ECLI:NL:GHARL:2025:5584

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
200.328.407/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over meerwerk in aannemingsovereenkomst met betrekking tot badkamer en toiletten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] B.V. en [geïntimeerden] over meerwerk dat door [appellante] is uitgevoerd aan de badkamer en toiletten van [geïntimeerden]. Na een tussenarrest waarin het hof aan [appellante] een bewijsopdracht heeft gegeven, heeft het hof in het eindarrest geoordeeld dat [appellante] het bewijs niet heeft geleverd dat [geïntimeerden] toestemming hebben gegeven voor de extra werkzaamheden die tot een prijsverhoging zouden leiden. Het hof heeft vastgesteld dat de werkzaamheden die door [appellante] zijn uitgevoerd, niet als meerwerk kunnen worden gekwalificeerd, omdat deze al in de aannemingsovereenkomst waren begrepen. De tweede meerwerkfactuur is niet betaald door [geïntimeerde1], wat leidde tot een opschorting van de werkzaamheden door [appellante]. [geïntimeerden] hebben daarop een omzettingsverklaring uitgebracht en schadevergoeding gevorderd. Het hof heeft geoordeeld dat [appellante] in verzuim is geraakt door de werkzaamheden niet te hervatten na de ingebrekestelling van [geïntimeerden]. De vordering tot schadevergoeding is toegewezen, waarbij het hof de hoogte van de schadevergoeding heeft vastgesteld op € 8.464,52, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de proceskosten aan [geïntimeerden] toegewezen en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.328.407/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10170641
arrest van 2 september 2025
in de zaak van
[appellante] B.V.,
die is gevestigd in Veendam,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.B. de Jong te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 21 mei 2024 heeft op 9 oktober 2024 een getuigenverhoor aan de zijde van [appellante] plaatsgehad en op 26 maart 2025 een tegengetuigenverhoor aan de zijde van [geïntimeerden]
1.2
Vervolgens heeft [appellante] een conclusie na enquête genomen en hebben [geïntimeerden] voor antwoord na enquête geconcludeerd. Daarna hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen.

2.Het oordeel van het hof

Inleiding
2.1
[appellante] heeft in opdracht van [geïntimeerden] werkzaamheden aan hun badkamer en toiletten verricht. [appellante] heeft [geïntimeerde1] in dat kader twee meerwerkfacturen gestuurd. Op de eerste meerwerkfactuur met nummer 22047 stond vermeld “meerwerk vloerversteviging en riolering”. Deze factuur hield verband met een noodzakelijke versteviging van de badkamervloer. [geïntimeerden] hebben deze factuur betaald. De tweede meerwerkfactuur met nummer 22068, waarbij kosten van extra tegelwerk in rekening zijn gebracht, is niet door [geïntimeerde1] voldaan. Tussen partijen is in geschil of [appellante] op grond daarvan gerechtigd was haar werkzaamheden op te schorten. [geïntimeerden] hebben [appellante] gesommeerd de werkzaamheden te hervatten. Toen [appellante] aan die sommatie geen gevolg gaf, hebben [geïntimeerden] een omzettingsverklaring uitgebracht en schadevergoeding van [appellante] gevorderd.
2.2
[appellante] heeft gesteld dat [geïntimeerden] met het bij de tweede meerwerkfactuur in rekening gebrachte meerwerk heeft ingestemd en heeft in dat verband een beroep gedaan op een toestemmingformulier dat door [geïntimeerde1] zou zijn ondertekend. [geïntimeerden] hebben gemotiveerd betwist dat meerwerk is overeengekomen. Zij hebben verder stellig ontkend dat [geïntimeerde1] het toestemmingsformulier heeft ondertekend en hebben aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. Het hof heeft [appellante] bij tussenarrest van 21 mei 2024 in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [geïntimeerden] wisten dat de werkzaamheden door [appellante] zouden leiden tot kostenverhogende omstandigheden (een prijsverhoging) en dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven.
2.3
[appellante] heeft drie getuigen doen horen en [geïntimeerden] heeft twee getuigen voorgebracht. Het hof zal oordelen dat [appellante] niet is geslaagd in het opgedragen bewijs.
Dat wordt hierna uitgelegd. Vervolgens zullen de overige bezwaren van [appellante] tegen het vonnis thematisch worden besproken.
