ECLI:NL:GHARL:2025:5499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
200.277.973
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen tussen broers over verdeling nalatenschap en waardering onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een geschil tussen drie broers over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden vader, die op 30 augustus 2005 is overleden. De broers, [appellant], [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], zijn erfgenamen en hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. De procedure betreft onder andere de verdeling van onroerende zaken, huurinkomsten en een effectenportefeuille. De rechtbank heeft in een eerder vonnis de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, maar [appellant] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij betwist de waarderingen die door de rechtbank zijn gemaakt en stelt dat niet alle relevante zaken zijn meegenomen in de verdeling. Het hof heeft in een tussenarrest deskundigen benoemd om de waardering van de onroerende zaken en de huurinkomsten te onderzoeken. De accountant-deskundige heeft geconcludeerd dat bepaalde betalingen geen boedelkosten zijn en dat de huurinkomsten op een bepaalde manier zijn verwerkt. Het hof heeft de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 1.234.630 en heeft bepaald dat de huurinkomsten en vorderingen op de broers in de verdeling moeten worden betrokken. Het hof heeft ook geoordeeld dat [geïntimeerde1] een voorschot van € 180.563,42 heeft ontvangen en dat hij hierover rente verschuldigd is. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.973
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, NL 19.3703)
arrest van 9 september 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser van de vordering, verweerder op de tegenvordering,
hierna: [appellant] ,
advocaat: per 25 juli 2023 S.J. Kerbusch, voorheen mr. P.G. Knoppers
en

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats3] ,
geïntimeerden in het hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerders op de vordering, eisers van de tegenvordering,
hierna respectievelijk: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ,
advocaat: mr. M.H.C. Morshuis.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 oktober 2022 hier over.
1.2
Het hof heeft in het tussenarrest van 18 oktober 2022 de heer [de deskundige1] benoemd tot deskundige (hierna: accountant-deskundige) om onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht (rapport) uit te brengen over de daarin onder rechtsoverwegingen 3.7 en 3.15 opgenomen vragen en de heer [de deskundige2] benoemd tot deskundige (hierna: taxateur-deskundige) om onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht (rapport) uit te brengen over de daarin onder rechtsoverwegingen 3.21 opgenomen vragen.
1.3
In rechtsoverweging 3.7 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 is de volgende vraag voor de accountant-deskundige opgenomen:
1.
Kunt u aangeven welke van de door [appellant] in zijn overzicht (productie 3 bij de memorie van grieven) genoemde betalingen zien op boedelkosten die voor rekening van de nalatenschap behoren te komen en welke betalingen zien op kosten die niet voor rekening van de nalatenschap komen en voor wiens rekening die kosten dan wel behoren te komen, bijvoorbeeld voor rekening van [appellant] , [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde1] privé of van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam1] B.V. (hierna: de wijnkoperij)?
1.4
In rechtsoverweging 3.15 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 zijn de volgende vragen voor de accountant-deskundige opgenomen:
1. Kunt u aangeven:
- welke huurbedragen in de periode van 30 augustus 2005 tot en met heden zijn ontvangen voor de [adres1] 25 en 27 te [woonplaats3] ,
- hoe deze inkomsten administratief zijn verwerkt,
- welke kosten in die periode met de [adres1] 25 en 27 samenhangen,
- hoe die kosten administratief zijn verwerkt,
- welke bedragen van de huurinkomsten aan [appellant] zijn uitgekeerd, dan wel zijn verrekend (in rekening-courant of anderszins)?
2. Kunt u aangeven of er nog (netto-) huurinkomsten dienen te worden verdeeld tussen [appellant] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] en voor welk bedrag?
3.
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn
voor het verdere verloop van deze zaak?
1.5
In rechtsoverweging 3.21 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 zijn de volgende vragen voor de taxateur-deskundige opgenomen:
Kunt u de onroerende zaken aan de [adres1] 25, [adres1] 27 en [adres2] 8 te [woonplaats3] taxeren als één object en als drie losse objecten en daarvan de taxatiewaarden weergeven? Bij de taxatie van de panden als drie losse objecten kunt u vooralsnog uitgaan van de hypothetische situatie dat er een kadastrale splitsing zou komen en dat aan de voorwaarden daarvoor (zoals bijvoorbeeld vergunningen die verleend zouden moeten worden) is voldaan.
Kunt u daarbij de taxatiewaarden zowel in verhuurde staat als in onverhuurde staat/ vrij van gebruik (in beide gevallen tegen de waarde in het economisch verkeer) weergeven?
Wilt u beoordelen in hoeverre de onroerende zaken als losse objecten verkocht zouden kunnen worden (in hoeverre zijn de panden met elkaar verweven?)
1.6
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een e-mail van het hof van 23 mei 2022;
- een e-mail van 30 mei 2022 van mr. Knoppers;
- een brief van 31 mei 2022 van mr. Morshuis;
- een e-mail van het hof van 28 juni 2022;
- een brief van mr. Knoppers van 12 juli 2022;
- een journaalbericht van 12 juli 2022 met een brief van mr. Morshuis;
- een journaalbericht van 14 juli 2022 met een brief van mr. Morshuis;
- een journaalbericht van 20 juli 2022 met een brief van mr. Knoppers;
- een journaalbericht van 25 juli 2022 met een brief van mr. Morshuis;
- een brief van het hof van 10 oktober 2022;
- het tussenarrest van het hof van 18 oktober 2022 (benoeming deskundigen);
- een journaalbericht van 10 november 2022 van mr. Morshuis;
- een journaalbericht van 10 november 2022 van mr. Knoppers;
- het proces-verbaal van de descente van 15 november 2022;
- een journaalbericht van 28 november 2022 met een brief van mr. Knoppers;
- een e-mail van mr. Steenmetser, namens mr. Morshuis, van 28 november 2022;
- een e-mail van de taxateur-deskundige van 2 december 2022;
- een brief van het hof van 12 december 2022;
- het verslag van de regiezitting van 3 februari 2023
- een journaalbericht van 16 februari 2023 met een e-mail van mr. Morshuis;
- een tussenarrest van het hof van 19 september 2023 (aanvullend voorschot accountant-deskundige);
- het deskundigenbericht van 30 oktober 2023 van de accountant-deskundige;
- de memorie na deskundigenbericht van 19 december 2023 van mr. Kerbusch;
- de memorie na deskundigenbericht van 15 januari 2024 van mr. Morshuis.
1.7
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Zoals overwogen in het tussenarrest van 18 oktober 2022 gaat het hof in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het tussenvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 mei 2019 en van de rechtsoverwegingen 2.2. tot en met 2.9 van het eindvonnis van die rechtbank van 20 januari 2020.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] zijn broers die van mening verschillen over de wijze van verdeling van de nalatenschap van hun vader, de heer [de erflater] (hierna: vader). Vader is overleden op 30 augustus 2005 en partijen zijn alle drie erfgenaam. Partijen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en er is geen executeur benoemd. Partijen verschillen met name van mening over de verdeling van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken aan het adres [adres1] 25 en 27 en [adres2] 8 te [woonplaats3] , de huurinkomsten met betrekking tot die onroerende zaken, een effectenportefeuille met bijbehorende rekeningen, de hoogte van de door één van de broers daaruit opgenomen bedragen en het saldo op de ervenrekening.
3.2
In een procedure bij de rechtbank heeft [appellant] (in conventie) verdeling gevorderd van de tussen partijen (uit hoofde van de nalatenschap) bestaande gemeenschap. Hij heeft daarbij onder meer verzocht om de onroerende zaken aan hem toe te delen en vast te stellen dat [geïntimeerde1] een bedrag van € 267.150 aan voorschot uit de nalatenschap uitgekeerd heeft gekregen, dat dient te worden verrekend met het erfdeel van [geïntimeerde1] . [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen van [appellant] en op hun beurt (in reconventie) onder meer aan de rechtbank gevraagd om vast te stellen dat het aandeel van partijen in de nalatenschap een bedrag betreft van € 337.213,67, te vermeerderen met 1/3e deel van de banksaldi per datum verdeling. Verder hebben ze gevraagd om de onroerende zaken aan [geïntimeerde2] toe te delen en om vast te stellen dat [geïntimeerde1] een voorschot uit de nalatenschap heeft ontvangen van
€ 180.563. De rechtbank heeft het aandeel van [appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in de nalatenschap vervolgens vastgesteld op een bedrag van ieder € 337.213,80, te vermeerderen met 1/3 deel van het saldo op een ABN AMRO bankrekening, verminderd met kosten. Verder heeft de rechtbank (onder meer) de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, daarbij de onroerende zaken aan [geïntimeerde2] toegedeeld tegen een waarde € 805.000 en vastgesteld dat [geïntimeerde1] een voorschotuitkering heeft gekregen van € 180.563.
3.3
[appellant] kan zich niet vinden in het vonnis van de rechtbank en heeft daar hoger beroep tegen ingesteld. De rechtbank heeft volgens [appellant] niet alle relevante zaken meegenomen in de verdeling, is uitgegaan van onjuiste waarderingen en heeft ten onrechte bedragen niet verrekend bij de vaststelling van de verdeling. Daarom verzoekt [appellant] het hof na wijziging van eis, om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de verdeling van de nalatenschap vast te stellen waarbij (primair) de onroerende zaken aan [geïntimeerde2] worden toebedeeld tegen inbreng van een bedrag van € 1.730.000, met dien verstande dat als het hof de waarde vaststelt zoals de rechtbank in haar vonnis heeft gedaan, de onroerende zaken aan [appellant] moeten worden toebedeeld, met verrekening van het aandeel van [appellant] in het onverdeeld gebleven deel van de nalatenschap, of, als het onroerend goed aan [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde1] wordt toegedeeld voor een lager bedrag dan € 1.730.000, dat een meerwaardeclausule wordt opgelegd.
