ECLI:NL:GHARL:2025:5745

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
21-003075-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis in hoger beroep inzake poging doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn ex-schoonzoon en poging tot zware mishandeling van zijn dochter. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod met het slachtoffer voor twee jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de rechtbank de bewezenverklaring van de poging doodslag en zware mishandeling op juiste wijze had vastgesteld, maar kwam tot een andere beslissing over de kwalificatie en strafoplegging. Het hof verwierp het beroep op noodweer(exces) van de verdachte, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte had met een mes meerdere keren in de richting van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de verdachte de eerste was die geweld gebruikte, wat de noodzaak tot verdediging uitsloot. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden op en wees een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, die als gevolg van de bewezen feiten schade had geleden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003075-24
Uitspraak d.d.: 4 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 15 juli 2024 met parketnummer 05-200690-23 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
thans verblijvende in P.I. [plaatsnaam]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D. Polat, en door de advocaat van de benadeelde partij, mr. A. Çinar, namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte voor een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is aan de verdachte een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde] voor de duur van twee jaren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist ten aanzien van de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging komt het hof tot een enigszins andere beslissing dan de rechtbank.
Ten aanzien van het beroep op noodweer (-exces) komt het hof tot dezelfde beslissing als de rechtbank. De overwegingen hieromtrent heeft de rechtbank echter geplaatst onder het kopje “overwegingen ten aanzien van het bewijs” in plaats van onder het kopje “strafbaarheid van verdachte.
Alles overziend en om proceseconomische redenen zal het hof het vonnis in zijn geheel vernietigen en opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 in de [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de nek/hals en/of hoofd/gezicht en/of borst en/of buik en/of armen, in ieder geval in het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken/gesneden/geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaats] aan [benadeelde]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere steekwonden die gehecht moesten worden, heeft toegebracht door
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [benadeelde] te steken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de nek/hals en/of hoofd/gezicht en/of borst en/of buik en/of armen, in ieder geval in het lichaam van die [benadeelde] te steken en/of te snijden en/of te prikken;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 in de [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de nek/hals en/of hoofd/gezicht en/of borst en/of buik en/of armen, in ieder geval in het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken/gesneden/geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaats] aan [dochter van verdachte] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond (van ongeveer 9 centimeter) in de (onder)arm, heeft toegebracht door
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [dochter van verdachte] te steken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de (onder)arm, in ieder geval in het lichaam van die [dochter van verdachte] te steken en/of te snijden en/of te prikken;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [dochter van verdachte] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [dochter van verdachte] heeft gestoken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de (onder)arm, in ieder geval in het lichaam van die [dochter van verdachte] heeft gestoken/gesneden/geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaats] [dochter van verdachte] heeft mishandeld door
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [dochter van verdachte] te steken en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp, in de (onder)arm, in ieder geval in het lichaam van die [dochter van verdachte] te steken en/of te snijden en/of te prikken,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond (van ongeveer 9 centimeter) in de (onder)arm ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde poging doodslag en de onder 2 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde poging doodslag, omdat (primair) geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het verwonden van zijn dochter.
Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat de verdachte in ieder geval dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van het hof
De rechtbank heeft in haar vonnis uitvoerige overwegingen gewijd aan het bewijs. Het hof maakt die overwegingen grotendeels tot de zijne en zal die – voor zover het hof de overwegingen van de rechtbank overneemt – hierna citeren en gecursiveerd weergeven. Waar in de hierna cursief weergegeven tekst ‘de rechtbank’ staat vermeld moet in dat geval ‘het hof’ worden gelezen. Aanvullingen en verbeteringen van het hof worden niet-cursief weergegeven.