Ondertekening toestemmingsformulier niet bewezen
2.4
Getuige [getuige1] , directeur van [appellante] , heeft over de ondertekening van het toestemmingsformulier niets ter zake doende kunnen verklaren. Zij heeft niet gezien dat [geïntimeerde1] dat formulier heeft ondertekend. Haar echtgenoot, getuige [getuige2] en getuige [getuige3] , medewerker van [appellante] , hebben wel verklaard dat [geïntimeerde1] het toestemmingsformulier heeft ondertekend. Dat zou zijn gebeurd tijdens een gesprek in de keuken van [geïntimeerde1] .
Volgens [appellante] vond dat gesprek plaats tussen hem en [geïntimeerde1] . Of [getuige3] daarbij was, weet hij niet zeker. [getuige3] heeft verklaard dat hij, [appellante] , [geïntimeerde1] èn zijn echtgenote [geïntimeerde2] aanwezig waren op het moment van ondertekening.
2.5
Getuigen [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben de verklaringen van [appellante] en [getuige3] tegengesproken. [geïntimeerde1] heeft ontkend dat hij het toestemmingsformulier heeft ondertekend. Hij heeft benadrukt dat hij maar twee documenten heeft ondertekend. Dat gebeurde digitaal. Het betrof de orderbevestigingen voor de toiletten en de badkamer. Het toestemmingsformulier heeft hij voor het eerst in deze procedure gezien.
Ook [geïntimeerde2] heeft verklaard dat zij het toestemmingsformulier voor het eerst in de procedure heeft gezien. Zij heeft verklaard dat haar man dat formulier niet in haar bijzijn heeft ondertekend. Haar man vertelde haar dat hij dat formulier nooit heeft getekend, reden waarom zij aangifte bij de politie hebben gedaan.
2.6
[appellante] en [getuige3] verklaren niet eensluidend over de vraag wie bij de ondertekening van dat formulier aanwezig zouden zijn geweest. Hun verklaringen worden bovendien tegengesproken door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] . Daarmee is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde1] het formulier - dat overigens geen prijs van de genoemde werkzaamheden vermeldt - heeft ondertekend en uit dien hoofde wist dat de werkzaamheden door [appellante] zouden leiden tot een prijsverhoging en dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven.
Bewijs ook overigens niet geleverd
2.7
Volgens [appellante] hadden [geïntimeerden] ook uit zichzelf de noodzaak tot prijsverhoging moeten begrijpen, omdat de in de meerwerkfactuur genoemde werkzaamheden volgens haar niet in de aannemingsovereenkomst begrepen waren.
2.8
In de factuur van 12 april 2022 staat de volgende omschrijving van de werkzaamheden:

Omschrijving
(…)
Meerwerk besteed aan ; extra lichtpunt bij bad / meer gipsplaten i.v.m. hoogteverschil hoger dan aangeboden in offerte / lange wand naast entree hoger (toilet wanden gips aanbrengen / herplaatsen deurkozijn + deur toilet
Pergomat geleverd en gemonteerd / aanbrengen van extra wandtegels (alleen natte gedeelte was begroot ) leveren en monteren van extra tegelstrippen en leveren van extra tegellijm/ extra kit gebruikt voor afkitten tegelwanden
Toilet boven extra naden gipsen en schuren / natte gedeelte vloer leggen van zwaluwstaart platen en storten van cement dekvloer”
2.9
[geïntimeerden] zijn van mening dat de in die factuur opgevoerde werkzaamheden en materialen – die zij in hun memorie van antwoord afzonderlijk hebben besproken – onder de aannemingsovereenkomst vallen, met uitzondering van een extra lichtpunt, en dus, zo begrijpt het hof, geen meerwerk zijn.