Verder verzoekt [appellant] het hof om bij de verdeling van de nalatenschap:
- een bedrag van € 29.960,64 bij de activa van de nalatenschap op te tellen vanwege onrechtmatige betalingen van de ervenrekening door [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde1] en dat te verrekenen;
- te bepalen dat de huurvordering van [appellant] voor een bedrag van € 198.067 moet worden ingebracht, te vermeerderen met 3% rente, vanaf de dag van overlijden van erflater en dat te verrekenen;
- vast te stellen dat aan [geïntimeerde1] in 2007 of daarna een voorschotuitkering is gedaan van
€ 267.150 (of een in goede justitie te bepalen bedrag) en dat te verrekenen;
- vast te stellen dat [geïntimeerde1] een (wettelijke, enkelvoudige) rente is verschuldigd aan de nalatenschap over het aan hem uitgekeerde voorschot en dat te verrekenen;
- de verdeling verder vast te stellen zoals door [appellant] voorgesteld in de memorie van grieven.
Subsidiair vraagt [appellant] het hof om de wijze van verdeling vast te stellen, rekening houdend naar billijkheid met de belangen van partijen. In beide gevallen verzoekt [appellant] het hof [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] in de kosten van de beide procedures te veroordelen. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben verweer gevoerd.
3.4
Het hof zal hierna de tien grieven van [appellant] tegen het bestreden vonnis behandelen. Daarbij komt – voor zover nodig – het verweer tegen die grieven van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] aan de orde. Ten behoeve van de leesbaarheid merkt het hof nog op:
- met ‘de wijnkoperij’ wordt bedoeld [naam1] anno 1772 B.V.;
- met ‘beheer’ (in de context van het deskundigenrapport) [naam2] B.V.;
- ten tijde van het overlijden van erflater en bij het afkomen van het deskundigenbericht van de accountant-deskundige hield beheer 100% van de aandelen in het kapitaal van de wijnkoperij;
- bij notariële akte opheffing onverdeeldheid van 9 november 2012 zijn de tot de nalatenschap van erflater behorende aandelen in het kapitaal van beheer gelijkelijk verdeeld tussen [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] en [appellant] waarbij aan ieder van hen in privé 50 gewone aandelen en 1365 preferente aandelen zijn toegedeeld;
- [naam3] B.V. (hierna: [naam3] ) is de vennootschap van [geïntimeerde2] en deze vennootschap was ten tijde van het afkomen van het deskundigenbericht 100% (indirect, via beheer) aandeelhouder van de wijnkoperij;
- [naam4] B.V., thans [naam5] B.V. (hierna: [naam4] ) is de vennootschap van [appellant] ;
- [naam3] en [naam4] hielden in ieder geval tot 1 januari 2017 ieder 50 % van de aandelen van beheer. In 2017 is [naam4] in het kader van een procedure bij de Ondernemingskamer uitgekocht door [naam3] . [naam3] en [naam4] hadden in 2012 al de aandelen van [geïntimeerde1] overgenomen.
Deskundigenrapport accountant-deskundige
3.5
Zowel [appellant] als [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben in hun memorie na deskundigenrapport uitvoerig op het rapport van de accountant-deskundige gereageerd. Wat betreft de memorie na deskundigenbericht van [appellant] overweegt het hof als volgt. In die memorie gaat [appellant] niet alleen inhoudelijk in op het rapport, maar ook op de werkwijze van de accountant-deskundige. Zo stelt [appellant] onder meer dat de accountant-deskundige stellingen inneemt en ongegronde aannames doet zonder feitelijke onderbouwingen, dat deze vragen van de advocaat van [appellant] onbeantwoord laat en dat de accountant-deskundige de aangeleverde stukken geen controle heeft uitgevoerd. [appellant] verbindt echter geen procedurele conclusie aan deze stellingen. Het hof ziet in de opmerkingen van [appellant] ook overigens geen aanleiding om het rapport van de accountant-deskundige buiten beschouwing te laten.
Het saldo op de bankrekeningen (boedelkosten)
3.6
Met grief I richt [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het saldo op de Fortisrekeningen nihil is, evenals het saldo per 22 april 2019 op de ING-rekening eindigend op [nummer1] en dat de ABN AMRO bankrekening, eindigend op [nummer2] (hierna: de ervenrekening), op 18 november 2019 een saldo had van € 4.438,18 dat, verminderd met de kosten voor de opslag van de roerende zaken van vader, tussen de broers moet worden verdeeld (rechtsoverweging 4.8).
[appellant] vindt ook dat [geïntimeerde2] rekening en verantwoording moet afleggen omdat hij als rekeninghouder de betaalopdrachten gaf en klaarblijkelijk daartoe gevolmachtigd was.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met onrechtmatige betalingen ter hoogte van in totaal € 29.960,64 die [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde1] vanaf de ervenrekening hebben gedaan. [appellant] stelt dat die betalingen zien op kosten waarvan niet is komen vast te staan dat die voor rekening van de nalatenschap behoren te komen.
[appellant] verzoekt het hof om bij de verdeling van de nalatenschap een bedrag van € 29.960,64 bij de activa van de nalatenschap op te tellen vanwege onrechtmatige betalingen van de ervenrekening door [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde1] en dat te verrekenen.
3.7
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten dat [geïntimeerde2] rekening en verantwoording aan [appellant] moet afleggen. Ook betwisten [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de stelling van [appellant] dat een bedrag van € 29.960,64 ten onrechte ten laste van de nalatenschap is gekomen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] voeren hiertoe primair aan dat uit de memorie van grieven onvoldoende kenbaar is welke gegevens, feiten en omstandigheden [appellant] uit productie 3 ter ondersteuning van zijn stelling naar voren wil brengen. Subsidiair voeren zij aan dat niet is gebleken dat het bedrag van € 29.069,64 ziet op kosten/verrekeningen die niet voor rekening van de nalatenschap behoren te komen, althans dat [appellant] niet heeft aangetoond dat het bedrag van € 29.069,64 ten onrechte door [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde1] zou zijn betaald van de ervenrekening. Meer subsidiair reageren [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] op de door [appellant] ter discussie gestelde posten.
Ten aanzien van de vordering van [appellant] voeren [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] aan dat [appellant] de verkeerde vordering heeft ingesteld: als [appellant] meent dat de nalatenschap nog een vordering heeft op [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] , dan moet hij een dergelijke vordering instellen, maar niet die vordering optellen bij een saldo van een rekeningnummer.
3.8
Hoewel in het petitum van [appellant] geen vordering tot rekening en verantwoording is opgenomen gaat het hof er, gelet op de beschouwingen in de grieven van [appellant] op dit punt, vanuit dat [appellant] dat wel beoogt. Het hof heeft in rechtsoverweging 3.5 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 al overwogen dat de rechtbank bij vonnis in incident van 28 mei 2019 heeft geoordeeld dat [geïntimeerde2] geen rekening en verantwoording verschuldigd is. Het hof heeft in dat verband overwogen dat [appellant] op dit punt in zijn vordering in hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat tegen dat vonnis geen hoger beroep is ingesteld; het hoger beroep is alleen tegen het eindvonnis ingesteld. Het hof zal [appellant] in zijn hoger beroep in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.9
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.7 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 overwogen dat het zich aan de hand van de door partijen overgelegde stukken onvoldoende in staat acht om te beoordelen in hoeverre met betrekking tot de door [appellant] in zijn overzicht genoemde betalingen al dan niet sprake is geweest van boedelkosten die ten laste van de nalatenschap komen. Het hof heeft daarom de accountant-deskundige benoemd om onderzoek te doen naar de administratie van de nalatenschap (en /of eventuele andere administraties voor zover de deskundige dat noodzakelijk acht).
3.1
De accountant-deskundige heeft geconcludeerd dat de betalingen boedelkosten zijn, met uitzondering van twee van de op het overzicht van [appellant] vermelde posten. De twee posten [naam6] storting (€ 10.000) en Ovb De Variabele 52180604-102 (€ 1.130,25) zijn geen boedelkosten, aldus de accountant-deskundige.
3.11
[appellant] gaat akkoord met de conclusie van de accountant-deskundige, met dien verstande dat volgens [appellant] ook de kosten van [naam7] (€ 1.269 exclusief BTW) geen boedelkosten zijn. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] voeren aan dat de posten [naam6] storting, Ovb De Variabele 52180604-102 en [naam7] wel boedelkosten zijn.
3.12
Het hof zal ingaan op de drie posten die nog in geschil zijn. Hierna zullen per post eerst de relevante overwegingen en conclusies van de accountant-deskundige worden weergegeven, daarna – voor zover relevant – de standpunten van [appellant] en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] en ten slotte de beoordeling door het hof.
[naam6] storting (€ 10.000)
3.13
In zijn deskundigenrapport schrijft de accountant-deskundige:
“(…) In de omschrijving op het dagafschrift staat enkel: ‘storting’, maar de reden/ titel niet.
In de bespreking van 14 november 2019 tussen de financiële adviseurs is als uitgave 30 augustus 2005 tm juni 2008 inderdaad een betaling aan [geïntimeerde1] vermeld, maar verder geen uitleg aan gegeven.
