ECLI:NL:GHARL:2025:5559

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
200.352.768/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot Marokkaans en Nederlands recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw die in 1995 in het Marokkaans Consulaat in Rotterdam zijn getrouwd. De man heeft tussen 1995 en 1997 de Nederlandse nationaliteit verkregen, terwijl de vrouw zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft. De vrouw heeft op 13 april 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2024 de echtscheiding heeft uitgesproken. De man is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank, met zes grieven, waarbij hij onder andere verzoekt om de verdeling van de huwelijksgemeenschap te wijzigen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Marokkaans recht van toepassing was tot het moment dat de man de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Het hof bevestigt deze rechtsmacht en oordeelt dat het Nederlandse recht van toepassing is geworden. De man betwist dit en stelt dat het Marokkaans recht weer van toepassing is geworden, maar het hof volgt deze redenering niet. Het hof oordeelt dat de woning in [woonplaats2] in de huwelijksgemeenschap valt en dat de vrouw gemachtigd is deze te verkopen. De man heeft bezwaar tegen de verkoop en de wijze van verdeling, maar het hof wijst zijn grieven af en bevestigt de beslissing van de rechtbank, met enkele wijzigingen in de verdeling van de woningen.

De uitspraak van het hof is gedaan op 11 september 2025, waarbij de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw is verplicht om mee te werken aan de eigendomsoverdracht van de woningen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.768
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 564053)
beschikking van 11 september 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.W.S. Nijman te Oegstgeest,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 februari 2025;
- het verweerschrift;
- de verwijzingsbeschikking van het gerechtshof Amsterdam van 18 maart 2025;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Nijman van 30 juni 2025.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 1995 met elkaar gehuwd in het Marokkaans Consulaat in Rotterdam.
3.2.
Partijen hadden tijdens de huwelijksvoltrekking allebei de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw had ook de Nederlandse nationaliteit. De man heeft ergens tussen 1995 en 1997 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Partijen hebben van 1995 tot in ieder geval 2002 samen in Nederland gewoond.
3.3.
De vrouw heeft op 13 april 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking (onder meer) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 31 januari 2025 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling als volgt gelast:
  • bepaalt dat de woning in [woonplaats2] aan een derde moet worden verkocht;
  • bepaalt dat de woning in [woonplaats1] (Marokko) aan de man zal worden toegescheiden tegen de getaxeerde waarde;
  • bepaalt dat de vrouw aan de man de helft van de opbrengst van de woning in [woonplaats2] , verminderd met de helft van de waarde van de woning in [woonplaats1] moet betalen;
  • bepaalt dat de vrouw gemachtigd is de woning in [woonplaats2] te gelde te maken en bepaalt dat de beschikking in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van die woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
  • waarbij de vrouw:
  • voor zover nodig, verplicht is om mee te werken de eigendom van de woning in [woonplaats1] uitsluitend op naam van de man te doen zetten;
  • niet eerder dan binnen één maand na verkoop en overdracht van de woning in [woonplaats2] aan de koper(s) en de levering van haar aandeel in de woning in [woonplaats1] aan de man, aan haar betalingsverplichting jegens de man heeft te voldoen.
4.2.
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin de verdeling is gelast, en te beslissen als volgt:
I. voor recht te verklaren dat de woningen in [woonplaats2] en [woonplaats1] (Marokko) aan de man in privé toebehoren en niet tot een/enige gemeenschap dan wel
II. te bepalen dat de woning in [woonplaats2] aan de man in privé toebehoort dan wel, zo die in de gemeenschap is gevallen die onverdeeld te laten voor de duur van vijf jaar, welke periode door partijen verlengd kan worden, althans te bepalen dat de woning door partijen wordt verkocht volgens het door de man genoemde spoorboekje;
III. te bepalen dat de woning in [woonplaats1] niet langer tot het bezit van de man behoort dan wel die woning in privé aan de man toebehoort en geen onderdeel uitmaakt van de gemeenschap, althans die aan de man moet worden toegescheiden tegen de taxatiewaarde zoals die blijkt uit het door de man overgelegde taxatierapport en de man de vrouw moet uitbetalen voor haar aandeel in de overwaarde, althans die woning wordt verkocht aan een derde en partijen de opbrengst, minus de op de woning rusten de schulden en de kosten van verkoop en levering, delen.