2.1
[getuige2] heeft hierover als getuige het volgende verklaard:
“Ik heb indertijd voorafgaande aan het werk de situatie ter plaatse opgenomen en de wensen
van meneer [geïntimeerde1] en zijn vrouw met hen besproken. De badkamer en het toilet beneden
waren allebeide gedateerd en ook de indeling van de badkamer moest gewijzigd worden. De
oude badkamer was volledig betegeld, zowel de wanden als de vloer. [geïntimeerde1] had zelf een 3D
tekening gemaakt en gaf aan de hand daarvan aan dat er andere wanden moesten komen. Het
bad en de douche moesten eruit. Het plafond dat heel laag was en deels voor een kozijn van
de tuindeuren zat, moest eruit en opnieuw verlaagd worden aangebracht, maar wel zo hoog
dat het boven het kozijn uitkwam. Dat is bedoeld met de opmerking in de orderbevestiging:
plafond zo hoog mogelijk. [geïntimeerde1] wilde een andere indeling en op die 3D tekening stond ook
dat hij de wanden strak wilde hebben, gestuukt en met een waterdichte coating. Alleen het
natte gedeelte, en daarmee bedoel ik de douche en het deel bij de wastafels, moest betegeld
worden. Dat bleek ook uit de tekening van [geïntimeerde1] . U merkt op dat het hof niet over die
tekening beschikt.
Op enig moment viel het mijn collega [getuige3] op dat [geïntimeerde1] wel heel veel tegels had liggen.
Hij heeft daar toen een opmerking over gemaakt en naar aanleiding daarvan bleek dat [geïntimeerde1]
ook bij het bad en op andere plekken in de badkamertegels wilde. Bovendien bleek bij het
slopen van het plafond dat [geïntimeerde1] toch liever het plafond veel hoger wilde hebben. Hierdoor
ontstond er meerwerk in de vorm van het aanbrengen van extra gipsplaten en extra tegels.
Dat is eigenlijk het grootste deel van het meerwerk van de tweede meerwerkfactuur.”
2.11
[getuige3] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Tijdens het werk kwamen we een aantal dingen tegen. Zo bleek de vloer anders opgebouwd dan wij van tevoren voor ogen hadden. Wij hadden gedacht dat er een smeervloer was, maar er bleken oude tegelplaten te liggen en daardoor moest de vloer opnieuw worden opgebouwd. Daarbij is ook Pergamot aangebracht, dat is een soort wapening die wij over een houten vloer leggen. Ook bleek sprake van lekkage van leidingen en was er lekkage van de badkamer geweest, waardoor een balk waarop een muur rustte, was aangetast. Al dit soort zaken werden door [appellante] en mij besproken met de heer [geïntimeerde1] die meestal aanwezig was. Ik gaf dan bijvoorbeeld aan dat die muur van die balk af moest en dat dat meerwerk was. [geïntimeerde1] stemde dan met dat soort extra werk in, maar over kosten werd niet gesproken. Ik bemoeide mij ook nooit met de kosten en had ook niet van doen met de administratie. Volgens het opdrachtpapier moesten de natte gedeeltes opnieuw betegeld worden. Onder natte gedeeltes versta ik: alleen de douche en het wasbakgedeelte. [geïntimeerde1] wilde echter ook dat er bij het bad getegeld werd. U vraagt mij of [geïntimeerde1] ervan uitging dat dat sowieso zou gebeuren en of er dus sprake was van een misverstand. Dat neem ik inderdaad aan, maar omdat het niet op mijn opdrachtpapier stond, heb ik hem verwezen naar [appellante] . Die zei dat het neerkwam op meerwerk. Ook het plafond moest omhoog. Het plafond zat voor een kozijn en ik heb gezegd dat het mooier zou zijn wanneer het net boven het kozijn kwam. U vraagt mij hoe ver het plafond dan is verhoogd. Dat weet ik niet meer precies, maar ik denk een centimeter of dertig.”
2.12
Uit de verklaring van [getuige1] blijkt dat haar man de voorbereiding van het werk bij [geïntimeerde1] deed en dat zijzelf niet betrokken was bij de afspraken die over het werk werden gemaakt. Haar verklaring draagt dan ook niet bij aan het te leveren bewijs.
2.13
[geïntimeerde1] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Samen met mijn vrouw heb ik met de heer [getuige2] besproken hoe wij de badkamer voor ons zagen. Ik heb zelf een 3D-tekening gemaakt en mijn vrouw heeft foto’s gemaakt van onder meer aan te brengen planken, dit om de sfeer duidelijk te maken.
Ik verwijs naar de plattegrond in productie 18. Daarin zie je hoe de indeling van de badkamer
moest worden. Die plattegrond komt uit een 3D-model en die vindt u in productie 17, blad 2
tot en met 4. Dit model is in kleur weergegeven en de helder groene gedeeltes waren de
delen die betegeld moesten worden. Dat geldt ook de hele wand waar de wastafels op zitten.