Bewijsmiddelen
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij op 10 augustus 2023 in zijn woning in [plaats] was. Hij zat aan de eettafel en verdachte kwam bij hem staan. Aangever heeft verklaard dat hij opstond, dat ze face to face kwamen te staan en dat verdachte hem een onverwachte klap met zijn vuist op zijn kaak gaf. Ook heeft aangever verklaard dat ze in de tuin terecht zijn gekomen en dat verdachte met een mes drie keer in zijn richting heeft gestoken. Verdachte heeft hem met het mes in zijn nek weten te raken. [2]
Uit het rapport van de forensische arts blijkt ten aanzien van het letsel van [benadeelde] onder meer het volgende. [benadeelde] heeft bij zijn linker oorlel een snijwond/steekwond opgelopen van 2 cm dat gehecht is. Net onder zijn linker kaakhoek heeft [benadeelde] een snijwond/steekwond van 2 cm dat gehecht is. Deze verwonding betreft een slagaderlijke bloeding, welke bloeding gestopt is na toediening van lidocaïne en adrenaline en viermaal overhechten. Onder zijn kin punt heeft [benadeelde] een snijwond/steekwond van 0,7 cm dat gehecht is. Voorts heeft [benadeelde] onder zijn onderlip een snijwond van 2 cm dat gehecht is. Aan zijn hals, onder de rechter kaakhoek heeft [benadeelde] een 3 cm lange huidbeschadiging hetgeen een snijverwonding betreft.
Ten aanzien van het gevaar van letsels aan de hals heeft de forensische arts naar voren gebracht dat door een hevige bloeding van de halsslagaders een verbloedingsshock kan ontstaan met een reële kans op overlijden zonder medisch ingrijpen. De gehechte huidverwonding bij de linker kaakhoek ligt dicht in de buurt van het verloop van de dieper gelegen halsslagaders aan die zijde. Bij dieper steken was deze mogelijk wel geraakt. Mes verwondingen in het strottenhoofd en de luchtpijp kunnen leiden tot aantasting/afsluiting van de luchtwegen. Het missen van een trauma aan het strottenhoofd kan leiden tot een luchtwegbelemmering en tot de dood. [3]
Getuige [naam] , de dochter van verdachte, heeft verklaard dat verdachte en [benadeelde] in de woonkamer dicht bij elkaar stonden. Ze zag dat haar vader met zijn arm uithaalde en met zijn vuist [benadeelde] raakte. Ze heeft verklaard dat zij gedurende de worsteling in de keuken en in de tuin tussen verdachte en [benadeelde] in stond en dat zij hen uit elkaar wilde halen. Na afloop van het incident zag ze dat haar arm onder het bloed zat en dat deze open lag. [4] In het proces-verbaal van bevindingen van de beschrijving van de camerabeelden is beschreven dat te zien is dat [dochter van verdachte] een verwonding heeft op haar rechterarm op het moment dat zij via de achterdeur naar buiten komt. [5] Uit de letselrapportage volgt dat sprake is van een snijwond op de rechterarm van ongeveer 8 à 9 cm. Er zijn 12 hechtingen geplaatst. [6]
In de achtertuin waar het steekincident deels heeft plaatsgevonden, hangen twee camera’s en de beschrijving van de beelden daarvan is vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen. Er wordt beschreven dat getuige [dochter van verdachte] [benadeelde] omarmt en via de achterdeur naar buiten komt en dat verdachte vervolgens naar buiten komt. Te zien is dat [dochter van verdachte] op het moment dat zij naar buiten komt al een verwonding heeft op haar rechterarm die bloedt. Verdachte heeft een mes in zijn rechterhand en hij maakt hiermee een stekende beweging in de richting van [benadeelde] . De partner van verdachte komt ook naar buiten en zij probeert haar man, verdachte, tegent
e houdendoor van achter met beide armen zijn middel te omvatten en hem naar achter te trekken
. Tijdens de worsteling is te zien dat verdachte een beweging van onder naar boven maakt, in de richting van het hoofd van [benadeelde] . Het hoofd van [benadeelde] bevindt zich op dat moment achter het lichaam van [dochter van verdachte] . Het gevecht zet zich in de tuin voort terwijl [dochter van verdachte] en de partner van verdachte, verdachte en [benadeelde] uit elkaar proberen te houden. Voorts is te zien dat [benadeelde] gewond is geraakt, er is bloed zichtbaar op de linker onderzijde van zijn gezicht en op zijn linkerarm. Verdachte en aangever blijven elkaar over en weer vasthouden aan hun kleding. Op een gegeven moment duwt [benadeelde] tegen verdachte, zijn partner en [dochter van verdachte] waardoor zij alle vier ten val komen op de tuintafel. [benadeelde] komt hierbij bovenop te liggen. Te zien is dat verdachte nog steeds het mes vast heeft en stekende bewegingen maakte in de richting van het hoofd van [benadeelde] . Kort hierna is te zien dat [benadeelde] zijn linkerhand bij zijn hoofd houdt en dan ernstig gewond lijkt. [7]