Conclusie: geen boedelkosten.(…)”
3.14
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] voeren aan dat de betaling van € 10.000,- aan [geïntimeerde1] gedaan op 28 september 2006, tussen partijen in goed overleg is overeengekomen als vergoeding (althans voor 2005 en 2006) voor [geïntimeerde1] voor het vanuit de nalatenschap ter beschikking stellen van zijn aandeel in het aandelenkapitaal, omdat [geïntimeerde2] en [appellant] werkzaam waren in het familiebedrijf en salaris en tantiemes ontvingen en [geïntimeerde1] niet. Pas veertien jaar na deze betaling komt [appellant] daarop terug. Deze vordering is dan ook verjaard, aldus [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] .
3.15
Het hof zal eerst ingaan op het hiervoor in r.o. 3.7 weergegeven primaire verweer van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] . De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. [1] Het hof is van oordeel dat - anders dan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] menen - de stellingen van [appellant] in zijn memorie van grieven, inclusief zijn verwijzingen naar de producties, die toets doorstaan.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in hun memorie van antwoord uitvoerig op de verschillende stellingen en posten zijn ingegaan. Het hof maakt daaruit op dat het ook voor hen duidelijk was waartegen zij zich moesten verweren. Hun primaire verweer slaagt daarom niet.
3.16
Het hof overweegt het volgende over de stelling van [appellant] dat hij voor de betaling van € 10.000 aan [geïntimeerde1] geen toestemming heeft gegeven en dat deze niet voor rekening van de nalatenschap behoort te komen. Hierin betrekt het hof zowel het subsidiaire als het meer subsidiaire verweer van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .
De bankrekening waarvan de betaling is gedaan is een bestanddeel van de nalatenschap van erflater. Op grond van artikel 3:189 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 3:166 lid 1 BW is sprake van een gemeenschap. Uit artikel 3:170 BW volgt dat tot het beheer en andere handelingen betreffende het gemeenschappelijk goed uitsluitend de deelgenoten samen bevoegd zijn. Dit kan anders zijn als sprake is van onderhoud of behoud van het gemeenschappelijk goed (lid 1) of als er een regeling is die anders bepaalt (lid 2, eerste volzin). Omdat niet is gebleken dat van één van deze uitzonderingen sprake is, moet het hof beoordelen of de betaling van € 10.000 aan [geïntimeerde1] door de deelgenoten ( [appellant] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] ) samen is gedaan, zoals [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben aangevoerd. [appellant] betwist dat hij toestemming voor deze betaling heeft gegeven. De accountant-deskundige constateert dat op het dagafschrift in de omschrijving bij deze overboeking enkel ‘
storting’ staat, maar de reden of titel niet. Het hof is van oordeel dat uit deze omschrijving niet blijkt dat [appellant] toestemming heeft gegeven voor deze betaling als kosten van de nalatenschap. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] voeren nog aan dat deze overboeking ook is besproken tussen de financiële adviseurs van partijen, zoals blijkt uit de notulen van dit overleg. De accountant-deskundige schrijft hierover in zijn rapport dat in de bespreking van 14 november 2019 inderdaad een betaling aan [geïntimeerde1] is vermeld, maar dat hierbij verder geen uitleg is gegeven. De accountant-deskundige concludeert daarom dat geen sprake is van boedelkosten. Het hof volgt deze conclusie. In de notulen (pagina 3 en 4) staat:
“(…) Besloten wordt om een opstelling te maken van de ontvangsten en uitgaven van de ervenrekening vanaf 30-8-2005 t/m juni 2008 (omdat vanaf juli de maandelijkse huurbetalingen aan de erven plaatsvinden). [naam9] noemt de bedragen van de stortingen (huurpenningen en borg) ervenrekening op. [naam8] en [naam7] schrijven beiden mee en stemmen vervolgens onderstaand overzicht met elkaar af:
(…)
Overboeking naar [de erflater] 28-9-2006 € 10.000 (…)”
Hieruit blijkt dat tijdens het overleg van 14 november 2019 de betaling door de financiële adviseur [naam9] (
[naam9]) is opgesomd en dat deze door [naam8] (
[naam8]) en [naam7] (
[naam7])is genoteerd, maar niet dat [appellant] hiervoor (alsnog) toestemming heeft gegeven. Het verweer van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] slaagt dan ook niet. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het aan [geïntimeerde1] betaalde bedrag van € 10.000 boedelkosten betreft die voor rekening van de nalatenschap behoren te komen. In zoverre slaagt grief 1.
Omdat de grief op dit punt slaagt dient het hof te beoordelen of deze vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde1] is verjaard, zoals [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in de procedure bij de rechtbank hebben betoogd. Het hof is van oordeel dat van verjaring geen sprake is. Het bedrag is aan [geïntimeerde1] betaald na het overlijden van erflater en vormt onderdeel van de vele debatten tussen partijen over grotere en kleinere posten die tussen hen moeten worden verrekend in het kader van de verdeling van de gemeenschap. Dat deze discussie al bijna 20 jaar loopt maakt niet dat de vorderingen die partijen op elkaar en op de gemeenschap hebben, net als de vorderingen van de gemeenschap op de deelgenoten heeft, verjaard zijn. Voor zover artikel 3:179 lid 2 BW zich daartegen niet verzet is onder de hiervoor geschetste omstandigheden een beroep op verjaring in strijd met de maatstaven van redelijk en billijkheid.
Ovb De Variabele 52180604-102 (€ 1.130,25)
3.17
De accountant-deskundige schrijft:
“Uit de (…) op 20 juli 2023 overlegde stukken (bijlage 7) blijkt dat het schilderwerk aan de achterzijde van het pand [adres1] 27 betreft. Er is geen schriftelijke huurovereenkomst. De huur is al jaren gelijk, net zoals bij de door de wijnkoperij van de erven gehuurde onroerende zaken. Naar analogie van de onderhoudskosten van die onroerende zaken zijn dit kosten voor de huurder, [geïntimeerde2] .
Conclusie: geen boedelkosten.”
3.18
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] voeren in hun memorie na deskundigenbericht aan dat op grond van artikel 7:217 BW al het groot onderhoud, waaronder de kosten van het schilderwerk aan de buitenkant van een pand, voor rekening komt van de verhuurder (de erven) en niet voor rekening van de huurder ( [geïntimeerde2] ). Het zijn dus wel boedelkosten, aldus [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] .
3.19
Het hof overweegt dat het oordeel dat het primaire verweer van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] niet slaagt (rechtsoverweging 3.15) ook voor deze betaling geldt. Het hof komt vervolgens toe aan de beoordeling van de stelling van [appellant] dat de kosten van Ovb De Variabele niet voor rekening van de nalatenschap behoren te komen. Hierin betrekt het hof zowel het subsidiaire als het meer subsidiaire verweer van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .
Het hof moet allereerst vaststellen waarvoor deze kosten zijn gemaakt. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben gesteld dat deze kosten zijn gemaakt voor buitenschilderwerk aan het pand aan de [adres1] 27. [appellant] heeft dat niet of onvoldoende weersproken, zodat het hof hiervan uit zal gaan. [geïntimeerde2] is de huurder van het pand aan de [adres1] 27. Uit artikel 7:206 lid 1 BW vloeit voort dat onderhoud aan het gehuurde door en op kosten van de verhuurder moet worden uitgevoerd, tenzij sprake is van kleine herstellingen (artikel 7:217 BW). Die komen voor rekening van de huurder. Anders dan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betogen, is het hof van oordeel dat sprake is van klein onderhoud dat op grond van artikel 7:217 BW voor rekening van de huurder ( [geïntimeerde2] ) komt. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben zelf in de memorie van antwoord (randnummer 67) en aan de accountant-deskundige geschreven dat deze factuur betrekking heeft op klein onderhoud. Bovendien is het, gelet op de omvang van het pand, voor buitenschilderwerk zeer beperkte bedrag (€ 1.130,25) een aanknopingspunt voor de conclusie van het hof dat de gefactureerde werkzaamheden klein onderhoud betreffen. Het hof volgt dan ook de conclusie van de accountant-deskundige dat deze kosten geen boedelkosten zijn. Dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in zijn algemeenheid hebben aangevoerd dat de financiële stukken altijd beschikbaar waren, de boekhouding mede door [appellant] werd goedgekeurd en [appellant] de betalingen in vijftien jaar nooit heeft betwist, acht het hof – in het licht van de betwisting door [appellant] – onvoldoende om de conclusie te dragen dat [appellant] toestemming zou hebben gegeven om deze kosten voor [adres1] 27 ten laste van de ervenrekening te laten komen.
[naam7] (€ 1.269 exclusief BTW)
3.2
De accountant-deskundige schrijft in zijn rapport:
“ [naam7] heeft werkzaamheden met name met betrekking tot op- en uitzoekwerkzaamheden en vragenbeantwoording gefactureerd. Dit over een periode van een half jaar en voor een bedrag exclusief omzetbelasting van € 1.269.
Ik heb, mede naar aanleiding van een gesprek met [naam7] , geen reden om aan te nemen dat Lorijn foute facturen heeft opgemaakt. De facturen zijn bijgevoegd als bijlage 6.
Conclusie: boedelkosten.”
3.21
[appellant] stelt dat de kosten van [naam7] voor rekening van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] moeten komen. Als [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] alle informatie eerder hadden verstrekt, dan hadden deze kosten niet gemaakt hoeven te worden, aldus [appellant] .
3.22
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn het eens met de conclusie van de accountant-deskundige.
3.23
Het hof overweegt als volgt. Er is een vijftal facturen van [naam7] die volgens [appellant] niet ten laste van de nalatenschap mogen komen. In totaal bedragen de facturen € 1.269 exclusief BTW (€ 1.535,49 inclusief BTW).