Dat is niet zo goed zichtbaar in het 3D-model. De rest van de ruimte zou worden gestuukt en
van een coating worden voorzien. Het is echter niet zo uitgevoerd als op het 3D-model staat
weergegeven. De bedoeling was dat het plafond zo hoog mogelijk zou komen en de tegels
ook tot boven zouden komen. Tijdens het werk zijn we echter tot de conclusie gekomen dat
het wel erg donker zou worden in de douche als de wand tussen de wastafels en douche
helemaal tot aan het plafond zou lopen, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Wij hebben
toen in overleg met [appellante] besloten dat de tussenwand lager zou worden, namelijk twee
meter hoog. U merkt op dat u op de plattegrond en 3D-modellen geen hoogtematen ziet,
alleen oppervlaktematen op de plattegrond. Dat is juist. In de orderbevestiging staat dat het
plafond zo hoog mogelijk zou worden en de wanden sluiten daarop aan. Dat betekende in
mijn beleving dat het tot bovenaan betegeld moest worden. In productie 20 ziet u het
3D-model waarop is aangegeven hoe het uiteindelijk is geworden. De wand die met geel is
gearceerd is de wand die is verlaagd tot 2 meter. Die wand is helemaal, dus tot 2 meter,
betegeld. De overige wanden van dc douche, die nog 3.20 meter hoog zijn, zijn ook tot 2
meter hoog betegeld. Daarboven is gestuukt en een coating aangebracht. In de douche zijn de
tegels dus op één lijn, 2 meter hoog aangebracht. Dat wordt met de rode lijn aangegeven. Dit
is dus in overleg met de heer [getuige2] gedaan. Bij het bad zijn de tegels wel overeenkomstig
het oorspronkelijke plan aangebracht, namelijk tot ongeveer de helft van de wand. (…)
De enige keer dat er over meerwerk is gesproken, was in verband met de verrotte balk die
werd aangetroffen. Ik vond het logisch dat dat gevolgen had voor de planning en dat dat
extra kosten met zich meebracht. We hebben toen wel aangegeven dat het binnen een
bepaald bedrag moest blijven, omdat het anders voor ons problematisch werd. Ik heb volgens
mij een bedrag van rond de 8.000 euro genoemd. U houdt mij voor dat de heer [getuige2] als
getuige in dit verband heeft verklaard dat u een bedrag van 10.000 euro heeft genoemd. De
eerste meerwerkfactuur die hier verband mee hield, is ook door ons voldaan. Dat kan ook
wel kloppen. Over meerwerk in verband met het tegelen is niet met ons gesproken. Ook is in
dat verband geen bedrag aan extra kosten genoemd.”
2.14
De verklaring van [geïntimeerde2] houdt onder meer het volgende in:
“Ik ben aanwezig geweest bij een eerste gesprek dat de heer [getuige2] met mijn man en mij bij
ons thuis aan de keukentafel heeft gevoerd. Wij hebben toen aan de hand van tekeningen die
mijn man had gemaakt, besproken wat onze wensen voor de badkamer waren. Het
mailverkeer dat later is gevoerd heeft mijn man gedaan. Er is in mijn bijzijn boven bij de
badkamer gesproken over meerwerk. Dat was een gesprek met [getuige2] en [getuige3]
en mijn man en mij. Er was toen gebleken dat de vloer verwijderd moest worden en
dat er een muur uit moest op de plek waar het bad moest komen. Mijn man heeft toen wel
gevraagd wat dit ging kosten. De heer [getuige2] zei dat hij er niet veel over kon zeggen maar
dat we toch zeker moesten rekenen op 5.000 of 6.000 euro en dat het daar ongeveer wel bij
zou blijven. Na die ene keer is er in mijn bijzijn nooit meer over meerwerk gesproken.
U vraagt mij of er tijdens de eerste bespreking ook is besproken in hoeverre de badkamer
betegeld moest worden. Aanvankelijk was ons plan dat de badkamer ter plaatse van de
douche, de wastafels en het bad, tot aan het plafond moest worden betegeld. De rest van de
badkamer zou worden gestuukt en geverfd. Later is het tegelgedeelte lager geworden dan wij
eerst hadden bedacht. Dat is gebeurd naar aanleiding van een opmerking van [getuige3]
dat het niet mooi en handig was om de tegels zo hoog te laten doorlopen. Daarover is later
nog een keer gesproken met zowel [getuige2] als [getuige3] . Daar waren mijn man
en ik toen allebei bij. Er is toen in overleg besloten dat alles op één hoogte zou worden
getegeld. Hoe hoog dat dan precies is kan ik u niet zeggen.