Ten aanzien van feit 1
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank op basis van de aangifte en de verklaring van [dochter van verdachte] vast dat verdachte degene is geweest die als eerste geweld heeft gebruikt door [benadeelde] te slaan, waarna een vechtpartij is ontstaan en verdachte een mes van het aanrechtblok heeft gepakt. In het verdere verloop van het gevecht is verdachte, zoals gebleken is uit het proces-verbaal van de camerabeelden, degene die [benadeelde] aanvalt en blijft aanvallen. De rechtbank stelt vast dat verdachte meerdere malen met een mes heeft gestoken in de richting van de hals en het hoofd van [benadeelde] en hem in deze delen van het lichaam ook heeft geraakt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd. Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit dient allereerst te worden beoordeeld of verdachte met zijn handelen de bedoeling (vol opzet) heeft gehad om [benadeelde] te doden. De rechtbank overweegt dat niet gebleken is dat verdachte de dood van [benadeelde] heeft beoogd. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [benadeelde] .
Volgens vaste jurisprudentie is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde] meerdere malen in zijn hals en gezicht is geraakt met het mes, net onder zijn linker kaakhoek hetgeen in de buurt is van de halsstreek en tot een slagaderlijke bloeding heeft geleid. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de halsstreek (slag)aders bevinden. Deze aders liggen vrij dicht onder het huidoppervlak. Er was sprake van een ongecontroleerde situatie. Onder die omstandigheden met een mes een snijdende of stekende beweging maken in de buurt van de hals levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op. Die wetenschap mag bij een ieder – en dus ook bij verdachte – als bekend worden verondersteld. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij een mes in de handhad
en dacht dat hij een lepel of een vork vasthield wordt verworpen: de vorm van het heft van het mes wijkt af van de vorm van lepels en vorken. Verder passen de door verdachte met het mes gemaakte handelingen – het steken – zo zeer bij een mes en niet bij het vasthouden van een lepel of vork dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat hij een mes vasthad. Aldus acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte niet wist dat hij een mes in zijn hand had. Door aldus met een mes te handelen zoals hiervoor beschreven heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [benadeelde] zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad.
De rechtbank vindt het primair tenlastegelegde daarom bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat uit de beschrijving van de beelden blijkt dat [dochter van verdachte] op het moment dat zij naar buiten loopt al een verwonding op haar arm heeft die bloedt. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat zij binnen, in de keuken, met het mes door verdachte is gestoken of gesneden. Verdachte is de enige die gedurende het hele incident een mes vast heeft gehad en [dochter van verdachte] heeft verklaard dat zij tijdens de worsteling in de keuken tussen verdachte en [benadeelde] instond. Voorts blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden van de achtertuin dat op de momenten dat verdachte stekende bewegingen maakt in de richting van het hoofd van [benadeelde] , [dochter van verdachte] naast [benadeelde] dan wel tussen verdachte en [benadeelde] in staat.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [dochter van verdachte] , gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel (geschatte genezingsduur van 3 weken) geen zwaar lichamelijk letsel oplevert zodat de rechtbank verdachte van de primair ten laste gelegde zware mishandeling zal vrijspreken.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten een poging tot zware mishandeling, dient de rechtbank te beoordelen of verdachte met zijn handelen vol opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bij [dochter van verdachte] . De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van verdachte en zijn dochter niet is gebleken dat verdachte die heeft beoogd. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin. Bij de beoordeling hanteert de rechtbank hetzelfde juridisch kader als bij de overweging ten aanzien van feit 1 beschreven.