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat deze kosten niet gemaakt hadden hoeven worden als [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] alle informatie eerder hadden verstrekt, niet of onvoldoende heeft onderbouwd. Het is voor het hof ook onduidelijk op welke informatie [appellant] doelt en hoe deze kosten bespaard hadden kunnen worden als [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] “
alle informatie” eerder hadden verstrekt. Hiervoor heeft [appellant] onvoldoende gesteld en onderbouwd. Het hof is van oordeel – in navolging van de conclusie van de accountant-deskundige – dat het boedelkosten zijn. Het hof wijst de vordering van [appellant] op dit punt af.
3.24
Van het door [appellant] genoemde bedrag van € 29.960,64 is naar het oordeel van het hof een bedrag van € 10.000 en een bedrag van € 1.130,25 ten onrechte ten laste van de nalatenschap gekomen. Het hof zal in zoverre de vordering van [appellant] (Memorie van grieven, conclusie onder IV) toewijzen. Het hof zal bepalen dat het bedrag van € 10.000,- op het aandeel van [geïntimeerde1] wordt toegerekend, nu deze betaling aan [geïntimeerde1] heeft plaatsgevonden en het bedrag van € 1.130,25 op het aandeel van [geïntimeerde2] wordt toegerekend nu deze betaling werkzaamheden betreft aan de door [geïntimeerde2] gehuurde woning. Het hof zal de vordering van [appellant] (onder IV) voor het overige afwijzen.
De huurinkomsten
3.25
[appellant] stelt zich in grief 2 op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van in totaal € 198.067 aan huurinkomsten voor de [adres1] 25 en [adres1] 27 (bestaande uit een bedrag van € 162.267 ter zake nummer 25 en een bedrag van € 35.800 ter zake nummer 27) niet heeft betrokken in de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap. Een derde deel van dit bedrag komt nog aan [appellant] toe.
3.26
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] voeren aan dat de huurinkomsten deels aan partijen zijn overgemaakt door de accountant van de wijnkoperij, de heer [naam10] (hierna: de accountant), deels zijn geboekt in rekening-courant met de wijnkoperij en deels in een overzicht staan vermeld dat de accountant jaarlijks opstelde, te weten het overzicht ‘periodieke overboeking uit de onverdeelde boedel’ en dat [appellant] zijn 1/3e deel van de huurinkomsten voor de [adres1] 25 en 27 al volledig heeft ontvangen. Voor zover er toch nog iets te betalen zou zijn, heeft [appellant] daar geen recht meer op, aldus [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] . [appellant] wist volgens hen namelijk van de boekingen van de huren in rekening-courant, hij heeft die rekening-courantstanden (tot aan zijn uittreden als aandeelhouder van de wijnkoperij eind 2017) ook steeds goedgekeurd, net als de jaarrekeningen van de wijnkoperij, en [appellant] heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met (onder meer) de wijnkoperij en [geïntimeerde2] waarin hij kwijting heeft verleend voor alle vorderingen over en weer.
3.27
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.9 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 geoordeeld dat de huurinkomsten met betrekking tot deze onroerende zaken vanaf de datum van het overlijden van vader vruchten van de nalatenschap vormen (in de zin van artikel 3:172 BW) die in de nalatenschap vallen en die dus in de verdeling moeten worden betrokken. Tussen partijen staat vast dat de jaarlijkse huur voor de [adres1] 25 een bedrag van € 34.660 betreft en voor de [adres1] 27 een bedrag van € 7.200.
3.28
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.10 van het tussenarrest overwogen dat het de vraag is of er inderdaad nog een bedrag van € 198.067 aan huurinkomsten aan [appellant] moet worden toebedeeld, zoals [appellant] stelt. Partijen verschillen van mening over de vraag of er huur is ontvangen voor de [adres1] 25 en 27 vanaf de datum van het overlijden van vader en op welke manier die huur is ontvangen en/of administratief verwerkt.
3.29
In rechtsoverweging 3.12 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 heeft het hof als volgt geoordeeld: “
Voor zover [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] stellen dat [appellant] geen recht meer kan doen gelden op eventueel verschuldigde huurinkomsten omdat hij tot 2017 rekening-courantstanden en jaarrekeningen van de wijnkoperij heeft goedgekeurd, oordeelt het hof dat het enkele goedkeuren van een vordering of schuld in rekening-courant in het kader van het opmaken en vaststellen van jaarrekeningen niet zonder meer met zich brengt dat sprake is van rechtsverwerking of anderszins van afstand of verval van recht (zo begrijpt het hof het betoog van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] tenminste) met betrekking tot zijn aandeel in de huurinkomsten (waarvan ook niet duidelijk is in hoeverre deze zijn geboekt in rekening-courant). [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben dit ook niet nader toegelicht. Bovendien zijn er ook na het uittreden van [appellant] als aandeelhouder van de wijnkoperij nieuwe huren verschuldigd geworden aan de nalatenschap, waarvan, zoals hierboven al werd overwogen, onduidelijk is in hoeverre daarvan 1/3e deel aan [appellant] is uitgekeerd. Het standpunt dat [appellant] in de vaststellingsovereenkomst van oktober 2017 onherroepelijk finale kwijting heeft verleend aan (onder meer) de wijnkoperij en [geïntimeerde2] voor alle vorderingen die zij over en weer nog van elkaar te vorderen hadden, zodat [appellant] ook daarom geen vordering (meer) heeft uit hoofde van huurinkomsten, volgt het hof evenmin. [appellant] heeft destijds de vaststellingsovereenkomst in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van de wijnkoperij gesloten om geschillen te regelen die samenhingen met de wijnkoperij. Nergens blijkt uit dat [appellant] daarmee ook kwijting heeft verleend en heeft willen verlenen voor vorderingen die hij had met betrekking tot de onverdeelde nalatenschap van vader en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben niet toegelicht waarom dat wel zo is geweest. Verder is [geïntimeerde1] geen partij bij de vaststellingsovereenkomst, zodat dit argument ten opzichte van [geïntimeerde1] hoe dan ook niet opgaat.
3.3
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.13 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 overwogen dat het hof voor de vraag of [appellant] nog recht heeft op huurinkomsten die in de verdeling moeten worden betrokken een nader onderzoek nodig acht naar de huurstromen van de [adres1] 25 en 27, de administratieve verwerking daarvan en naar wat er van die huurinkomsten al is uitgekeerd aan [appellant] en/of verrekend (in rekening-courant met de wijnkoperij of anderszins). Het hof heeft daarom de accountant-deskundige opdracht gegeven om deze vraag te beantwoorden door onderzoek te doen naar de administraties van de wijnkoperij en [naam4] en eventuele andere administraties voor zover de deskundige dat noodzakelijk acht. Daarbij heeft het hof overwogen dat het onderzoek dient plaats te vinden over de periode van 30 augustus 2005 (de datum van overlijden van erflater) tot en met heden en niet (slechts) tot 20 januari 2020, zoals [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] betogen, omdat het hof de verdeling van de nalatenschap opnieuw zal vaststellen.
3.31
De accountant-deskundige heeft - voor zover hier relevant - de vragen van het hof als volgt beantwoord.

2 Kunt u aangeven:
- welke huurbedragen in de periode van 30 augustus 2005 tot en met heden zijn ontvangen voor de [adres1] 25 en 27 te [woonplaats3] ,
[adres1] 25
In deze periode is er geen directe huurbetaling gedaan door de wijnkoperij aan de erven. De verschuldigde huur van [adres1] 25 met betrekking tot het kantoor ad € 18.151 is ieder jaar in een rekening-courant verhouding met eerstens beheer en vanaf 2010 met de erven (2010 direct [appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ) geboekt.
De verschuldigde huur van [adres1] 25 met betrekking tot de kelders ad € 16.336, vanaf 2013 € 16.332, is ieder jaar in een rekening-courant verhouding met eerstens beheer en vanaf 2014 met de erven [geïntimeerde2] en [appellant] 2014 tot en met 2016 direct [naam3] B.V. en [naam5] B.V.; vanaf 2017 op de erven onverdeeld) geboekt.
Feitelijk is er ten gunste van de erven geboekt in de periode 30 augustus 2005 tot en met 18 oktober 2022: het totaal van het overzicht op pagina 14 ad € 326.720 plus € 294.009 is € 620.729 minus 242 dagen 2005 ad € 22.865 en 74 dagen 2022 ad 6.991 is € 598.873.
[adres1] 27
In deze periode is er ook geen directe huurbetaling gedaan door [geïntimeerde2] aan de erven.
De verschuldigde huur van [adres1] 27 is ieder jaar in een rekening-courant
verhouding met eerstens beheer (€ 7.200) en vanaf 2010 met de erven (€4.800 ten gunste van [appellant] en [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] hoefde zijn eigen aandeel in de huur immers niet aan zichzelf te betalen) geboekt. Vanaf 2015 is er niets meer in rekening-courant geboekt.
Feitelijk is er ten gunste van de erven [appellant] en [geïntimeerde1] (ten laste van [geïntimeerde2] )geboekt in de periode 30 augustus 2005 tot en met 18 oktober 2022, voor zowel [appellant] als [geïntimeerde1] , ook via rekeningen-courant:
2005: € 2.400 * 123/365 809
2006 tot en met 2014: € 2.400 *9 21.600
Totaal 22.409
Vanaf 2015 heeft er geen boeking meer plaatsgehad van de huur
-hoe deze inkomsten administratief zijn verwerkt,
Zoals vorenstaand aangegeven zijn alle verschuldigde huren in rekeningen-courant geboekt.
-welke kosten in die periode met de [adres1] 25 en 27 samenhangen,
Als bijlage 3 zijn opgenomen de kosten ter zake onderhoud gebouwen, overige huisvestingskosten, assurantie, OZB en onderhoud kelders/ magazijn zoals deze blijken uit de financiële administratie van de wijnkoperij. 2005 ontbreekt omdat de grootboekkaarten niet meer voorhanden zijn. Dit zijn kosten die ten laste van de wijnkoperij zijn gekomen en niet ten laste van de erven.
