ECLI:NL:GHARL:2025:5475

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
21-004617-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege voor verdachte met recidiverisico

Op 5 september 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg was ontslagen van alle rechtsvervolging, maar aan wie de rechtbank een terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege had opgelegd. Het hof heeft, na het horen van deskundigen en het bestuderen van rapporten, geconcludeerd dat het recidiverisico van de verdachte onvoldoende kan worden ingeperkt door een zorgmachtiging. De verdachte, geboren in 2005 en momenteel verblijvende in een penitentiaire inrichting, heeft een complexe problematiek met beperkte ziekte-inzicht en een hoog recidiverisico. De reclassering en psychologen hebben aangegeven dat langdurige begeleiding en medicatie noodzakelijk zijn om herhaling van gewelddadig gedrag te voorkomen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, met de aanvulling dat een ongemaximeerde TBS-maatregel met verpleging van overheidswege de enige passende sanctie is. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen is afgewezen, omdat de ernstige bezwaren nog steeds aanwezig zijn.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004617-24
Uitspraak d.d.: 5 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-122247-23 en 16-094052-23, 16-096628-23, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bewezenverklaring van het in de zaken met parketnummers 18-122247-23, 16-094052-23 en 16-096628-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte;
  • oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Rangoe, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 18 oktober 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van het in de zaken met parketnummers 18-122247-23, 16-094052-23 en 16-096628-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging en hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank grotendeels op juiste wijze en op juiste gronden heeft beslist. Het vonnis zal dan ook, met aanvulling van gronden, worden bevestigd.
Aanvullende overweging ten aanzien van de motivering van de op te leggen maatregel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht aan verdachte geen TBS-maatregel op te leggen. De verdediging heeft aangevoerd dat andere minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn, die niet eerder zijn geprobeerd, namelijk een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz.
Overwegingen van het hof
Tijdens de procedure in hoger beroep zijn over verdachte, in aanvulling op de eerdere rapporten, nog twee rapporten uitgebracht, te weten een rapport van de reclassering van 15 augustus 2025 en een rapport van de GZ-psycholoog van 19 mei 2025.
Voornoemd rapport van de reclassering houdt in dat de reclassering het recidiverisico zonder zorgkader hoog inschat. De reclassering heeft daarbij in aanmerking genomen de psychopathologie van verdachte, het beperkte ziekte-inzicht, het gebrek aan copingvaardigheden en het feit dat verdachte geen netwerk in Nederland heeft en afhankelijk is van anderen. De reclassering acht het van essentieel belang dat, gelet op de problematiek van verdachte en de beperkingen in functioneren, naast het inzetten van interventies gericht op de psychiatrische stoornis, er ook ingezet wordt op persoonlijke ontwikkeling. De reclassering overweegt dat verdachte ook na het klinische traject intensieve begeleiding behoeft gericht op resocialisatie, wat een langdurig traject zal zijn en wat tevens een forensische insteek behoeft met het oog op risicomanagement. Uit recente informatie van het PPC komt ook naar voren dat verdachte baat heeft bij hand-in-hand begeleiding met veel herhaling en dat dit een intensief proces zal zijn. De reclassering acht een zorgmachtiging te kwetsbaar. De reclassering acht een TBS-maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar.
Het aanvullend rapport van de psycholoog houdt onder meer in dat verdachte geen blijk geeft van probleeminzicht als het gaat om de eigen gevoeligheid voor ontregeling of de rol van medicatie in de stabilisatie van zijn functioneren. Hij lijkt het belang van medicatie hierin te onderschatten. De zelfredzaamheid, veerkracht en coping zijn beperkt. Over het geheel genomen worden de mogelijkheden om zelfstandig problemen op te lossen en spanningen te laten afvloeien als zeer beperkt ingeschat. Er zijn in de toekomst problemen te verwachten met risicohantering. De psycholoog geeft aan dat verdachte niet de noodzaak ziet van medicamenteuze ondersteuning, al is hij wel te motiveren tot medewerking aan deze ondersteuning, dat hij onvoldoende zelfredzaam is en een (zeer) beschermende omgeving behoeft en dat hij beperkt zicht heeft op de eigen grote beschermingsbehoefte. Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag in de vorm van brandstichting wordt hoog geacht indien verdachte opnieuw psychotische klachten zou ontwikkelen en hij zonder voldoende zorg, begeleiding en behandeling zou moeten terugvallen op eigen (beperkte) vaardigheden. Indien verdachte binnen een beschermende omgeving passende zorg, behandeling en begeleiding zou krijgen, waardoor overvraging en nieuwe psychotische ontregeling worden voorkomen, wordt het risico op herhaling van brandstichting laag geacht. De psycholoog ziet geen aanleiding om de eerdere conclusies en advies te wijzigen. Van belang is dat een passend medicatiebeleid, behandelaanbod en begeleiding worden aangeboden die aansluiten bij verdachtes stoornis, klachten en zorg- en begeleidingsbehoefte. Ten aanzien van het kader waarbinnen de diagnostiek, begeleiding en behandeling zouden kunnen worden opgelegd, wordt als eerste gedacht aan een zorgmachtiging. Mocht de GGZ-instelling dit kader van een zorgmachtiging niet geïndiceerd achten, dan is gezien de behoefte aan zorg in combinatie met de nodige beperking van het recidiverisico en het zeer beperkte probleembesef en -inzicht als tweede optie te denken aan een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de reclasseringswerker, de GZ-psycholoog en de psychiater die over verdachte rapporteerde op 11 augustus 2024 gehoord.