Er is toen niet gesproken over eventuele consequenties die deze wijziging qua kosten zou
hebben.”
2.15
Het hof is van oordeel dat uit deze verklaringen in hun onderlinge samenhang bezien volgt dat [appellante] niet geslaagd is in het opgedragen bewijs. Uit de verklaringen blijkt alleen dat is gesproken over de problemen met de verrotte balk en de noodzakelijke versteviging van de vloer en dat dat tot prijsverhoging zou leiden, waarbij [appellante] [geïntimeerde1] overigens geen exacte prijs van dat meerwerk heeft genoemd. De eerste meerwerkfactuur die daarop betrekking had, is ook door [geïntimeerden] voldaan. Uit de verklaringen volgt echter niet dat [appellante] [geïntimeerden] heeft laten weten dat het tegelwerk tot prijsverhoging zou leiden. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben benadrukt dat daarover nooit is gesproken en [appellante] en [getuige3] verklaren dat ook niet. [appellante] heeft weliswaar in algemene zin verklaard dat hij met [geïntimeerde1] over het meerwerk heeft gesproken, maar wat hij dan met [geïntimeerde1] heeft besproken, heeft hij op geen enkele manier geconcretiseerd. Hij heeft niet verklaard dat hij specifiek met [geïntimeerde1] heeft gesproken over de posten die bij de tweede meerwerkfactuur in rekening zijn gebracht. [appellante] heeft bovendien bevestigd dat hij met [geïntimeerde1] vooraf nooit over de prijs van het op die factuur in rekening gebrachte meerwerk heeft gesproken.
2.16
Het hof is van oordeel dat uit de afgelegde verklaringen in combinatie met de overgelegde stukken in het geheel niet valt af te leiden dat de werkzaamheden die aan het tegelwerk zijn verricht als meerwerk zouden moeten worden aangemerkt. [appellante] en [getuige3] hebben verklaard dat het plafond hoger moest en dat daarom extra gipsplaten en tegels nodig waren, maar in de orderbevestiging stond al dat het plafond zo hoog mogelijk moest. [appellante] heeft tijdens zijn verhoor ook bevestigd dat die vermelding daarop betrekking had. [appellante] en [getuige3] hebben daarnaast benadrukt dat volgens de orderbevestiging alleen de natte gedeelten moesten worden betegeld en dat dat wat hen betreft uitsluitend de douche en het gedeelte bij de wastafels betrof. [geïntimeerden] zijn ervan uitgegaan dat ook de wand bij het bad gedeeltelijk (namelijk tot halverwege) zou worden betegeld en hebben dat ook aangegeven op de 3D-tekeningen die [geïntimeerde1] voor aanvang van de werkzaamheden aan [appellante] heeft verstrekt. [appellante] refereert in zijn verklaring zelf ook aan die 3D-tekeningen. Dat het daarbij om andere tekeningen zou gaan dan door [geïntimeerde1] als productie 17 zijn overgelegd, is gesteld noch gebleken. Op die tekeningen (blad 2, 3 en 4 van productie 17) staan de te betegelen delen in groen aangegeven: in de doucheruimte en bij de wastafels zijn de muren tot aan het plafond groen en bij het bad is de muur tot halverwege het plafond in groen aangegeven. Die tekeningen waren duidelijk en daarom valt niet in te zien dat en waarom het betegelen bij het bad als meerwerk zou zijn aan te merken. Voor zover [appellante] met natte gedeelten alleen de douche en het wastafelgedeelte heeft bedoeld, moet een eventueel misverstand als gevolg daarvan voor rekening van [appellante] als professionele partij blijven.
2.17
Daar komt nog bij dat uit de verklaring van [geïntimeerde2] en uit de 3D-tekening die [geïntimeerde1] van de uiteindelijke situatie heeft gemaakt (productie 20), blijkt dat er uiteindelijk niet tot aan het plafond (en dus zo hoog mogelijk) is getegeld, maar overal maar tot een hoogte van twee meter. Het hof vermag daarom niet in te zien dat ten aanzien van het tegelwerk in de badkamer sprake was van meerwerk waarop de tweede meerwerkfactuur voornamelijk zag.