Andere kosten ter zake de panden kunnen betaald zijn van de rekeningen bij de ING Bank en de ABN AMRO Bank ten name van de erven, maar dat is uit de betalingen niet op te maken. Ook zijn kosten via de wijnkoperij betaald die ten laste van de erven kwamen via de rekeningen-courant.
-hoe die kosten administratief zijn verwerkt,
Die kosten die betaald zijn via de wijnkoperij zijn verwerkt middels het boeken van facturen (grotendeels) en middels memoboekingen.
-welke bedragen van de huurinkomsten aan [appellant] zijn uitgekeerd, dan wel zijn verrekend (in rekening-courant of anderszins)?
Aan [appellant] is uitgekeerd dan wel in rekening-courant geboekt over de periode 30 augustus 2005 tot en met 18 oktober 2022:
Geboekt in rekening-courant:
huur [adres1] 25 kantoor € 18.151/3* 17-50/365 is € 103.684;
huur [adres1] 25 kelders vanaf 2014 € 16.332/2* 8-292/365 is € 71.861;
huur [adres1] 27 tot en met 2009 € 7.200/3*4-123/365 is € 10.409;
huur [adres1] 27 2010 tot en met 2014 € 4.800/2*5 is € 12.000;
in totaal is derhalve verrekend in rekening-courant € 197.954.
Zoals opgenomen bij "Huur panden" heeft [appellant] vanaf de ervenrekening bij de ABN AMRO Bank € 199.700 ontvangen. Deze € 199.700 heeft géén betrekking op voornoemde € 197.954
3 Kunt u aangeven of er nog (netto-) huurinkomsten dienen te worden verdeeld tussen [appellant] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] en voor welk bedrag?
Met betrekking tot de boekingen in rekening-courant bij de wijnkoperij zijn er rekeningcourant standen als volgt:
een schuld aan [appellant] ad € 7.357(zowel per 31 december 2022 als per 18 oktober 2022) alsmede een schuld aan erven [de erflater] onverdeeld ad € 113.376 per 31 december 2022. Teruggerekend alle mutaties over 2022 zijn op 31 december 2022 verwerkt in de administratie van wij[n]koperij) per 18 oktober 2022 is de schuld € 109.235. In deze laatste heeft [appellant] een aandeel van 1/3 of ½.
Wanneer deze akkoord zijn en betaald worden door de wijnkoperij dan zijn er ter zake de boekingen in rekening-courant geen posities meer tussen [appellant] en [geïntimeerde2] dan wel [geïntimeerde1] .
Echter, vanaf 2015 is er geen huur meer geboekt. [geïntimeerde2] dient derhalve vanaf 1 januari 2015 tot en met 18 oktober 2022 nog € 2.400 maal 7-292/365 is € 18.713 aan zowel [appellant] als [geïntimeerde1] te betalen.
Vanuit de ABN AMRO Bankrekening zijn er naast gelijkluidende bedragen ook
ongelijkluidende bedragen aan [geïntimeerde2] , [appellant] en [geïntimeerde1] betaald. De conclusie is dat buiten de bedragen die voor [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] en [appellant] gelijk waren betaald, [geïntimeerde2] € 6.450 heeft ontvangen, [geïntimeerde1] € 44.050 en [appellant] € 41.600. Daarbij ontbreken er overigens wel dagafschriften waaruit zou kunnen blijken dat er nog overboekingen naar één of meerdere broers zijn geweest. (…)
4 Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Anders dan de opmerkingen die ik in het vorenstaande heb gemaakt merk ik op dat [appellant] het pand [adres3] 7 te [plaats1] op 30 januari 2013 uit de boedel heeft gekocht. Na deze datum kunnen nog uitgaven gedaan zijn ter zake dit pand vanaf de ervenrekening bij ABN Amro Bank. (…).
[appellant] beschikte ieder jaar over de jaarrekening van wijnkoperij en beheer. [appellant] heeft in ieder geval de jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 vastgesteld. Ik verwijs voor de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders naar bijlage 14.
[appellant] heeft in ieder geval het overzicht van zijn rekening-courant bij wijnkoperij over 2011 geaccordeerd en op 2 mei 2017 de rekening-courant mutaties bij [naam4] B.V.( bijlage 15). De rekening-courant mutaties bij [naam4] B.V, met [appellant] waren grotendeels afkomstig uit boekingen bij wijnkoperij.
Over de jaren 2012 tot en met 2016 sloten de onderlinge rekeningen-courant tussen [naam4] B.V. en wijnkoperij die waren opgenomen in de respectievelijke jaarrekeningen op elkaar aan.
[appellant] heeft ieder jaar van 2012 tot en met 2016 de jaarrekeningen van [naam4] B.V.
opgemaakt en vastgesteld.
Ook heeft [appellant] ieder jaar van 2012 tot en met 2016 de bevestiging bij de jaarrekening getekend, waarin hij onder andere instemt met de jaarrekening(bijlage 16).(….)”
3.32
Het hof overweegt als volgt. Na ontvangst van het rapport van de accountant-deskundige zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Het hof zal de memories na deskundigenbericht van partijen hierna in de beoordeling betrekken, voor zover de reacties van partijen in die memories voldoende specifiek en relevant zijn.
3.33
Zoals het hof in het tussenarrest van 18 oktober 2022 overwoog brengt het enkele goedkeuren van een vordering of schuld in rekening-courant in het kader van het opmaken en vaststellen van jaarrekeningen door [appellant] niet zonder meer met zich dat sprake is van rechtsverwerking of anderszins van afstand of verval van recht met betrekking tot zijn aandeel in de huurinkomsten. Ten tijde van het tussenarrest was ook nog niet duidelijk in hoeverre de huurovereenkomsten voor [adres1] 25 en 27 waren geboekt in rekening-courant.
3.34
Uit het deskundigenbericht en de reacties van partijen in hun memories na deskundigenbericht is inmiddels gebleken dat van het enkele goedkeuren van een vordering of schuld in rekening-courant in het kader van het opmaken en vaststellen van jaarrekeningen door [appellant] geen sprake is geweest. Uit de bevindingen van de deskundige rijst het beeld dat de broers gedurende de periode 2005 tot en met 2016 in overleg en met de nodige administratieve flexibiliteit verschillende modi hebben gevonden om de huurbetalingen boekhoudkundig in rekening-courant te verwerken. De wijnkoperij had/heeft een rekening-courant met beheer (2006-2021; afsluiting deskundigenonderzoek), met [geïntimeerde2] (2006-2015), met [naam3] (2013-2021; afsluiting deskundigenonderzoek), met [appellant] (2006-2014; r-c [appellant] oud genoemd), met [naam4] (2013-2017), met [appellant] (2017-2020), met [geïntimeerde1] (2007-2021) en ‘Erven-onverdeeld’ (2019-2021). Met betrekking tot beheer heeft de deskundige rekeningen-courant aangetroffen van [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] en [appellant] over de jaren 2005 tot en 2009.
3.35
Hierna zal het hof beoordelen in hoeverre de huurinkomsten voor [adres1] 25 en [adres1] 27 nog onderdeel uitmaken van de nalatenschap. Het hof neemt daarbij in aanmerking:
- de aandelen beheer maakten tot november 2012 deel uit van de nalatenschap, zijn in november 2012 tussen [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] en [appellant] verdeeld, [geïntimeerde2] en [appellant] hebben [geïntimeerde1] op enig moment ‘uitgekocht’ uit beheer en [geïntimeerde2] en [appellant] hielden vervolgens tot in 2017 via [naam3] respectievelijk [naam4] alle aandelen in beheer;
- uit het rapport van de accountant-deskundige blijkt dat [appellant] ieder jaar beschikte over de jaarrekeningen van wijnkoperij en beheer, dat hij in ieder geval de jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 heeft vastgesteld, het overzicht van zijn rekening-courant bij wijnkoperij over 2011 heeft geaccordeerd en op 2 mei 2017 de rekening-courant mutaties bij [naam4] B.V.;
- uit dat rapport blijkt dat de rekening-courant mutaties bij [naam4] met [appellant] grotendeels afkomstig waren uit boekingen bij wijnkoperij en dat over de jaren 2012 tot en met 2016 de onderlinge rekeningen-courant tussen [naam4] en wijnkoperij die waren opgenomen in de respectievelijke jaarrekeningen op elkaar aan sloten en dat [appellant] ieder jaar van 2012 tot en met 2016 de jaarrekeningen van [naam4] heeft opgemaakt en vastgesteld; en
- [appellant] was (in ieder geval blijkens punt 4 van de notulen van een op 25 juni 2002 gehouden vergadering en een naar aanleiding daarvan opgesteld (niet ondertekend) directiereglement) verantwoordelijk voor de financiën van de wijnkoperij.
Huurinkomsten [adres1] 25
3.36
De deskundige constateert dat de huurinkomsten voor nummer 25 (gesplitst in kantoor en kelder) over de periode ingaande 2005 tot en met 2009 bij de wijnkoperij in rekening-courant ten gunste van beheer zijn geboekt en bij beheer in rekening-courant ten gunste van de erven [de erflater] . Deze rekening-courant is in 2009 overgeboekt ter gelegenheid waarvan de rekeningen-courant van [geïntimeerde2] , [appellant] en [geïntimeerde1] tegengesteld zijn gemuteerd. Het hof leidt daaruit af dat de nalatenschap ten aanzien van de jaren 2005 tot en met 2009 geen huurpenningen meer van de wijnkoperij heeft te vorderen en dat de over die periode ontvangen huurpenningen tussen [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] en [appellant] zijn verdeeld.
