In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de intrekking van een verzoek tot ondertoezichtstelling. De verzoekster, aangeduid als de moeder, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.A. Knobben. De raad voor de kinderbescherming, verweerder in deze procedure, werd vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van de raad. Daarnaast was de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de GI) als belanghebbende betrokken, evenals de vader van de minderjarige als informant.
Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 9 januari 2025 voor het verloop van het geding tot dat moment. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2025 waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de raad en twee vertegenwoordigers van de GI aanwezig. Het hof heeft in de tussenbeschikking de behandeling van het verzoek in hoger beroep aangehouden en de GI verzocht om een plan van aanpak in te dienen.
De minderjarige was eerder onder toezicht gesteld door de kinderrechter en de raad heeft op 3 februari 2025 aangekondigd het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de resterende periode in te trekken. Dit leidde ertoe dat de moeder op de mondelinge behandeling haar hoger beroep introk, wat het hof opvatte als het niet handhaven van de gronden van het hoger beroep. Het hof verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep, waarmee de zaak werd afgesloten.