ECLI:NL:GHARL:2025:5710

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
200.356.978/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de beschikking inzake de inschrijving van een minderjarige op school

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzoekt het hof om schorsing van de beschikking die de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.M. Lans, toestemming verleent om hun minderjarige kind in te schrijven op een basisschool. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vader de beslissing kan uitvoeren, ook al is de moeder het daar niet mee eens en heeft zij hoger beroep ingesteld.

De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Gelderland, waar het verzoek tot echtscheiding van de ouders in behandeling is. De moeder en vader zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2020. De rechtbank had de vader toestemming verleend om het kind in te schrijven op school, wat de moeder nu aanvecht. Het hof heeft de argumenten van de moeder en vader gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2025.

Het hof overweegt dat de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad voldoende heeft gemotiveerd en dat de moeder niet heeft aangetoond dat er sprake is van nieuwe feiten of een kennelijke misslag die een schorsing rechtvaardigt. Het hof wijst het verzoek van de moeder tot schorsing af, waarbij het hof benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat de rechtbank al rekening heeft gehouden met de situatie van het kind. De beslissing van het hof is op 18 september 2025 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.356.978/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 450055)
beschikking van 18 september 2025 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] , gemeente Renkum,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] , gemeente Renkum,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.M. Lans.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 juni 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing, met producties, ingekomen op 15 juli 2025;
  • het verweerschrift op het verzoek tot schorsing;
  • een journaalbericht van mr. Kranenburg van 15 augustus 2025 met producties 18 tot en met 30;
  • een journaalbericht van mr. Kranenburg van 18 augustus 2025 met productie 31; en
  • een journaalbericht van mr. Lans van 25 augustus 2025 met een brief met producties 10 tot en met 16.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kranenburg; en
- de vader, bijgestaan door mr. Lans.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn getrouwd met elkaar. Bij de rechtbank Gelderland is het verzoek tot echtscheiding in behandeling.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2020 in [geboorteplaats] .
3.3
De vader en de moeder hebben samen het gezag over [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de vader toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool [basisschool1] in [woonplaats] , om [minderjarige] met ingang van de start van het nieuwe schooljaar 2025-2026 te kunnen laten instromen in het basisonderwijs. Ook heeft de rechtbank aan de vader toestemming verleend om [minderjarige] in de periode tussen de meivakantie 2025 en de zomervakantie 2025 op de [basisschool1] de wendagen/wendagdelen te kunnen laten bijwonen.
4.2
De rechtbank heeft die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de beslissing door de vader mag worden uitgevoerd, ook als de moeder het niet eens is met die beslissing en daarvan in hoger beroep komt bij het hof.
4.3
De moeder verzoekt het hof om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.