Uit het vorenstaande blijkt dat [dochter van verdachte] verdachte en [benadeelde] gedurende het gevecht in de keuken uit elkaar wilde halen en daartoe in de nabijheid, of zelfs tussen, de vechtende verdachte en [benadeelde] stond en daarbij is gestoken of gesneden in haar arm. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in een arm kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In de arm bevinden zich onder andere spieren, pezen, zenuwen, aders en slagaders
die bij beschadiging tot zodanig letsel kan leiden dat langdurig herstel is vereist of leidt tot blijvende verminderde validiteit. Daarnaast kan de beschadiging van de huid leiden tot zodanig ontsierende blijvende littekens, dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Nu dit een feit van algemene bekendheid is, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich ook bewust was van die aanmerkelijke kans. Door ondanks in de directe nabijheid van [dochter van verdachte] een worsteling met [dochter van verdachte] aan te gaan of voort te zetten en waarbij een mes wordt gebruikt, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [dochter van verdachte] daardoor zou worden geraakt en daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
In de tuin heeft verdachte meerdere stekenede bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd van [benadeelde] , terwijl hij wist en kon zien dat [dochter van verdachte] naast [benadeelde] stond, dan wel tussen verdachte [benadeelde] in. Door desondanks door te gaan met het maken van stekende bewegingen richting [benadeelde] en daarmee richting het lichaam van [dochter van verdachte] gedurende een gevecht waarbij ze alle drie in beweging zijn en het derhalve een ongecontroleerde situatie betreft, heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat [dochter van verdachte] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank vindt het subsidiair tenlastegelegde daarom bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op
of omstreeks10 augustus 2023 in
de [gemeente]ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen
, in ieder geval éénmaal,met een mes,
in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp,in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken en
/of
- meermalen
, in ieder geval éénmaalmet een mes,
in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp,in de nek/hals en
/ofhoofd/gezicht
en/of borst en/of buik en/of armen, in ieder geval in het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken/gesneden
/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op
of omstreeks10 augustus 2023 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [dochter van verdachte] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermalen,
in ieder geval éénmaal,met een mes,
in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp,in de richting van het lichaam van die [dochter van verdachte] heeft gestoken en
/of
-
meermalen, in ieder gevaléénmaal met een mes,
in ieder geval een dergelijk scherp steek-/snijvoorwerp,in de (onder)arm
, in ieder geval in het lichaamvan die [dochter van verdachte] heeft
gestoken/gesneden
/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). Aangever [benadeelde] zou de keel van verdachte hebben vastgepakt en dichtgeknepen, waardoor verdachte in ademnood kwam en zich met het mes heeft moeten verdedigen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen, omdat juist verdachte de agressor was en daarom van een noodweersituatie geen sprake was.
Oordeel van het hof
Artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat iemand niet strafbaar is als hij een feit begaat dat geboden is door de noodzakelijke verdediging van eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn, indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op noodweer beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – in de kern – als aanvallend moet worden gezien.
Het hof stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op grond van de aangifte van [benadeelde] en de getuigenverklaring van [dochter van verdachte] op 11 augustus 2023, is het hof gebleken dat verdachte degene is geweest die [benadeelde] in de keuken heeft aangevallen en als eerste geweld heeft gebruikt door hem met een vuist in zijn gezicht te slaan. Daarna is er een worsteling ontstaan, waarbij verdachte een mes heeft gepakt van het aanrecht. Uiteindelijk belandden verdachte en [benadeelde] , en hun vrouwen in de achtertuin. In deze achtertuin bevinden zich twee camera’s waarop te zien is dat verdachte, bij het betreden van de achtertuin, terwijl hij wordt tegengehouden door zijn echtgenote, met een mes in de hand achter [benadeelde] aan blijft lopen en op hem in blijft steken.