Ook wat betreft de periode ingaande 2010 tot en met 2016 is het hof van oordeel dat de nalatenschap geen huurpenningen meer van de wijnkoperij heeft te vorderen en dat [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] en [appellant] de ontvangen huurpenningen hebben verdeeld. Het hof neemt de bevindingen van de deskundige ten aanzien van de diverse rekening-courant mutaties in die periode zoals hierboven geciteerd over.
3.37
Wat betreft de periode met ingang van 1 januari 2017 is het hof, mede in het licht van de bevindingen van de accountant-deskundige en de stellingen van partijen over en weer, van oordeel dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hun stelling dat - kort gezegd - de huurpenningen voor [adres1] 25 niet meer in de verdeling behoeven te worden betrokken niet voldoende hebben onderbouwd. De betrokkenheid van [appellant] bij de wijnkoperij eindigde immers in dat jaar, de betrokkenheid van [geïntimeerde1] was al eerder geëindigd en gesteld noch gebleken is dat partijen ook voor de aldus ontstane nieuwe situatie van de huurovereenkomst afwijkende betalingsafspraken hebben gemaakt. Nu vast staat dat de huurpenningen voor [adres1] 25 nog niet door de wijnkoperij aan de nalatenschap en/of de erfgenamen zijn uitgekeerd, maakt de desbetreffende vordering op de wijnkoperij onderdeel uit van de nalatenschap.
Dat betekent dat een vordering op de wijnkoperij ter zake van de sinds 1 januari 2017 door haar verschuldigde huurpenningen voor [adres1] 25 op jaarbasis groot € 34.483 (18.151 (kantoor) + 16.332 (kelder)) nog in de verdeling dient te worden betrokken.
Huurinkomsten [adres1] 27
3.38
Onder verwijzing naar de hiervoor geciteerde bevindingen van de deskundige over verwerking van de huurinkomsten uit [adres1] 27 over de jaren 2005 tot en met 2014 en hetgeen het hof hiervoor onder 3.34 heeft overwogen komt het hof tot het oordeel dat de nalatenschap over die periode geen huurpenningen meer van [geïntimeerde2] heeft te vorderen.
Met de deskundige komt het hof tot de conclusie dat [geïntimeerde2] met ingang van 2015 geen huur meer aan de nalatenschap heeft betaald. In de verdeling dient derhalve nog een vordering op [geïntimeerde2] te worden betrokken ter zake van de door hem sinds 1 januari 2015 verschuldigde huur voor [adres1] 27 op jaarbasis groot € 7.200.
Huurinkomsten overige onroerende zaken
3.39
De accountant-deskundige constateert dat de huur van de [adres2] 8 en de [adres3] 7 op de ervenrekening is ontvangen. Van die rekening zijn ook kosten met betrekking tot die panden betaald. Vanaf 2008 worden van deze rekening ook betalingen aan [appellant] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] gedaan. Vanaf de betaling op 14 mei 2014 tot en met de betaling op 17 mei 2017 zijn de betalingen niet meer gelijk. Vanaf juni 2017 tot en met 30 november 2020 zijn de betalingen wel weer gelijk aan elkaar. Daarna zijn deze weer wisselend. De conclusie van de accountant-deskundige is dat buiten de bedragen die [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] en [appellant] alle drie in gelijke mate hebben ontvangen, te weten € 158.100 per broer, [geïntimeerde2] € 6.450 heeft ontvangen, [geïntimeerde1] € 44.050 en [appellant] € 41.600. Er ontbreken wel dagafschriften waaruit andere overboekingen zouden kunnen blijken, maar daarover heeft geen van partijen gemotiveerde stellingen ingenomen.
3.4
Uit deze bevindingen van de accountant-deskundige blijkt dat [appellant] € 41.600 +
€ 158.100 = € 199.700 heeft ontvangen, [geïntimeerde2] € 6.450 + € 158.100 = € 164.550 en [geïntimeerde1]
€ 44.050 + € 158.100 = € 202.150. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat deze samenvatting onjuist is, ook al ontbreken er enkele afschriften. Dat betekent dat de verschillen ter gelegenheid van de verdeling tussen de erven moeten worden verrekend.
3.41
[appellant] heeft voor het eerst bij zijn memorie van grieven in hoger beroep op 21 juli 2020 een door hem redelijk geachte rente van 3% gevorderd over de huurvordering. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] stellen dat [appellant] niet aantoont dat een dergelijke rente is afgesproken. Deze vordering komt aan de orde bij de beoordeling van grief 8.
De waardering en verdeling van de onroerende zaken
3.42
Zoals in rechtsoverweging 3.18 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 is opgenomen richten de grieven 3 tot en met 6 zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de onroerende zaken één geheel vormen en aan [geïntimeerde2] worden toegedeeld tegen inbreng van een bedrag van € 805.000, zonder dat daaraan een anti-speculatiebeding is verbonden. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaken losse objecten zijn. Hij heeft verder bezwaren tegen het deskundigenrapport van [naam11] en de daarin opgenomen taxatiewaarden en hij vindt dat de rechtbank ten onrechte de onroerende zaken aan [geïntimeerde2] heeft toebedeeld tegen een te lage waarde.
3.43
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten een en ander. Zij voeren aan dat de onroerende zaken onderling verweven zijn met elkaar (onder meer door leidingwerk) en niet als losse objecten kunnen worden gezien. Zij vinden het rapport van [naam11] deugdelijk en vinden dat de rechtbank terecht de onroerende zaken tegen de waarde in verhuurde staat aan [geïntimeerde2] heeft toebedeeld. Ze stellen zich verder op het standpunt dat [appellant] niet voor het eerst in hoger beroep (alsnog) een anti-speculatiebeding in de vorm van een meerwaardeclausule kan vorderen.
3.44
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.19 van het tussenarrest van 18 oktober 2022 geoordeeld dat een nieuw taxatierapport moet worden opgesteld. Het hof heeft [de deskundige2] als deskundige benoemd. Daarbij heeft het hof in rechtsoverweging 3.24 van dat tussenarrest overwogen: “
De weinig constructieve (proces)houding die partijen en hun advocaten er onderling op na houden en de wijze van benaderen van het hof in hun correspondentie, maken voorts dat het hof het noodzakelijk acht om de taxatie door de deskundige taxateur tijdens een plaatsopneming (descente) te laten plaatsvinden (art. 201 Rv) in aanwezigheid van een hierna te benoemen raadsheer-commissaris en griffier. Het hof zal daarom een descente gelasten. Tijdens de descente mogen partijen zich laten vergezellen door hun advocaat, maar niet door andere personen en/of adviseurs.
3.45
Op 15 november 2022 hebben de descente en het bezoek van de taxateur-deskundige ten behoeve van de taxatie plaatsgevonden. De rechter-commissaris heeft tijdens de descente partijen en/of hun advocaten herhaaldelijk erop gewezen dat zij geen ongevraagde opmerkingen mogen maken tegen de taxateur-deskundige of binnen gehoorafstand van de taxateur-deskundige waarin of waarmee zij de deskundige (in)direct willen wijzen op zaken die verband houden met of passen bij de (juridische) standpunten die zij hebben ingenomen in de procedure. De raadsheer-commissaris heeft partijen in de kelders van [adres1] 25 gevraagd om de taxateur-deskundige de ruimte te geven, omdat partijen en/of hun advocaten geregeld vrij dicht op hem stonden. Verder heeft de raadsheer-commissaris [appellant] en zijn advocate in de kelder van de [adres1] 25 herhaaldelijk gevraagd (uiteindelijk: met klem) om niet in gangpaden te lopen waar de taxateur en de rest van het gezelschap zich niet bevonden. Mede vanwege de zicht- en voelbaar gespannen verhoudingen tussen partijen tijdens de descente zijn na afloop van de bezichtiging voor het pand door de raadsheer-commissaris en in overleg met de taxateur-deskundige duidelijke afspraken gemaakt met partijen en hun advocaten over welke bescheiden nog aan de taxateur-deskundige zouden worden aangeleverd en hoe het verdere verloop van dit onderzoek zou zijn. De taxateur-deskundige heeft desondanks enige dagen na de descente aan het hof laten weten dat hij de opdracht terug gaf vanwege de toon en inhoud van de correspondentie die hij na de descente rondom de toezending van de gevraagde (en ongevraagde) bescheiden had ontvangen namens partijen. De taxateur-deskundige heeft daarbij kopieën overgelegd van brieven en e-mailberichten namens partijen aan hem van 24, 25 en 28 november 2022.
3.46
Naar aanleiding van deze gang van zaken heeft het hof een regiezitting bepaald met alleen de advocaten van partijen om de voortgang van de zaak te bespreken. Tijdens deze zitting op 3 februari 2023 is namens [appellant] verzocht een nieuwe deskundige (taxateur) te benoemen. Namens [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] is verklaard dat zij daar geen prijs op stellen en de taxatie in eerste aanleg nog steeds voldoende vinden.
Het hof heeft vervolgens afgezien van het benoemen van een nieuwe deskundige. De reden daarvoor is dat het hof eerder al grote moeite heeft gehad om een eerste taxateur-deskundige in de omgeving [woonplaats3] bereid te vinden. Deze deskundige heeft zich als gevolg van de gedragingen van partijen en hun advocaten teruggetrokken. Partijen slagen er vervolgens niet in om zelf een voorstel voor een deskundige te doen en blijven een proceshouding innemen die doet vermoeden dat een nieuw te benoemen taxateur op eenzelfde wijze bejegend zal worden als de eerste. Het hof zal daarom zelf de waarde van de onroerende zaken vaststellen.