5.De motivering van de beslissing

Twee-conclusie-regel
5.1
Mr. Lans heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de begeleidende brieven van mr. Kranenburg van 15 en 18 augustus 2025 bij producties 18 tot en met 31. Het hof overweegt dat mr. Kranenburg in deze brieven niet alleen een beschrijving van de producties geeft, maar ook (veelal uitgebreide) extra toelichtingen op de stellingen van de moeder in het beroepschrift en reacties op standpunten uit het verweerschrift van mr. Lans. Het hof is van oordeel dat dit in strijd is met de twee-conclusie-regel. [1] De twee-conclusie-regel houdt in dat de partij die hoger beroep instelt alle stellingen in het beroepschrift moet aanvoeren. Voor een dergelijk uitgebreide (aanvullende) toelichting en reactie op het verweerschrift, zoals mr. Kranenburg heeft gegeven, is daarom geen plaats. Het hof zal de producties toelaten, maar de toelichting in deze brieven buiten beschouwing laten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof deze beslissing al meegedeeld.
De schorsing
5.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De hogere rechter kan, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking hiervan schorsen. [2]
Het toetsingskader
5.3
Als de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad niet heeft gemotiveerd, kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de ene partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de andere partij.
Als de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad wel heeft gemotiveerd, kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust of als zich na de bestreden beschikking nieuwe feiten hebben voorgedaan waarmee in de bestreden beschikking geen rekening gehouden kon worden. Die feiten moeten kunnen rechtvaardigen dat van de bestreden beschikking wordt afgeweken. [3]
De moeder heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat de motivering van de rechtbank beperkt is, zodat – zo begrijpt het hof de stelling van de moeder – het schorsingsverzoek niet alleen in het licht van een kennelijke misslag of nieuwe feiten kan worden beoordeeld, maar dat ook een belangenafweging kan plaatsvinden.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank (in overweging 5.5 van de bestreden beschikking) uitgebreid gemotiveerd heeft waarom de beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het hof is, zoals het tijdens de mondelinge behandeling al heeft toegelicht, daarom van oordeel dat hier het beperktere toetsingskader geldt.
Het hof zal daarom beoordelen of de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust en/of zich na de bestreden beschikking nieuwe feiten hebben voorgedaan, die rechtvaardigen dat van de bestreden beschikking wordt afgeweken. Het hof zal de stellingen van de moeder over de belangenafweging buiten de beoordeling laten.
Het oordeel van het hof
5.4
De moeder stelt dat twee van de drie door haar aan het hof (als producties 7 tot en met 9) overgelegde wetenschappelijke artikelen nieuw zijn, zodat daarom sprake is van nieuwe feiten. Daargelaten dat deze artikelen dateren uit 2012 en 2017, en in zoverre niet nieuw zijn, overweegt het hof dat het overleggen van twee wetenschappelijke artikelen niet kan worden aangemerkt als een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid, die maken dat de beslissing niet in stand kan blijven. Dat de moeder haar verzoek in hoger beroep mogelijk wil onderbouwen met deze wetenschappelijke artikelen kan in de hoofdzaak aan de orde komen, maar dit valt buiten het beperkte toetsingskader dat het hof in de beoordeling van dit schorsingsverzoek moet hanteren.
5.5
De moeder voert verder aan dat tijdens de beslissing van de rechtbank alleen het tussentijdse verslag van Karakter beschikbaar was, maar dat Karakter inmiddels het definitieve rapport heeft afgegeven. Dat is, aldus de moeder, een nieuw feit. De vader voert aan dat in het eindrapport de koers van Karakter niet is gewijzigd.
Het hof overweegt dat het definitieve rapport dateert van 26 juni 2025, dus van ná de bestreden beschikking. Dat is dus een nieuw feit. Het hof is echter van oordeel dat dit feit niet rechtvaardigt dat van de bestreden beschikking wordt afgeweken. In de eerste plaats heeft de rechtbank met dit nieuwe feit al in die zin rekening gehouden dat zij schrijft dat zij het eindverslag van Karakter niet wil afwachten, omdat zij het van groter belang vindt dat [minderjarige] zo snel mogelijk gaat wennen binnen een onderwijssetting. Maar het hof acht met name van belang dat het advies van Karakter in het eindverslag in lijn is met dat uit het tussentijdse verslag, namelijk om [minderjarige] te laten wennen in een onderwijssetting. De rechtbank heeft overwogen dat uit het tussentijdse verslag van Karakter volgt dat het advies is om [minderjarige] te laten wennen in een onderwijssetting, daarbij in het midden gelaten of Karakter daarmee een reguliere onderwijssetting heeft bedoeld (zoals de vader betoogt) of een onderwijssetting op zich (zoals de moeder betoogt).
In het definitieve rapport heeft Karakter geadviseerd [minderjarige] te verwijzen naar het Therapie en Onderwijs Programma van [basisschool2] , een specialistische onderwijs- en behandelsetting, om van daaruit toe te kunnen werken naar plaatsing binnen regulier onderwijs. Maar voor zover plaatsing op [basisschool2] geen optie is voor de ouders, heeft Karakter geadviseerd een geleidelijke start te maken op het regulier onderwijs.
Gebleken is dat plaatsing op [basisschool2] (ook voor de moeder) geen optie is, waarmee het advies van Karakter dus is geleidelijk te starten op het reguliere onderwijs.
5.6
De moeder heeft een brief van de leerplichtplichtambtenaar van 2 juli 2025 overgelegd. Daarin staat dat de moeder een vrijstelling van de inschrijvingsplicht heeft gekregen. Het hof is van oordeel dat ook dat dit feit geen afwijking van de bestreden beschikking rechtvaardigt. De vader heeft namelijk een brief van de leerplichtambtenaar van 19 augustus 2025 overgelegd waarin de leerplichtambtenaar schrijft dat de aanvraag vrijstelling alsnog wordt afgewezen en de eerder toegekende vrijstelling komt te vervallen.
5.7
De moeder voert verder als nieuw feit en als kennelijke misslag aan dat de rechtbank er geen rekening mee heeft gehouden dat [minderjarige] niet naar school wil, dat hij na zijn schooldagen ernstig vermoeid is, last heeft van onrust, slecht slaapt en ‘meltdowns’ heeft. De vader heeft aangevoerd dat [minderjarige] weleens druk en moe is, maar dat [minderjarige] bij de vader thuis geen last heeft van meltdowns die de moeder beschrijft. [minderjarige] geniet op school, aldus de vader.
Het hof overweegt dat de moeder haar stelling niet heeft onderbouwd, zodat het hof hieraan – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vader – voorbij zal gaan. Daarbij weegt het hof mee dat de juffrouw van [minderjarige] na zijn eerste ochtend op school onder meer heeft geschreven dat het afscheid van de vader soepel verliep, [minderjarige] spraakzaam was en hij met een klasgenootje heeft gespeeld.
5.8
De moeder stelt ten slotte dat het een kennelijke misslag is dat onduidelijk is of de rechtbank rekening heeft gehouden met de adviezen van [naam1] (psycholoog) en [naam2] (kinderfysiotherapeut) en met de verslagen van PIP en Karakter. Daaruit zou kunnen blijken, aldus de moeder, dat het plaatsen van [minderjarige] in een (reguliere) onderwijssetting, strijdig is met zijn belangen. Ook heeft de rechtbank er geen rekening mee gehouden dat de moeder – mede door haar opleiding in het basisonderwijs – [minderjarige] thuisonderwijs kan geven.
Het hof begrijpt hieruit dat de moeder van mening is dat de rechtbank de beslissing om aan de vader vervangende toestemming te verlenen, onvoldoende heeft gemotiveerd, in die zin dat de rechtbank de belangen van [minderjarige] en de mogelijkheid van thuisonderwijs daarbij onvoldoende heeft meegewogen, dan wel onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe ze die belangen heeft meegewogen.
Of dat het geval is kan bij de behandeling van de hoofdzaak door het hof aan de orde komen, maar hiervoor is in de beoordeling van het schorsingsverzoek geen plaats.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 juni 2025 af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 18 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 347 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 360 lid 2, tweede volzin Rv
3.HR 20 december 2019: