2025 en daarmee niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van in totaal één jaar en ruim vier maanden. Aan die overschrijding zal het hof gevolgen verbinden door verdiscontering daarvan in de strafoplegging zoals hierna vermeld.
Gelet op de hierboven beschreven ernst van het bewezenverklaarde ziet het hof geen andere mogelijkheid dan verdachte om te beginnen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In de proceshouding van verdachte, waarin hij openheid van zaken geeft en verantwoordelijkheid neemt in combinatie met de inhoud van het reclasseringsrapport waaruit volgt dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte in grote mate lijken te zijn verbeterd, alsmede de overschrijding van de redelijke termijn, ziet het hof echter reden om een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende acht het hof – evenals de advocaat-generaal en de verdediging – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 593 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Het hof is van oordeel dat verdachte daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, dient te verrichten.
De voorwaardelijke gevangenisstraf is ter voorkoming van recidive, nu verdachte zich in het verleden vaker heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om diezelfde reden zal het hof een proeftijd opleggen van drie jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.500,00, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 20.500,00 aan materiële schade.
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden schade rechtsreeks verband houdt met het bewezenverklaarde medeplegen van witwassen, nu verdachte met zijn handelen verantwoordelijk is voor het feit dat de benadeelde partij het geldbedrag heeft verloren. Verdachte zorgde immers op structurele wijze voor bankrekeningen waarop zijn medeverdachten het geld van de benadeelde partij konden laten storten. Verdachte ging vervolgens, nadat hij van zijn medeverdachten bericht over de betalingen had verkregen, (tezamen met de bankrekeninghouders) naar de bank om dit geld te pinnen waardoor het geld voor deze benadeelde partij verdween. Zo bezien staat het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde handelen (witwassen) in rechtstreeks verband met de wegnemingshandeling en is die zozeer bepalend voor het ontstaan van de schade dat verdachte dan ook tot vergoeding van voornoemde schade is gehouden. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
593 (vijfhonderddrieënnegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
360 (driehonderdzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.500,00 (twintigduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 maart 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Kiemel, griffier,
en op 2 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.