3.47
Het hof kan door middel van de bevindingen van de raadsheer-commissaris zelf vaststellen dat de panden [adres1] 25 en 27 en [adres2] 8 als één object beschouwd moeten worden. Tijdens de descente heeft de raadsheer-commissaris vastgesteld dat de panden zowel optisch als bouwkundig en installatietechnisch dermate met elkaar zijn verweven dat een splitsing niet zonder grote (financiële) inspanningen kan worden bewerkstelligd. Het pand is gebouwd voor en sinds de oplevering aan het begin van de vorige eeuw in gebruik bij de wijnkoperij. De verhuur van kantoorruimte van een deel van het gebouw ( [adres2] 8) doet daar gelet op het relatief beperkte vloeroppervlak niet aan af. Het hof neemt vervolgens, met overneming van hetgeen de rechtbank in haar vonnis van 20 januari 2020 onder 4.6.6 heeft overwogen, de waarde in verhuurde staat tot uitgangspunt zoals getaxeerd door de heer [naam11] in het kader van een voorlopig deskundigenbericht in eerste aanleg. Deze waarde bedroeg per 1 mei 2018 € 805.000. Aangezien het hof in zijn eindarrest de verdeling zal vaststellen geldt als peilmoment voor de waardering van de onroerende zaken de datum van de onderhavige uitspraak in hoger beroep, omdat partijen geen andere datum zijn overeengekomen, en niet op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard. Gelet op het tijdsverloop sinds 1 mei 2018 dient naar het oordeel van het hof bij de verdeling in redelijkheid te worden uitgegaan van een waardestijging vanaf 1 mei 2018 van 6% op jaarbasis. Het hof zal de onroerende zaken dan ook toedelen tegen een waarde per heden, 9 september 2025, van (afgerond) € 1.234.630. Het hof zal de onroerende zaken tegen die waarde toedelen aan [geïntimeerde2] .
3.48
Het hof ziet geen aanleiding om aan de toedeling, zoals door [appellant] gevorderd en door [geïntimeerde1] en [appellant] betwist, een meerwaardeclausule te verbinden. De waardebepaling vindt plaats naar het tijdstip van de verdeling en daarmee tegen de huidige waarde in het economisch verkeer. Alle erfgenamen delen aldus mee in de waardevermeerdering sinds het overlijden van erflater, zodat er geen goede reden is voor een meerwaardeclausule. De ontwikkelpotentie is in de waarde in het economisch verkeer inbegrepen en [appellant] heeft niet aangetoond dat die potentie bij deze onroerende zaken (veel) hoger zou zijn.
De toedeling van effectenportefeuille van € 267.150 aan [geïntimeerde1] of uitkering van een voorschot van € 180.563,42 aan [geïntimeerde1]
3.49
Grief 7 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de effectenportefeuille (en de drie Fortisrekeningen) van erflater aan [geïntimeerde1] zijn toegedeeld en de verklaring voor recht dat aan [geïntimeerde1] een voorschot op zijn erfdeel van € 180.563,42 is uitgekeerd vanuit de effectenportefeuille. [appellant] stelt zich op het standpunt dat het gehele effectendepot, de drie Fortisrekeningen en de lening van [geïntimeerde1] ter waarde van in totaal € 267.150 aan [geïntimeerde1] in 2007 zijn toegedeeld, maar nog niet zijn verrekend. Dit bedrag, inclusief de overeengekomen rente, moet worden verrekend met het aandeel van [geïntimeerde1] in de gemeenschap.
3.5
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten dat de effectenportefeuille en de drie Fortisrekeningen partieel zijn verdeeld. [geïntimeerde1] heeft in de periode tussen 2007 en 2014 met toestemming van [appellant] en [geïntimeerde2] opnamen gedaan uit de effectenportefeuille en Fortisrekeningen tot een bedrag van € 180.563,42. Dit waren voorschotten. [appellant] heeft dit ook in verschillende schriftelijke stukken bevestigd. Met dit voorschot moet rekening worden gehouden bij de verdeling, maar niet met rente. De rente is namelijk niet overeengekomen, aldus [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .
3.51
Het hof overweegt als volgt. Een (partiële) verdeling is een rechtshandeling waaraan alle deelgenoten medewerken en op grond van welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen en waarbij alle partijen het ook eens zijn geworden over de financiële consequenties die die rechtshandeling voor ieder van hen heeft (het ontstaan van vorderingen uit over- en onderbedeling). [appellant] stelt dat die overeenstemming over de financiële gevolgen bereikt is, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten dat.
3.52
Het hof zal bepalen dat er geen sprake is van een partiële verdeling van de hele portefeuille, zoals [appellant] stelt, maar dat de diverse opnames van [geïntimeerde1] in de periode beschouwd moeten worden als voorschotten op de verdeling van de totale nalatenschap. Niet is gebleken dat al ten tijde van de eerste opname van [geïntimeerde1] uit het depot, maar ook niet op een later tijdstip, overeenstemming is bereikt over toedeling en waardering, inclusief de wilsovereenstemming bij de drie partijen dat alle mutaties in de waarde van de portefeuille vanaf het moment van (partiële) verdeling voor rekening en risico van [geïntimeerde1] zouden komen. De verklaringen [appellant] en zijn twee broers komen op dit punt niet overeen. In het door [appellant] aangedragen bewijs voor zijn stelling, het boedeloverzicht uit 2015 van de accountant van partijen (productie 15 mvg) staat de effectenportefeuille opgenomen in de kolom ‘ [geïntimeerde1] ’, terwijl in de kolommen ‘ [appellant] ’ en ‘ [geïntimeerde2] ’ niets staat, maar dat is de vastlegging achteraf van het feitelijk verloop van de gang van zaken en leidt niet tot het bewijs dat dit indertijd tussen partijen is afgesproken. Ook in de boedeloverzichten van de notaris uit 2007 en 2008 (productie 16 mvg) staat de waarde van de effecten in de kolom ‘ [geïntimeerde1] ’, maar voor een bedrag van € 180.082. Dat bedrag komt in de buurt van het door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] genoemde bedrag en niet bij het door [appellant] gehanteerde bedrag van € 267.150. Ook uit dit overzicht kan niet meer worden afgeleid dan dat [appellant] een bedrag van iets meer dan € 180.000 van die effectenrekening heeft ontvangen. Naar het oordeel van het hof kan met deze vaststelling ook niet worden gezegd dat [appellant] er in verband met de vastlegging van de door [geïntimeerde1] opgenomen bedragen, op mocht vertrouwen dat partijen in 2007 overeenstemming hebben bereikt over toedeling van de portefeuille aan [geïntimeerde1] en de met die partiële verdeling ontstane onderbedeling van de andere deelgenoten.
3.53
Vorenstaande betekent dat het hof bij de verdeling rekening zal houden met een bedrag van € 180.563,42 dat als voorschot op de verdeling aan [geïntimeerde1] is betaald.
De gevorderde rente
3.54
Grief 8 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde1] geen rente verschuldigd is over zijn lening en over het voorschot van € 180.563 dat hij heeft ontvangen. [appellant] stelt dat samen met de notaris is afgesproken dat bij de latere verdeling en verrekening rente verrekend zou worden. Daarnaast vordert [appellant] in hoger beroep 3% rente over de huurpenningen die nog niet aan hem zijn uitgekeerd (zie rov. 3.41). [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten voor alle drie de onderdelen van de rentevordering dat rente verschuldigd zou zijn.
3.55
Ter zake van de gevorderde rente over de lening van € 45.378 oordeelt het hof als volgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor die lening aan [geïntimeerde1] geen rente overeengekomen is en er ook overigens geen grondslag bestaat om de vordering van [appellant] op dit punt toe te wijzen. In de memorie van grieven gaat [appellant] niet nader in op dit onderdeel van de grief. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] blijven bij hun betwisting dat er geen rente overeengekomen is. Het hof ziet gelet hierop geen reden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. In zoverre faalt grief 8.
3.56
Dan de gevorderde rente over de voorschotten van € 180.563. De rechtbank heeft de rentevordering van [appellant] over dit bedrag afgewezen omdat geen rente overeengekomen zou zijn. [appellant] stelt in de toelichting op zijn grief dat dit wel het geval is. Dit zou blijken uit de overzichten van de accountant. Hij doet ook een beroep op de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen deelgenoten in een gemeenschap beheerst. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ontkennen dat een rentevergoeding overeengekomen is en voeren subsidiair aan dat [appellant] [geïntimeerde1] nooit in gebreke heeft gesteld, dat een eventuele rente berekend moet worden vanaf de dag waarop [geïntimeerde1] het bedrag heeft opgenomen en dat de renteaanspraken van [appellant] die dateren van vijf jaar voor de procesinleiding zijn verjaard.
3.57
Het hof kan ook bij deze rentecomponent niet vaststellen of die overeengekomen is. Wel is het hof van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat een deelgenoot die al heel erg lang (de eerste opname dateert van 2007) de beschikking heeft over een aanzienlijk voorschot op zijn uiteindelijke aandeel in de gemeenschap, zoals hier het geval is, daarvoor aan de andere deelgenoten een redelijke rentevergoeding verschuldigd is. Er is immers geen sprake van een partiële verdeling. Het door [appellant] gevorderde percentage van drie (3%) komt het hof niet onredelijk voor, mede gelet op de inmiddels hogere wettelijke rente. Het hof volgt [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in hun stelling dat die rente eerst verschuldigd is nadat daarop aanspraak wordt gemaakt. Het hof zal daarom de vordering van [appellant] aldus toewijzen dat [geïntimeerde1] over het bedrag van € 180.563 vanaf 18 februari 2019 een enkelvoudige rente van 3% per jaar verschuldigd is. In zoverre slaagt grief 8.
