ECLI:NL:GHARL:2025:5474

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
21-001223-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor beschadiging van een voertuig en bedreiging met een nepbom

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk beschadigen van een voertuig en het medeplegen van bedreiging door een nepbom voor de voordeur van het slachtoffer te plaatsen. De politierechter had eerder op 17 maart 2025 een gevangenisstraf van 30 dagen opgelegd, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar heeft de vrijheidsbeperkende maatregel aangepast. De verdachte heeft in hoger beroep zijn onschuld betoogd, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende zijn om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001223-25
Uitspraakdatum: 5 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 maart 2025 met parketnummer 16-344958-24 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis;
  • toepassing van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht door oplegging van een contactverbod met [benadeelde 1] en oplegging van een gebiedsverbod voor de [adres 2] voor de duur van vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar, waarbij per overtreding vijf dagen vervangende hechtenis moet worden toegepast met een maximum van zes maanden;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] , met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. Y. Hamelzky, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 17 maart 2025, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter een contactverbod met [benadeelde 1] en een gebiedsverbod voor de [adres 2] , als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, opgelegd voor de duur van twee jaren, en de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan bevolen. Verder heeft de politierechter de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een deels andere beslissing ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of met brandstichting door een op een bom gelijkend voorwerp, althans een pakket, te plaatsen naast de voordeur van die [benadeelde 1] en/of in een publiek toegankelijke ruimte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juli 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of met brandstichting door een op een bom gelijkend voorwerp, althans een pakket, te plaatsen naast de voordeur van die [benadeelde 1] en/of in een publiek toegankelijke ruimte bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op/in of omstreeks 11 juli 2024 te [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door voornoemde op een bom gelijkend voorwerp/een pakket te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van aangever [benadeelde 1] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze niet betrouwbaar en te weinig specifiek zijn. Bij aangever bestond al de verwachting dat verdachte achter de ten laste gelegde feiten zat, waardoor geen sprake is van een zuivere herkenning. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geldt verder dat de verklaring van [getuige 1] onjuist is, nu [naam 1] heeft verklaard dat zij op de avond van de vernieling van de auto huisarrest had. De verklaring van [getuige 2] is suggestief, nu zij verdachte alleen van gezicht zegt te herkennen terwijl zij nu juist het gezicht van de betrokken persoon niet heeft gezien. Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte een niet ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd over de reden dat op het pakket tape met het DNA van verdachte is aangetroffen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [benadeelde 1] overweegt het hof als volgt. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever. Uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende gebleken dat aangever en verdachte elkaar al enige tijd kenden. Dit draagt bij aan de geloofwaardigheid van de verklaring van aangever waarin hij aangeeft verdachte te herkennen aan zijn loopje en houding. De herkenning vindt daarnaast steun in ander bewijsmateriaal. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat zij een jongen en een meisje op 1 mei 2024 rond 01:30 uur door de straat zag fietsen en dat zij deze personen herkende als [naam 1] en verdachte. De verklaring die [naam 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, waarin zij heeft verklaard dat zij in de nacht van 30 april 2024 op 1 mei 2024 thuis was, maakt dit niet anders. De enige onderbouwing die zij hiervoor heeft gegeven is namelijk een snapchatfoto van 30 april 2024 om 21:13 uur en een foto van 1 mei 2024 om 02:29 uur, terwijl de beschadiging van de personenauto op 1 mei 2024 rond 01:15 uur plaatsvond.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof dat niet aannemelijk is dat het stuk tape waarmee het pakket is gemaakt de vingerafdruk van verdachte bevat, omdat hij weleens rollen tape bij vrienden laat slingeren, te meer omdat de vingerafdruk op een bedekt stuk tape is aangetroffen. Het hof schuift die verklaring van verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op het bovenstaande en de hieronder opgenomen bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van een auto en bedreiging.