4.3.
De vrouw voert verweer en zij verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat Marokkaans recht van toepassing is vanaf de huwelijkssluiting op 6 maart 1995 tot het moment waarop de man de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen ergens tussen 1995 en 1997. Vanaf dat moment is volgens de rechtbank Nederlands recht van toepassing.
5.2.
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. In zijn eerste en vijfde grief voert hij aan dat het Marokkaans recht vanaf de huwelijkssluiting van toepassing is geweest en gebleven, omdat partijen hier bewust voor hebben gekozen. Subsidiair meent de man dat Marokkaans recht op grond van artikel 7 van het Haags Huwelijksvermogens-verdrag 1978 weer van toepassing is geworden, omdat partijen sinds 2002 weer in Marokko verblijven.
5.3.
De vrouw voert hiertegen verweer. Zij meent dat de rechtbank terecht Nederlands recht van toepassing heeft verklaard. Volgens de vrouw is het niet mogelijk dat het recht daarna weer terug verandert. Daarbij betwist de vrouw dat zij vanaf 2002 haar verblijfplaats in Marokko heeft.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
rechtsmacht
5.5.
Op grond van artikel 3 lid 1 sub b Brussel II-ter [1] komt de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toe voor het verzoek tot echtscheiding, omdat partijen op het tijdstip van het indienen van het verzoek beiden de Nederlandse nationaliteit bezaten. De rechtbank heeft op juiste gronden rechtsmacht aangenomen.
5.6.
Met betrekking tot de verdeling, die als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure wordt verzocht, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels [2] rechtsmacht toe indien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in de scheidingszaak. De rechtbank heeft op juiste gronden rechtsmacht aangenomen met betrekking tot (zowel de echtscheiding als) het verdelingsverzoek. Dit brengt mee dat het hof in hoger beroep eveneens bevoegd is om van het verzoek met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk kennis te nemen.
toepasselijk recht
5.7.
In hoger beroep is in geschil welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst. Bij het bepalen van het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime is het volgende van belang. Partijen zijn gehuwd na 1 september 1992 (de datum waarop het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 voor Nederland van kracht is geworden) en voor 29 januari 2019 (de datum waarop de Europese Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Nr. 2016/1103) voor Nederland van kracht is geworden), zodat het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) bepaalt welk recht het huwelijksvermogensregime beheerst.
5.8.
Op grond van het Verdrag prevaleert de rechtskeuze voor het huwelijk. Het Verdrag biedt de mogelijkheid van rechtskeuze vóór de huwelijksvoltrekking (artikel 3) of tijdens het huwelijk (artikel 6). De rechtskeuze moet door partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit de huwelijkse voorwaarden (artikel 11). De rechtskeuze kan echter ook impliciet uit de bewoordingen van het huwelijkscontract worden afgeleid.
5.9.
De man is van mening dat partijen uitdrukkelijk voor de toepassing van het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht hebben gekozen. Dit blijkt volgens hem uit het feit dat partijen beiden de Marokkaanse nationaliteit bezitten en op het Marokkaanse consulaat zijn getrouwd. Het hof volgt de man hier echter niet in. Partijen moeten uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat zij toepassing van het Marokkaanse recht wensen. Partijen zijn in hun huwelijkscontract enkel overeengekomen dat zij met elkaar in het huwelijk zijn getreden conform het Boek en de soenna. Hieruit kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat partijen een expliciete dan wel impliciete rechtskeuze voor het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht hebben gemaakt.
5.10.
Aangezien partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, Nederland een verklaring op grond van artikel 5 van het Verdrag heeft afgelegd en Marokko ook een nationaliteitsland is, geldt artikel 4 lid 2 van het Verdrag waarin staat dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit. Vast staat dat partijen tijdens de huwelijksvoltrekking de Marokkaanse nationaliteit als gemeenschappelijke nationaliteit hadden. Daardoor is op het moment van de huwelijkssluiting het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing.
5.11.
Artikel 7 lid 1 van het Verdrag geeft aan dat het toepasselijke recht in beginsel niet verandert, ook niet als de nationaliteit of huwelijksdomicilie wijzigt. Artikel 7 lid 2 van het Verdrag geeft op deze regel een aantal uitzonderingen. In een aantal gevallen treedt automatische verandering van het huwelijksvermogensregime op. Eén van de in lid 2 genoemde gevallen betreft de situatie waarin de echtgenoten de nationaliteit verwerven van het land waar zij hun gewone verblijfplaats hebben. Doordat de man ergens tussen 1995 en 1997 de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en partijen op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, geldt op grond van artikel 7 lid 2 onder 1 van het Verdrag dat het Nederlandse recht vanaf dat moment van toepassing is. De stelling van de man die erop neerkomt dat de sterke verbondenheid met Marokko altijd is blijven bestaan, maakt dit niet anders. Door een samenval van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats en de gemeenschappelijke nationaliteit is op grond van de wet automatisch het Nederlands recht van toepassing. Daarbij is het niet relevant of bij de verkrijging van de gemeenschappelijke nieuwe nationaliteit daarnaast de oude nationaliteit behouden blijft.
5.12.
Vervolgens verschillen partijen van mening over de vraag of het Marokkaans recht op enig moment weer van toepassing is geworden. Op grond van artikel 7 lid 2 onder 2 van het Verdrag vindt een automatische verandering van het huwelijksvermogensregime plaats wanneer echtgenoten na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats in een land hebben. In dat geval wordt het recht van de gemeenschappelijke gewone verblijfplaats toepasselijk. Volgens de man zijn partijen in 2002 in Marokko gaan wonen en blijven wonen. De vrouw betwist dit echter. Wegens het ontbreken van verdere eenduidige onderbouwing, zal het hof net als de rechtbank aansluiten bij het BRP uittreksel (productie 13 van de vrouw in eerste aanleg) waaruit volgt dat de vrouw van 29 augustus 2006 tot 30 juni 2011 in Marokko ingeschreven heeft gestaan. Daarna heeft de vrouw ook nog een aantal periodes in Marokko gewoond, maar nooit langer dan vijf jaren. Naar het oordeel van het hof is het Nederlands recht, nadat dat tussen 1995 en 1997 van toepassing is geworden, nadien steeds van toepassing gebleven.
5.13.
Gelet op het voorgaande falen de eerste en de vijfde grief van de man.
de woning in [woonplaats2]
5.14.
De woning in [woonplaats2] is in 1999 gekocht. Aangezien op dat moment Nederlands recht van toepassing was, geldt dat de woning in de huwelijksgemeenschap valt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning moet worden verkocht en daarvoor een spoorboekje opgesteld.
5.15.
De man is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank. In zijn tweede grief stelt hij dat de woning de aankomende vijf jaren onverdeeld moet blijven, omdat de kinderen van partijen daar wonen. Verder voert de man in zijn derde grief aan dat de rechtbank hem ten onrechte de mogelijkheid heeft ontnomen om partij te zijn bij het te gelde maken van de woning.
5.16.
De vrouw voert hiertegen verweer.
5.17.
Het hof overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de wetgever is dat niemand kan worden gehouden om in een onverdeeldheid te blijven. Wanneer iemand vraagt om een gezamenlijk goed te verdelen, dan zal de rechter dit ook moeten doen (artikel 3:178 lid 1 BW). Artikel 3:178 lid 3 BW bepaalt dat alleen in heel bijzondere gevallen - gevallen waarin de belangen van degene die niet wil verdelen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen van degene die wil verdelen - de rechter op verlangen van een deelgenoot een of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling kan uitsluiten. Het hof is van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet. Wat de man aanvoert is onvoldoende zwaarwegend om van het uitgangspunt af te wijken. Daarbij komt dat partijen beiden niet willen dat (een van) hun kinderen op straat komen te staan. Volgens de vrouw verblijft alleen Fatima met haar in de woning. De vrouw wacht met het inschakelen van een makelaar voor de verkoop van de woning totdat Fatima in december over een eigen woning beschikt. De tweede grief van de man faalt daarom. Het hof ziet in de stelling van de vrouw wel aanleiding om te bepalen dat de woning in [woonplaats2] na 1 december 2025 moet worden verkocht.