De GZ-psycholoog heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte langdurig begeleiding, zorg en medicatie nodig heeft. Een zorgmachtiging wordt verdachte gegund, maar als dat niet lukt, dan moet de behandeling een andere vorm krijgen. Verdachte is kwetsbaar voor ontregeling en heeft weinig veerkracht. Als verdachte zich goed blijft laten begeleiden dan kan een zorgmachtiging voldoende zijn voor het inperken van het recidiverisico. Het risico is er vooral als verdachte ontregelt. Indien hij zijn medicatie neemt, is hij niet kwetsbaar voor ontregeling. Dan zou een zorgmachtiging voldoende moeten zijn. Als verdachte in het kader van de zorgmachtiging blijft meewerken dan kan de begeleiding daarna in een minder dwingend kader van de GGZ. Als de medicatietrouwheid en de ontvankelijkheid voor de behandeling wegvalt, zijn de risico’s groter.
De psychiater heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij denkt dat een zorgmachtiging voldoende is om het recidiverisico in te perken. Bij schizofrenie is het probleeminzicht altijd beperkt tot afwezig. Een behandeling met aandacht voor delictpreventie zou aan verdachte in een ander kader dan een TBS-maatregel kunnen worden opgelegd. Bijvoorbeeld als een bijzondere voorwaarde. Langdurige klinische zorg is bij verdachte niet nodig. Als verdachte niet psychotisch wordt, is de samenleving beschermd. De medicatie voorkomt dat hij psychotisch wordt. De psychiater acht de kans niet groot dat verdachte niet zou meewerken aan iets dat aan hem wordt aangeboden.
De reclasseringswerker heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het advies van de reclassering afwijkt van de adviezen van de psycholoog en de psychiater, omdat verdachte hand-in-hand begeleiding nodig heeft, die naar verwachting lang zal duren en er daarnaast ook een resocialisatietraject zal moeten plaatsvinden. Verdachte heeft niet alleen medicatie nodig. Hij zal ook copingvaardigheden moeten aanleren.
Het hof is van oordeel dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt door het opleggen van een zorgmachtiging en acht het, evenals de rechtbank, noodzakelijk dat aan verdachte een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Het hof overweegt in aanvulling op hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen nog als volgt.
Uit het rapport van de psychiater en de psycholoog volgt dat verdachte beperkt ziekte-inzicht heeft en ook dat het, voor het beperken van het recidiverisico, van belang is dat hij zijn medicatie neemt. Volgens de meest actuele richtlijn zou een behandeling met een antipsychoticum minstens vijf jaar moeten duren, zo volgt uit het rapport van de psychiater. Binnen de veiligheid en de structuur van het PPC gaat het op dit moment weliswaar beter met verdachte, omdat hij zijn medicatie inneemt, maar volgens de deskundigen ziet verdachte de link tussen het innemen van de medicatie en zijn geestelijke toestand niet, althans niet voldoende.
De psycholoog heeft aangegeven dat verdachte langdurig zorg, behandeling en begeleiding nodig heeft. En ook de reclasseringswerker heeft verklaard dat de begeleiding van verdachte naar verwachting lang zal duren. De begeleiding van verdachte zal bovendien intensief zijn, omdat hij hand-in-hand begeleiding nodig heeft. In aanmerking genomen dat een zorgmachtiging in eerste instantie voor zes maanden wordt opgelegd, acht het hof een dergelijke machtiging, gelet op de langdurige zorg die verdachte nodig heeft om recidive te beperken, een onvoldoende waarborg ter bescherming van de samenleving. Daar doet niet aan af dat het de verwachting van de psychiater is dat verdachte aan de begeleiding zal meewerken. Nu begeleiding, behandeling en medicatie noodzakelijk zijn om het recidiverisico te beperken, is het hof van oordeel dat de enkele verwachting dat verdachte in de toekomst zal blijven meewerken, indien bijvoorbeeld een eventuele zorgmachtiging niet zal worden verlengd, onvoldoende zekerheid biedt voor de samenleving. Het hof verwijst in dat verband naar het rapport van de psychiater, dat inhoudt dat verdachte enig ziekte-inzicht heeft, maar dat zal moeten blijken of de huidige behandel- en begeleidingsbereidheid langdurig aanwezig blijft. Dit maakt dat begeleiding en behandeling ook op de langere termijn goed ingebed moeten zijn.
Voorts acht het hof het van belang dat bij de behandeling van verdachte aandacht is voor delictpreventie. Binnen het kader van een zorgmachtiging is daar minder aandacht voor, terwijl dat naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst van de feiten en de problematiek van verdachte, wel onderdeel van de behandeling zou moeten zijn. De psychiater heeft ter terechtzitting aangegeven dat delictpreventie ook in een ander kader zou kunnen plaatsvinden. Hij noemde daarbij als voorbeeld de bijzondere voorwaarde. Nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem derhalve geen straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden kan worden opgelegd, is dit echter geen optie.
Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de stukken die in hoger beroep aan het dossier zijn toegevoegd alsook de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep, is het hof het dan ook eens met de beslissing van de rechtbank dat een ongemaximeerde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de enige passende en aangewezen sanctie is.

Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Het hof is van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte berust, nog steeds aanwezig zijn. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 5 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.