2.18
[appellante] heeft op de tweede meerwerkfactuur 77,5 manuren in rekening gebracht, zonder te specificeren waarop dat werk betrekking had. Volgens de eigen verklaring van [getuige2] zou het voornamelijk zien op tegelwerk. Dat is op geen enkele manier aannemelijk gemaakt. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is juist minder betegeld dan in de opdrachtbevestiging en de 3D-tekeningen was voorzien.
[geïntimeerden] hebben in hun memorie van antwoord alle posten van de tweede meerwerkfactuur afzonderlijk besproken en gemotiveerd betwist dat deze kwalificeren als meerwerk. Het enige dat [appellante] daarover vervolgens nog heeft gesteld, is dat uit de foto’s bij het deskundigenrapport - door haar overgelegd als productie 4 - zou blijken dat zij ‘meer wanden’ heeft betegeld. Dat is een nauwelijks serieus te nemen stelling, nu het daarbij blijkt te gaan om uiterst smalle strookjes, zoals de kopse kant van een betegelde muur. Dat is als een normale afwerking te beschouwen en staat niet in verhouding tot het feit dat de overeengekomen wanden niet tot aan het plafond (op 3.60 m) maar slechts tot 2 meter zijn betegeld.
2.19
Het hof is van oordeel dat [appellante] , op wie de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van de verschuldigdheid van de meerwerkfactuur, haar stellingen in het licht van het vorenstaande niet heeft bewezen. Weliswaar hebben [geïntimeerden] erkend dat zij om een extra lichtpunt hebben gevraagd, maar dat is, mede in het licht van het feit dat de wanden minder hoog zijn betegeld dan aanvankelijk voorzien, onvoldoende om aan te nemen dat [geïntimeerden] hadden moeten begrijpen dat dit tot kostenverhoging zou leiden. [1]
2.2
Hetgeen [geïntimeerden] in hun laatste memorie nog hebben aangevoerd over ambtshalve toetsing behoeft geen bespreking meer, nu niet is komen vast te staan dat de in de tweede meerwerkfactuur in rekening gebrachte posten als meerwerk zijn te kwalificeren en dat [geïntimeerde1] toestemming hebben gegeven voor het verrichten van extra werkzaamheden die tot prijsverhoging zouden leiden.
Geen opschortingsrecht
2.21
De omstandigheid dat [geïntimeerden] betaling van de tweede meerwerkfactuur weigerden, gaf [appellante] dan ook niet het recht de werkzaamheden op te schorten. Het beroep op artikel 11 lid 4 van de algemene voorwaarden kan [appellante] niet baten, omdat ook dit artikel ervan uitgaat dat [appellante] pas de bevoegdheid heeft haar verplichting op te schorten als de opdrachtgever zijn verplichting niet nakomt. [2] Geldige ingebrekestelling en verzuim
2.22
[appellante] heeft aangevoerd dat de ingebrekestelling die [geïntimeerden] op 29 april 2022 hebben uitgebracht, ondeugdelijk is, omdat [appellante] het werk zou moeten afmaken zonder dat de meerwerknota en het laatste deel van de aanneemsom zou worden betaald. [appellante] is van mening dat zij daarom niet in verzuim is komen te verkeren.
2.23
Het hof is van oordeel dat in de ingebrekestelling duidelijk is verwoord dat [geïntimeerden] het niet eens waren met het staken van de werkzaamheden en dat [appellante] gesommeerd werd om alsnog na te komen. Zoals hiervoor is overwogen, waren zij niet gehouden de meerwerknota te voldoen. De laatste termijn van de aanneemsom was nog niet verschuldigd omdat het werk nog niet was opgeleverd. Als opdrachtgever hadden [geïntimeerden] op grond van artikel 7:768 BW bovendien het recht desgewenst maximaal 5% van de aanneemsom in te houden op de laatste termijn. Dat uit de brief van 29 april 2022 bleek dat [geïntimeerden] meenden nog iets te kunnen verrekenen met de eindfactuur, was dan ook geen gegronde reden voor [appellante] om geen gevolg te geven aan de sommatie.
2.24
[appellante] , die na de ingebrekestelling door [geïntimeerde1] heeft geweigerd het werk te hervatten, is dan ook in verzuim komen te verkeren. [geïntimeerden] hadden daarom het recht een omzettingsverklaring uit te brengen en schadevergoeding in plaats van nakoming te vorderen [3] .
