In deze zaak hebben verzoekers, een gehuwd paar met twee minderjarige kinderen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, waarin hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de schulden van verzoekers in de drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift niet te goeder trouw zijn ontstaan. Verzoekers, die in 2015 vanuit Syrië naar Nederland zijn gekomen, hebben een koeriersbedrijf en een restaurant gerund, maar hebben beide ondernemingen moeten sluiten vanwege financiële problemen en boetes van de Nederlandse Arbeidsinspectie en de NVWA. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 2 september 2025, hebben verzoekers hun situatie toegelicht, waarbij zij stelden dat de schuldenlast voornamelijk uit zakelijke schulden van het restaurant bestond en dat zij inmiddels in loondienst werkten. Het hof heeft echter geoordeeld dat verzoekers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. Het hof heeft vastgesteld dat de schulden, waaronder verkeersboetes en boetes van de Arbeidsinspectie, niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat zij de omstandigheden die tot hun schulden hebben geleid onder controle hebben gekregen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en verzoekers niet toegelaten tot de wsnp.