5.18.
De rechtbank heeft voor de verkoop van de woning een spoorboekje opgesteld, waarin is bepaald dat de vrouw gemachtigd is de woning te gelde te maken en waarbij is bepaald dat de beschikking in de plaats komt van de voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man. Hoewel de man het hier niet mee eens is, laat het hof deze beslissing in stand. Vast staat dat de man in Marokko verblijft, zodat dit een praktische belemmering oplevert bij de overdracht en levering van de woning aan een derde. Om aan dit praktische bezwaar tegemoet te komen is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven. De derde grief van de man faalt dan ook.
de woning in [woonplaats1] (Marokko)
5.19.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning in [woonplaats1] in de huwelijksgemeenschap van partijen valt en daarom verdeeld moet worden.
5.20.
De man is het niet met deze beslissing eens. In zijn vierde grief voert de man aan dat de woning tot het privévermogen van de man behoort. De man heeft de woning op 20 juni 2023 overgedragen aan de zoon van partijen. In zijn zesde grief geeft de man aan het niet eens te zijn met de waarde van de woning.
5.21.
De vrouw voert hiertegen verweer.
5.22.
Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor al overwogen is vanaf 1995/1997 Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime. De woning in [woonplaats1] is omstreeks 2011/2013 gekocht en valt dus in de huwelijksgemeenschap. Vast staat dat de woning in [woonplaats1] op de peildatum (13 april 2023) nog deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft de woning dan ook terecht in de verdeling betrokken. De vierde grief van de man faalt dan ook.
5.23.
Voor wat betreft de waarde van de woning heeft de rechtbank geoordeeld dat de woning tegen de getaxeerde waarde aan de man moet worden overgedragen. De vrouw heeft in eerste aanleg een taxatierapport ingediend (bijlage 5 bij haar verzoekschrift). Daaruit volgt een getaxeerde waarde van de woning in [woonplaats1] van 1.200.000 Marokkaanse Dirham. Omgerekend is dit ongeveer € 108.000. De man heeft tijdens de zitting in hoger beroep erkend dat dit de waarde van de woning zou kunnen zijn. Het hof zal daarom bepalen dat de woning tegen deze waarde aan de man moet worden toegedeeld. De zesde grief van de man faalt daarom.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de rechtbank onder 4.2 wijzigen. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 november 2024, voor zover het de beslissing onder 4.2 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2.
gelast de wijze van verdeling als volgt:
  • bepaalt dat de woning aan de [adres] in [woonplaats2] vanaf 1 december 2025 aan een derde moet worden verkocht;
  • bepaalt dat de woning in [woonplaats1] (Marokko) aan de man zal worden toegescheiden tegen € 108.000;
  • bepaalt dat de vrouw aan de man de helft van de opbrengst van voornoemde woning in [woonplaats2] , verminderd met de helft van de waarde van de woning in [woonplaats1] , moet betalen;
  • bepaalt dat de vrouw gemachtigd is de woning in [woonplaats2] met ingang van 1 december 2025 te gelde te maken en bepaalt dat deze beschikking in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van die woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man;
  • waarbij de vrouw:
  • voor zover nodig, verplicht is mee te werken de eigendom van de woning in [woonplaats1] uitsluitend op naam van de man te doen zetten;
  • niet eerder dan binnen één maand na verkoop en overdracht van de woning in [woonplaats2] aan de koper(s) en de levering van haar aandeel in de woning in [woonplaats1] aan de man, aan haar betalingsverplichting jegens de man heeft te voldoen;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 november 2024, voor het overige;
7.5.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, L. Hamer en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 11 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/1111 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en betreffende internationale kinderontvoering.
2.Verordening (EU)2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.