Bewijsmiddelen

Feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Midden-Nederland met nummer 2024210965, inhoudend als verklaring van [benadeelde 1] :
Plaats delict: [adres 2]
Ik doe aangifte van vernieling van de auto van mijn moeder
(het hof begrijpt: [benadeelde 2] ), met [kenteken] .
Op 01 mei rond 01:15 uur werd ik gebeld via Snapchat door [getuige 2] , een overbuurvrouw van mij, van [nummer] Ik nam niet op omdat ik niet wakker was, maar werd er wel wakker van. Ze stuurde mij daarop een berichtje met de waarschuwing dat ik wakker moest worden, naar buiten moest gaan om te kijken omdat er een jongen in het zwart gekleed, met witte gympen aan, drie eieren tegen mijn camera aan gooide.
De jongen liep toen langs de linkerkant van mijn auto en gaf twee harde trappen met zijn voet tegen mijn auto aan. Dit had [getuige 2] ook gezien.
Ik ben naar buiten gegaan en [getuige 2] wees mij welke kant die jongen op gefietst was. Hij is vanaf mijn woning richting [straat] gelopen, over het bruggetje. Ik ben in mijn auto gestapt en heb de route gereden richting het huis van [verdachte] , ik wist waar hij woonde. Ik kwam hem tegen tegenover de [school] , om de hoek van zijn woning. Hij was aan het hijgen vanwege het rennen.
Ik ken [verdachte] persoonlijk, hij is een vriend van mij geweest. Ik herkende hem op de beelden aan zijn loopje en houding.
Ik ben naar mijn auto gaan kijken de volgende dag en zag dat er in de bovenste belijning van de auto een kras zit, aan de bijrijderskant van de achterdeur. Ook zit daar een deuk omheen. Deze deuk en kras hebben er eerder niet gezeten.
Op mijn camera is de vernieling te zien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 mei 2024, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 1 mei 2024 omstreeks 01:30 uur werd ik wakker van herrie in de straat. Ik heb door het raam gekeken en ik zag een jongen en een meisje door de straat fietsen. Ik ken ze van gezicht en ze heten [naam 1] en [verdachte] of [verdachte] . Ik heb deze twee personen door de straat zien fietsen rond het tijdstip van de vernieling van de auto van [benadeelde 1] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. [geboortedag 2] 2024, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]
Op 1 mei 2024 rond 01:15 uur zat ik buiten te roken toen er een jongen langs kwam. Deze jongen rende naar de woning van [benadeelde 1] . Daarna gaf hij twee flinke trappen tegen de auto van [benadeelde 1] aan.
Ik kan hem als volgt omschrijven:
- zwarte kleding aan;
- zwarte hoodie
- gemiddelde lengte en was slank van postuur.
Feit 2 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. [geboortedag 2] 2024, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde 1] :
Op 11 juli 2024 omstreeks 02.25 uur bevond ik mij bij mijn overbuurvrouw [naam 2] aan [adres 3] . Op voornoemde datum, tijd en plaats hoorde ik opeens een harde knal van buiten komen. Omdat ik al langere tijd word lastiggevallen door [verdachte] of vrienden van hem ben ik hierop naar de voordeur van mijn woning gelopen (het hof begrijpt: aan de [adres 2] ). Links naast mijn voordeur op het grind in mijn voortuin zag ik een grijs pakketje liggen met hierin een lont. Ik was bang dat er een explosief bij mijn woning was geplaatst. Hierna heb ik de beelden van mijn videodeurbel bekeken. Op deze beelden zag ik 2 personen in het donker gekleed aan komen lopen vanaf de kant van de [straat] op [plaats] . 1 persoon, geheel in het zwart gekleed en met een zwart mondkapje voor zijn gezicht blijft aan het begin van mijn voortuin staan. De 2e persoon, in het donker gekleed, met een donkerblauwe hoodie met hierop een blauw, wit, rood logo voorzijde, met capuchon over zijn hoofd en zijn gezicht bedekt met grijze stof, loopt via mijn looppad naar mijn voordeur. Ik zie dat deze persoon een pakketje in zijn blote handen houdt, welke ik later in mijn voortuin vind. Voor mijn voordeur stapt hij naar links en legt hij waarschijnlijk het pakketje op de steentjes in mijn voortuin. Hierna hoor ik het geluid van een aansteker. Even later zie ik op de beelden dat beide personen wegrennen. Na een kleine minuut hoor ik via de videobeelden een harde knal. Hier wordt door mij op gereageerd door naar buiten te lopen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] ) d.d. 1 augustus 2024, opgenomen op pagina 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 1] :
Op 11 juli 2024 om 06:30 uur kwam ik, naar aanleiding van een bedreiging, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] .
De volgende sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Sporendragers
Goednummer: PL0900-2024219388-3373846
SIN: AARK8714NL
Object: Plakband
Bijzonderheden: Pak A4-papier met ducttape er omheen
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport dactyloscopisch sporenonderzoek d.d. 19 augustus 2024, inhoudend als relaas van [verbalisant 2] :
Kenmerk aanvrager: 2024219388
Kenmerk spoor: AARK5138NL

Resultaat dactyloscopisch onderzoek

Het vergelijkend onderzoek in Havank heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon geregistreerd in Havank onder:
Biometrienummer: 310002115478
SKN-nummer: 11376253

Overzicht van de gegevens onder biometrienummer 310002115478 met SKN 11376253.

Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag 1] -2004
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van conclusie onderzoek dactyloscopische sporen d.d. 29 oktober 2024, opgenomen als aanvullend proces-verbaal in voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [verbalisant 3] :

Delictinformatie forensisch onderzoek

Proces-verbaalnummer: PL0900-2024219388-17
Plaats delict: [adres 2]

Overzicht dactyloscopische sporen met bijbehorende dactyloscopische uitslag

Individualisatie
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag 1] 2004
SKN: 11376253
Spoornummer: PLO900-2024219388-207805
SIN: AARK5138NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: vingerafdruk
Datum/tijd veiligstellen: 2 augustus 2024 om 13:32 uur
Plaats veiligstellen: Tape AARK8714NL: bij aanleveren bedekt stuk tape

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 1 mei 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.primair
hij op 11 juli 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een op een bom gelijkend voorwerp, althans een pakket, te plaatsen naast de voordeur van die [benadeelde 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beschadigen van een personenauto. Hij heeft tegen de linkerzijde van de auto van [benadeelde 2] getrapt en heeft daarbij een deuk en een kras in die auto veroorzaakt. Door aldus te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde 2] .
Daarnaast heeft verdachte een op een bom gelijkend voorwerp naast de deur van aangever [benadeelde 1] geplaatst. Hiermee heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij aangever teweeggebracht. Ook heeft verdachte veel overlast veroorzaakt doordat de buurt diende te worden afgezet, bewoners zich niet aan de voorzijde van hun woning en achter glas mochten bevinden en er veel hulpdiensten opgeroepen werden en ter plaatse zijn geweest. Uiteindelijk is de nepbom met behulp van de explosievenopruimingsdienst onderzocht en verwijderd.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 15 juli 2025. Hieruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast houdt het hof rekening met toepassing van de artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat verdachte bezig is met het aflossen van zijn schulden. Verdachte heeft een baan en lijkt binnenkort een woning te kunnen krijgen.
Alles afwegende acht het hof – net als de rechtbank en de advocaat-generaal – de oplegging van een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof ziet aanleiding om een contactverbod en locatieverbod als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen. Het contactverbod zal gelden ten aanzien van aangever [benadeelde 1] . Dit verbod moet voorkomen dat verdachte nog contact zal zoeken, direct of via anderen, met [benadeelde 1] . Het locatieverbod zal gelden voor een straal van 50 meter van het adres gelegen aan de [adres 2] . Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, legt het hof de maatregel op voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die het contact- en locatieverbod reeds van kracht is geweest. Voor elke keer dat verdachte de maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen worden opgelegd met in totaal een maximum van zes maanden.
Op basis van het procesdossier is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [benadeelde 1] . Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat verdachte [benadeelde 1] gedurende lange tijd en op intensieve wijze heeft lastiggevallen. In het reclasseringsrapport van 17 december 2024 schat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld tot hoog in, waarbij onder andere de aanwezigheid van een psychische stoornis als risicofactor wordt gezien. In het rapport staat verder dat verdachte sociaal wenselijke antwoorden geeft en een niet open, zelfbepalende houding heeft. Hierdoor is het moeilijk om tot gedragsverandering te komen. Het hof zal dan ook bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 318,16. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden ter hoogte van het volledige gevorderde schadebedrag. De vordering is ook voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt het volgende.
Artikel 6:106 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van de in artikel 6:106 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in de persoon op ‘andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (zie ECLI:NL:HR:2019:793 en ECLI:NL:HR:2019:376).
Het strafbare feit waarop de vordering tot schadevergoeding betrekking heeft, is bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling. Het hof heeft bewezenverklaard dat een op een bom gelijkend voorwerp naast de voordeur van het huis van de benadeelde partij is gelegd. Uit het dossier volgt dat de nepbom door de explosievenopruimingsdienst is onderzocht en verwijderd. Het behoeft geen betoog dat het plaatsen van een nepbom bij de voordeur kan leiden tot gevoelens van angst bij de bewoner, in dit geval de benadeelde partij. In de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding is ook beschreven dat de gebeurtenis veel impact heeft gehad op het leven van de benadeelde partij. Hij voelt zich radeloos en bang, heeft last van nachtmerries, is continue alert en kan zich niet concentreren. De benadeelde partij heeft gesprekken gevoerd met de GGZ praktijk ondersteuner en geconcludeerd is dat hij moet worden doorverwezen naar tweedelijnszorg.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van zijn immateriële schade, omdat hij door de bedreiging bij zijn huis in zijn persoon is aangetast. Gelet op de aard en de ernst van het feit, de angst en de gevolgen voor de psychische gesteldheid van verdachte, zoals ook is onderbouwd ter terechtzitting, en de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, is een bedrag van € 1.000,00 billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2024 tot aan de dag der voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
29 (negenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde
  • voor de duur van 3 jaren zich niet zal ophouden binnen een straal van 50 meter van het adres gelegen aan de [adres 2] ;
  • voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 1993 te [plaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 5 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt daarnaast dat de vervangende hechtenis die eventueel al is tenuitvoergelegd, eveneens bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 318,16 (driehonderdachttien euro en zestien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 318,16 (driehonderdachttien euro en zestien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 mei 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 juli 2024.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 5 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.