Hoewel vaststaat dat [benadeelde] verdachte in de keuken bij de keel heeft vastgepakt – [benadeelde] heeft dat in zijn aangifte zelf verklaard – is het hof niet gebleken dat verdachte hierdoor in ademnood is gekomen, noch dat dit vastpakken lang heeft geduurd. Op het moment dat verdachte en [benadeelde] via de keuken in de tuin komen, heeft [benadeelde] verdachte in ieder geval niet meer bij de keel vast.
Vast staat verder dat de vrouwen voortdurend getracht hebben de mannen tijdens de daarop volgende worsteling uit elkaar te halen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet getuigen van een noodzaak tot verdediging, noch van hemzelf, noch van zijn vrouw en dochter, maar dat deze in de kern steeds als aanvallend moeten worden gezien. Daardoor is geen sprake geweest van een wederrechtelijke aanval van [benadeelde] waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer doen en verwerpt het hof bovendien reeds om die reden het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen – overeenkomstig het vonnis van de rechtbank – tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest en daarnaast op te leggen de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [benadeelde] voor de duur van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan het voorarrest, dan wel het overige gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag op zijn inmiddels ex-schoonzoon [benadeelde] door hem met een mes aan te vallen en hem meermalen met een mes in het gezicht en de hals te steken/snijden. Door het handelen van verdachte had [benadeelde] het leven kunnen verliezen. Dat dit niet is gebeurd, neemt niet weg dat verdachte een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] . [benadeelde] heeft naast de littekens in zijn gezicht en hals ook last van hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid, zo blijkt ook uit de door [benadeelde] opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring.
Bij de worsteling tussen verdachte en [benadeelde] heeft de dochter van verdachte, samen met de echtgenote van verdachte, hen geprobeerd uit elkaar te halen, waarbij verdachte ook zijn dochter met het mes heeft verwond. Hiermee heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling op zijn eigen dochter. Verdachte heeft hiermee, al zal hij dit niet hebben gewild, ook een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. De feiten vonden deels plaats in de tuin van de woning, waardoor verschillende buurtgenoten getuigen zijn geweest van het gegil en geschreeuw. Verdachte heeft bovendien na het gebeuren nog met een bebloed mes – op klaarlichte dag – rondgelopen op straat. Dit alles brengt gevoelens van onveiligheid teweeg in een woonwijk. Het hof rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf voor deze feiten heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
Ook heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juli 2025 waaruit blijkt dat verdachte in 2019 onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren wegens een poging tot zware mishandeling.
Daarnaast heeft het hof gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van 26 april 2024. Uit dit rapport blijkt dat verdachte de schuld volledig bij aangever legt en verdachte dus blijkbaar beperkt zelfinzicht toont als het om de verdenking gaat. De reclassering vermoedt op basis van de delictgeschiedenis problemen met agressie-en emotieregulatie. Verder geeft de reclassering aan dat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Op de zitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat hij inmiddels met goed gevolg een agressietraining heeft afgerond.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de straf zoals opgelegd door de rechtbank, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Het hof acht, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, niet noodzakelijk dat een (dadelijk uitvoerbare) vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [benadeelde] voor de duur van twee jaren wordt opgelegd, nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde] . Voor de periode van detentiefasering geldt dat uit het detentie- en re-integratieplan van 22 januari 2025 blijkt dat bij detentiefasering een contactverbod met [benadeelde] als voorwaarde zal worden gesteld. Ditzelfde is mogelijk bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 54.628,31. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.152,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.166,40. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof heeft aan de verschillende gevorderde posten de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
Materiële schade
Verlies verdienvermogen
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel niet is onderbouwd, terwijl zowel de grootte van de vordering alsmede het causaal verband tussen die vordering en het delict nadere onderbouwing verlangt. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Zaakschade
De benadeelde partij vordert € 168,00 voor een T-shirt van het merk Philip Plein en
€ 376,00 voor een broek van het merk Philip Plein. Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij een kopie van een factuur van Philip Plein van 26 september 2022 overgelegd. Op de camerabeelden is te zien dat deze kledingstukken beschadigd dan wel zwaar bebloed zijn.