3.58
Wat betreft de gevorderde rente over de achterstallige huurpenningen overweegt het hof het volgende. [appellant] heeft onbetwist gesteld dat in rekening-courant met de wijnkoperij (huur voor nummer 25) al een rentevergoeding van 3% geldt. Voor zover de niet betaalde huur voor nummer 27 niet in rekening-courant is verwerkt acht het hof redelijk dat [geïntimeerde2] over het aandeel van [appellant] en [geïntimeerde1] in de huurachterstand een enkelvoudige rente van 3% per jaar moet betalen vanaf 21 juli 2020. Voor het overige zal het hof de rentevorderingen afwijzen.
De omvang nalatenschap
3.59
Met grief 9 komt [appellant] onder verwijzing naar zijn voormelde stellingen op tegen de vaststelling door de rechtbank van de omvang van de nalatenschap. De grief is daarom een veeggrief en behoeft geen aparte behandeling.
Compensatie van de proceskosten
3.6
Grief 10 richt zich tegen de door de rechtbank uitgesproken compensatie van de proceskosten. [appellant] is van mening dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] in eerste aanleg in de proceskosten hadden moeten worden veroordeeld. Het hof is van oordeel dat, gelet op de familierechtelijke betrekking tussen partijen, de rechtbank op goede gronden de proceskosten heeft gecompenseerd.

4.Samenvatting

4.1
Het hof zal bepalen dat de waarde van de nalatenschap moet worden vermeerderd met € 11.130,25, ter zake van een vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde1] van € 10.000 en een vordering van de nalatenschap op [geïntimeerde2] van € 1.130,25. Deze vorderingen zullen bij de verdeling worden toegerekend op de aandelen van [geïntimeerde1] respectievelijk [geïntimeerde2] in de nalatenschap.
4.2
Het hof zal bepalen dat tot de nalatenschap behoort een vordering op de wijnkoperij ter zake van de sinds 1 januari 2017 door haar verschuldigde huurpenningen voor [adres1] 25 op jaarbasis groot € 34.483 (18.151 (kantoor) + 16.332 (kelder)) en nog in de verdeling dient te worden betrokken, vermeerderd met een enkelvoudige rente van 3% op jaarbasis. Die vordering bedraagt aldus € 308.661,58 (periode 1 januari 2017 tot en met 9 september 2025: 8 jaar plus 252 dagen; totaal huur 299.671,44, totaal rente 8.990,14). Deze vordering zal worden toegerekend op het aandeel van [geïntimeerde2] in de nalatenschap.
4.3
Het hof zal bepalen dat tot de nalatenschap behoort en dus in de verdeling dient te worden betrokken een vordering op [geïntimeerde2] ter zake van de door hem sinds 1 januari 2015 verschuldigde huur voor [adres1] 27 op jaarbasis groot € 7.200, vermeerderd met een enkelvoudige rente van 3% op jaarbasis. Die vordering bedraagt aldus € 79.280,09 (periode 1 januari 2015 tot en met 9 september 2025: 10 jaar plus 252 dagen, totaal huur 76.970,96, totaal rente 2.309,13). Deze vordering zal worden toegerekend op het aandeel van [geïntimeerde2] in de nalatenschap.
4.4
Het hof zal bij de verdeling rekening houden met een bedrag van € 180.563,42 dat als voorschot op de verdeling aan [geïntimeerde1] is betaald. Het hof zal daarom de vordering van [appellant] aldus toewijzen dat [geïntimeerde1] over het bedrag van € 180.563,42 vanaf 18 februari 2019 tot en met 9 september 2025 een enkelvoudige rente van 3% per jaar aan de nalatenschap is verschuldigd, derhalve een bedrag van € 35.528,93 (6 jaar plus 204 dagen, rente 5.416,90 per jaar). Deze vordering zal worden toegerekend op het aandeel van [geïntimeerde1] in de nalatenschap.
4.5
Het hof zal bij de verdeling eveneens rekening houden met de bedragen die de broers al hebben ontvangen uit de nalatenschap, te weten [appellant] € 199.700 (41.600 + 158.100), [geïntimeerde2] € 164.550 (6.450 + 158.100) en [geïntimeerde1] € 202.150 (44.050 + 158.100).
4.6
Het hof stelt de waarde van de onroerende zaken [adres1] 25 en 27 en [adres2] 8 te [woonplaats3] per heden, 9 september 2025, vast op (afgerond)
€ 1.234.630, en zal deze onroerende zaken tegen die waarde toedelen aan [geïntimeerde2] zulks onder gehoudenheid om aan [appellant] en [geïntimeerde1] de hierna te noemen bedragen te voldoen wegens overbedeling.
4.7
Tot de nalatenschap behoort eveneens het saldo op de ervenrekening per 9 september 2025. Het hof stelt die waarde pro memorie vast.
4.8
De waarde van de nalatenschap bedraagt aldus:
- onroerende zaken € 1.234.630
- vordering op [geïntimeerde1] € 10.000
- vordering op [geïntimeerde2] € 1.130,25
- huurvordering op wijnkoperij € 308.661,58
- huurvordering op [geïntimeerde2] € 79.280,09
- al ontvangen [geïntimeerde1] € 180.563,42
- rente door [geïntimeerde1] € 35.528,93
- al ontvangen [appellant] € 199.700
- al ontvangen [geïntimeerde2] € 164.550
- al ontvangen [geïntimeerde1] € 202.150
- saldo ervenrekening P.M.
Totaal € 2.416.194,27 + P.M
4.9
Het hof zal de aandelen van de broers vast op een bedrag van € 805.398,09 te vermeerderen met het een/derde deel van het saldo van de ervenrekening op 9 september 2025.
4.1
Vanwege de uitkomst van de procedure en de familierelatie tussen partijen zal het hof bepalen dat [appellant] de helft van de kosten van de deskundige dient te betalen en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] samen de andere helft. De proceskosten zullen om de zelfde reden worden gecompenseerd in die zie dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot veroordeling van [geïntimeerde2] tot het afleggen van rekening en verantwoording;
5.2
bepaalt dat tot de nalatenschap behoort een vordering op [geïntimeerde1] van € 10.000;
5.3
bepaalt dat tot de nalatenschap behoort een vordering op [geïntimeerde2] van € 1.130,25;
5.3
bepaalt dat tot de nalatenschap behoort een vordering op de wijnkoperij van
€ 308.661,58;
5.4
bepaalt dat tot de nalatenschap behoort een vordering op [geïntimeerde2] van € 79.280,09;
5.5
bepaalt dat bij de verdeling rekening moet worden gehouden met een bedrag van
€ 180.563,42 dat als voorschot op de verdeling aan [geïntimeerde1] is betaald;
5.6
bepaalt dat tot de nalatenschap behoort een vordering op [geïntimeerde1] van € 35.528,93;
5.7
bepaalt dat bij de verdeling eveneens rekening moet worden gehouden met de bedragen die de broers al hebben ontvangen uit de nalatenschap, te weten [appellant]
€ 199.700, [geïntimeerde2] € 164.550 en [geïntimeerde1] € 202.150;
5.8
stelt de waarde van de onroerende zaken [adres1] 25 en 27 en [adres2] 8 te [woonplaats3] per heden, 9 september 2025, vast op (afgerond)
€ 1.234.630;
5.9
stelt de waarde van de nalatenschap per heden vast op € 2.416.194,27 te vermeerderen met het saldo op de ervenrekening op 9 september 2025;
5.1
stelt het aandeel van [appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in de nalatenschap vast op een bedrag van
€ 805.398,09 te vermeerderen met het een/derde deel van het saldo van de ervenrekening op 9 september 2025;
5.11
stelt de verdeling van de nalatenschap vast als volgt:
- op het erfdeel van [geïntimeerde2] worden:
in mindering gebracht het reeds door hem ontvangen bedrag van € 164.550; en
toegerekend de vorderingen van € 1.130,25, € 308.661,58 en € 79.280,09,
zodat [geïntimeerde2] uit de nalatenschap nog dient te ontvangen € 251.776,17;
- op het erfdeel van [geïntimeerde1] worden:
in mindering gebracht de reeds door hem ontvangen bedragen van € 202.150 en € 180.563,42; en
toegerekend de vorderingen van € 10.000 en € 35.528,93,
zodat [geïntimeerde1] nog dient te ontvangen € 377.155,74;
- op het erfdeel van [appellant] wordt in mindering gebracht het reeds door hem ontvangen bedrag van € 199.700, zodat [appellant] nog dient te ontvangen
€ 605.689,09;
- de onroerende zaken aan de [adres1] 25 en 27 en aan de [adres2] 8 te [woonplaats3] worden toegedeeld aan [geïntimeerde2] tegen een waarde van
€ 1.234.630;
- stelt vast dat [geïntimeerde2] als gevolg van deze verdeling uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 377.155,74 aan [geïntimeerde1] dient te voldoen en een bedrag van
€ 605.689,09 aan [appellant] ;
- stelt vast dat [appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ieder recht hebben op één derde aandeel in het saldo van de ervenrekening per heden;
5.12
verstaat dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in de
verdeling betrokken goederen, onder die medewerking tevens begrepen de medewerking aan de doorhaling van eventuele hypotheken en beslagen;
5.13
bepaalt dat [appellant] de helft van de kosten van de accountant-deskundige draagt en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] samen de andere helft;
5.14
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt;
5.15
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729, Hoge Raad 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810 en Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404