De hoogte van de schadevergoeding
2.25
[geïntimeerden] hebben hun vordering tot schadevergoeding gebaseerd op het rapport van Expertise Bureau Noord. Zij hebben in eerste aanleg de volgende bedragen gevorderd:
€ 10.745,45 aan vervangende schadevergoeding
€ 1.038,- teveel betaald op de eerste meerwerkfactuur
€ 1.263,60 wegens tijdens het werk veroorzaakte schade aan parket en schilderwerk
€ 1.089 aan expertisekosten
€ 986,88 aan buitengerechtelijke incassokosten
De kantonrechter heeft deze bedragen toegewezen.
2.26
[appellante] heeft in haar memorie van grieven drie bezwaren tegen de hoogte van de schadevergoeding geformuleerd. In de eerste plaats voert zij aan dat het Expertiserapport niet alleen ziet op het afronden van de werkzaamheden, maar ook van herstel van gebreken in het werk. In de tweede plaats betwist zij schade aan een parketvloer en/of kasten te hebben veroorzaakt. In de derde plaats stelt zij zich op het standpunt dat het restant van de oorspronkelijke aanneemsom in mindering dient te strekken op het schadebedrag.
2.27
Het hof overweegt als volgt. Bij het vaststellen van de schade gaat het om een vergelijking van de werkelijke situatie waarin [geïntimeerden] door het verzuim van [appellante] zijn komen te verkeren met de hypothetische situatie waarin [geïntimeerden] zouden hebben verkeerd wanneer [appellante] haar verplichtingen uit de overeenkomst naar behoren zou zijn nagekomen.
Doordat [appellante] in verzuim verkeerde, moeten [geïntimeerden] een derde inschakelen om het werk af te maken. Nadat [appellante] het werk eind april 2022 had neergelegd, hebben [geïntimeerden] de stand van het werk en de nog te verrichten werkzaamheden laten beoordelen door Expertise Bureau Noord, die daarvan in augustus 2022 rapport heeft uitgebracht. [appellante] heeft gesteld dat dat “te laat” was en dat [geïntimeerden] geen aanspraak kunnen maken op herstel van gebreken omdat er in de ingebrekestelling geen melding is gemaakt van specifieke gebreken. Het afronden van de werkzaamheden behelst echter ook het herstellen van eventuele gebreken. Bij een correcte nakoming van de overeenkomst had [appellante] eventuele bij de oplevering blijkende gebreken immers ook moeten herstellen. Uit het rapport volgt dat een bedrag van € 10.745,45 een marktconform en redelijk bedrag is om de werkzaamheden te voltooien conform de aannemingsovereenkomst. [appellante] heeft niet aangegeven dat de deskundige bij de vaststelling van dat bedrag van onjuiste feitelijke gegevens of van niet bestaande gebreken in het werk is uitgegaan. Het hof zal dit bedrag dan ook tot uitgangspunt nemen bij de vaststelling van de schade.
2.28
[appellante] wijst er evenwel terecht op dat er bij de hiervoor genoemde vergelijking ter vaststelling van de schade rekening mee moet worden gehouden dat [geïntimeerden] nog het restant van de aanneemsom van € 4.582,53 had dienen te voldoen als [appellante] de overeenkomst correct was nagekomen. Dat bedrag strekt dan ook in mindering op het toe te wijzen bedrag, zodat het bedrag aan vervangende schadevergoeding ter afronding van de werkzaamheden zal moeten worden vastgesteld op € 6.162,92.
2.29
Het hof stelt vast dat [appellante] geen kenbare grief heeft gericht tegen de toewijzing van het bedrag van € 1.038,-.
2.3
[geïntimeerden] hebben gesteld dat [appellante] tijdens het werk schade heeft toegebracht aan de houten vloer doordat zij daar materiaal heeft opgeslagen, zonder de vloer afdoende te beschermen. Deze stelling wordt ondersteund door de bevindingen van de deskundige en de bij het rapport gevoegde foto’s. In het licht daarvan kon [appellante] niet met een enkele ontkenning volstaan. Het ter zake door de deskundige begrote bedrag van € 784,- komt voor toewijzing in aanmerking.
Tegen toewijzing van het bedrag ter vergoeding van het herstel schilderwerk wegens veroorzaakte lekkages (€ 479,60) heeft [appellante] niet kenbaar gegriefd.
Ter vergoeding van tijdens het werk veroorzaakte schades is dus € 1.263,60 toewijsbaar.
Incidenteel hoger beroep
2.31
[geïntimeerden] hebben hun vordering in hoger beroep nog vermeerderd met een bedrag van € 1.237,35 inclusief btw. Zij stellen dat zij dit bedrag nog van [appellante] te vorderen hebben, omdat zij zelf twee toiletten hebben gekocht die in de aanneemsom waren opgenomen, hen bij de eerste meerwerkfactuur meer platen in rekening zijn gebracht dan zijn gebruikt, en zij de borg voor de mobiele badkamer nog terug dienen te ontvangen.
2.32
[appellante] heeft de verschuldigdheid van deze posten – die zij zelf als minderwerk op de tweede meerwerknota had opgenomen – niet betwist, maar heeft volstaan met de stelling dat de vordering niet past bij een omzetting naar vervangende schadevergoeding.
Dit onderdeel van de vordering van [geïntimeerden] heeft een andere grondslag (namelijk onverschuldigde betaling) maar ziet wel op dezelfde rechtsverhouding tussen partijen en komt, nu [appellante] daar geen inhoudelijk verweer tegen heeft gevoerd, voor toewijzing in aanmerking. Dit met dien verstande dat de wettelijke rente niet met ingang van 19 april 2022 zal worden toegewezen maar met in gang van 7 november 2023, de datum waarop dit onderdeel van de vordering bij de memorie van grieven in incidenteel appel is ingesteld. [4] De conclusie
2.33
Het principaal hoger beroep slaagt ten dele. Ook het incidenteel hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd. Het hof zal onderdeel 5.1 van het vonnis vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [appellante] veroordelen de volgende bedragen aan [geïntimeerden] te voldoen:
€ 6.162,92 aan vervangende schadevergoeding
€ 1.263,60 ter vergoeding van tijdens het werk veroorzaakte schades
€ 1.038,-wegens teveel betaald meerwerk (rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis)
€ 8.464,52 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 september 2022.
2.34
En tevens tot betaling van een bedrag van € 1.237,35 wegens onverschuldigde betaling, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 november 2023.
2.35
De expertisekosten zijn als redelijke kosten ter vaststelling van schade terecht toegewezen door de kantonrechter. [5] Daarnaast heeft de kantonrechter [appellante] gezien de uitkomst van de procedure terecht veroordeeld tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten in eerste aanleg. [6]
2.36
[appellante] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij ook worden veroordeeld in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak
. [7]
2.37
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis bedragen aan [geïntimeerden] heeft voldaan. Voor zover [appellante] ter uitvoering van het te vernietigen vonnis meer heeft voldaan dan waartoe zij op grond van dit arrest gehouden is, dienen [geïntimeerden] dat terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling door [appellante] tot aan de datum van terugbetaling door [geïntimeerden]
2.38
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaar bij voorraad).

3.De beslissing

Het hof:
3.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 25 april 2023, uitsluitend wat de beslissing onder 5.1 betreft en beslist in zoverre opnieuw als volgt:
veroordeelt [appellante] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] te voldoen:
een bedrag van € 8.464,52 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 september 2022 en een bedrag van € 1.237,35 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 november 2023;
3.2
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
3.3
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgend proceskosten van [geïntimeerden] :
in het principaal appel:
€ 783 aan griffierecht
€ 3.642 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (3 procespunten x appeltarief 1.214)
en in het incidenteel appel:
€ 607 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (1 procespunt x appeltarief 607).
3.4
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag.
3.5
veroordeelt [geïntimeerden] om, voor zover [appellante] ter uitvoering van het vernietigde vonnis meer aan hen heeft voldaan dan zij op grond van dit arrest verschuldigd is, het teveel betaalde aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling door [appellante] tot aan de datum van terugbetaling door [geïntimeerden] ;
3.6
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
2 september 2025.

Voetnoten

1.Grief I van [appellante] faalt
2.Grief II van [appellante] faalt
3.Grieven III en IV van [appellante] falen
4.De grief in het incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre
5.Grief VI in het principaal appel faalt.
6.Ook de grieven VII en VIII in het principaal appel falen.
7.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853