Het hof is van oordeel dat bij het vaststellen van de waarde van de kleding een afschrijvingspercentage dient te worden gehanteerd en heeft daarbij aansluiting gezocht bij de afschrijvingspercentages die door verzekeraars worden gebruikt. Bij vrijetijdskleding is sprake van een levensduur van drie jaren. Nu de kleding ten tijde van het incident één jaar oud was, dient dus een afschrijvingspercentage van 33,3% te worden gehanteerd. Het hof zal de waarde van de kleding derhalve vaststellen op een bedrag van (€ 544,00 -/- 33,3% = ) € 162,85.
Ook heeft de benadeelde partij een bedrag van € 479,00 gevorderd voor een horloge. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld welke schade aan het horloge is ontstaan door handelen van verdachte en of de benadeelde partij door de gestelde schade aan het horloge is benadeeld. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
Daarnaast heeft de benadeelde partij € 800,00 gevorderd voor een tuintafel. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de grootte van de schade onvoldoende duidelijk is geworden en schat de schade op een bedrag van € 50,00. Het hof zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Kosten voor behandeling in traumacentrum
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 8.392,70 voor de kosten die hij heeft gemaakt voor zijn traumabehandeling bij Traumacentrum Nederland. De benadeelde partij heeft deze kosten zelf moeten dragen, omdat zijn zorgverzekering per 2 maart 2024 is beëindigd.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat dit deel van de vordering dient te worden toegewezen. Dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken voor behandeling van zijn trauma ten gevolge van de bewezenverklaarde gebeurtenis, staat naar het oordeel van het hof voldoende vast. Aan het verweer van de verdediging dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de benadeelde zich niet aan de schadebeperkingsplicht heeft gehouden – door tijdig aan zijn zorgverzekeringsverplichtingen te hebben voldaan – gaat het hof voorbij. Als de kosten van het traumacentrum door de zorgverzekeraar zouden zijn vergoed, zou de zorgverzekeraar uiteindelijk ook het recht van regres op verdachte hebben gehad, en deze kosten bij verdachte hebben kunnen verhalen.
Eigen risico
De benadeelde partij vordert het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2023 en 2024. Uit de door de benadeelde partij verstrekte jaaroverzichten van de zorgverzekeraar is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij in 2023 een bedrag van € 64,17 (€ 58,44 + € 5,73) en in 2024 een bedrag van € 299,98 (€ 40,68 + € 41,66 + € 4,83 + € 212,81) aan eigen risico heeft betaald. Het hof zal dit deel van de vordering toewijzen.
Reiskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 772,70 aan reiskosten. Dit betreft € 594,00 aan reiskosten voor de bezoeken aan zijn advocaat, € 102,96 aan reiskosten voor een bezoek aan het traumacentrum en € 75,24 voor een bezoek aan het openbaar ministerie. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de reiskosten naar het openbaar ministerie en de advocaat niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat. De reiskosten voor het bezoek aan het traumacentrum komt wel voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal derhalve een bedrag van € 102,96 aan reiskosten toewijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft recht op een billijke vergoeding van zijn immateriële schade indien hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder c, BW). Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen ervan voor de benadeelde partij en met de bedragen die Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof het hiervoor genoemde bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 4.000,00 billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 10 augustus 2023 wettelijke rente verschuldigd over de toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft ophet door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de door de rechtbank opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod voor de duur van twee jaren met het slachtoffer [benadeelde] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.072,66 (dertienduizend tweeënzeventig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 9.072,66 (negenduizend tweeënzeventig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.072,66 (dertienduizend tweeënzeventig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 9.072,66 (negenduizend tweeënzeventig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 100 (honderd) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 augustus 2023.
Aldus gewezen door
mr. M. Zwartjes, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. J. Steenbrink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 4 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.B.A.P.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 4 september 2025.
Tegenwoordig:
mr. TH.C.M. Willemse, voorzitter,
mr. E. Stevens, advocaat-generaal,
mr. L. Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023365479, gesloten op 28 september 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het forensisch geneeskundig letselverslag met benoeming deskundige van 2 april 2024.