ECLI:NL:GHARL:2025:5793

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
200.356.541/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing en thuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 april 2026. Het hof oordeelt dat deze verlenging niet langer noodzakelijk is en dat er gewerkt moet worden aan een thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder per 1 januari 2026. De ouders van [de minderjarige1], de moeder en de stiefvader, hebben samen een dochter en de moeder heeft ook een meerderjarige dochter. De minderjarige is sinds april 2021 uithuisgeplaatst en heeft in die periode op verschillende plekken gewoond. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige veel onveiligheid en mishandeling heeft meegemaakt en dat de vele wisselingen in haar verblijfplaatsen schadelijk zijn voor haar ontwikkeling. De GI heeft een perspectiefbesluit genomen dat de minderjarige niet meer bij haar moeder kan wonen, maar het hof is van oordeel dat de situatie van de moeder en de stiefvader is verbeterd en dat de moeder in staat is om de zorg voor [de minderjarige1] op zich te nemen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 1 januari 2026 afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.356.541
zaaknummer rechtbank Overijssel 328788
beschikking van 23 september 2025
over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1]
in de zaak van
[verzoeker]
(de stiefvader)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M. Metin
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering
(de GI)
die is gevestigd in Enschede
en
[verweerster]
(de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M.J.R. Roethof
en
[de vader]
(de vader)
die woont in [woonplaats1]

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 13 april 2026. Het hof beslist dat dit niet zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013. Moeder en [de vader] oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige1] .
De ouders hebben samen nog een dochter, [de meerderjarige] . [de meerderjarige] is al meerderjarig en woont bij de moeder.
2.2
De moeder en de stiefvader hebben samen een dochter, [de minderjarige2] . [de minderjarige2] is uithuisgeplaatst. De moeder en de stiefvader wonen niet meer samen (maar zijn nog wel getrouwd).
2.3
[de minderjarige1] staat onder toezicht van de GI. Zij groeide op in gezinsverband bij de moeder en de stiefvader en is in april 2021 uithuisgeplaatst. Vanaf die tijd heeft [de minderjarige1] op verschillende plekken gewoond. [de minderjarige1] verblijft nu bij [naam1] (accommodatie jeugdhulpaanbieder) op behandelgroep ‘ [naam2] ’ .
De ondertoezichtstelling is de laatste keer verlengd tot 13 april 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 13 april 2025.

3.De procedure bij de kinderrechter over de machtiging tot uithuisplaatsing

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige1] nog langer uit huis te mogen plaatsen.
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd tot 13 april 2026. In dezelfde uitspraak heeft de kinderrechter ook de ondertoezichtstelling verlengd, zoals door de GI was verzocht. Het verzoek dat de moeder zelf had ingediend om de uithuisplaatsing te beëindigen, heeft de kinderrechter afgewezen.
3.3.
De kinderrechter heeft beslist dat de machtiging uithuisplaatsing mag worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep ingesteld (de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard).
3.4.
Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 9 april 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De stiefvader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter over de uithuisplaatsing. Hij komt daarvan in hoger beroep. Hij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt.
4.2.
De moeder is het ook niet eens met de beslissing van de kinderrechter en staat achter het beroep van de stiefvader. Zij is zelf ook in hoger beroep gekomen in de zaak 200.356.793. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter over de uithuisplaatsing ongedaan maakt.
4.3.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • een verweerschrift van de GI
  • een journaalbericht van mr. Metin van 28 augustus 2025 met producties 7 tot en met 10
Het stuk dat op 3 september 2025 door mr. Roethof aan het hof is gemaild wordt buiten beschouwing gelaten omdat dit te laat is ingediend en niet alle belanghebbenen daar kennis van hebben kunnen nemen.
4.5.
[de minderjarige1] heeft op 1 september 2025 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. Zij heeft verteld wat zij vindt van de verlenging van de uithuisplaatsing.
4.6.
De zitting bij het hof was op 4 september 2025. Aanwezig waren:
  • de stiefvader en de moeder, beiden bijgestaan door mr. Metin die ook waarnam voor mr. Roethof
  • twee vertegenwoordigers van de GI
  • de vader

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan een machtiging geven [de minderjarige1] uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek [1] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [2] .
Hoe oordeelt het hof?
5.2.
Het hof oordeelt dat aan de GI geen machtiging moet worden gegeven voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] tot 13 april 2026. [de minderjarige1] kan vanaf 1 januari 2026 weer thuis bij de moeder wonen en de beslissing van de kinderrechter zal daarom deels ongedaan worden gemaakt (worden vernietigd).
5.3.
Uit de stukken en alles wat bij de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat [de minderjarige1] de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt. In de gezinshuizen waar ze heeft gewoond was sprake van onveiligheid en mishandeling. Zij is in de afgelopen vier jaren al elf keer overgeplaatst. Een twaalfde keer zal volgen omdat [de minderjarige1] niet op de huidige groep kan blijven vanwege haar leeftijd. Voor [de minderjarige1] betekent dit dat zij al heel erg lang niet weet waar ze aan toe is, en dat aan die onzekerheid ook niet snel een einde gaat komen. Daar heeft zij erg veel last van. Die onzekerheid heeft invloed op haar voelen en denken. Ze kan geen keuzes maken over wat ze wil gaan doen of naar welke middelbare school ze wil gaan omdat ze niet weet waar ze zal gaan wonen. Ze ziet geen toekomstperspectief en is somber en lamgeslagen. Dit terwijl uit de overgelegde stukken blijkt dat [de minderjarige1] bovengemiddeld behoefte heeft aan veiligheid, stabiliteit en duidelijkheid over waar zij gaat wonen. De afgelopen jaren waarin [de minderjarige1] uithuisgeplaatst is hebben haar dit niet kunnen geven, integendeel. Het hof is het met de moeder en de stiefvader eens dat binnen de uithuisplaatsing hier niet aan tegemoet is en wordt gekomen. De GI houdt echter vast aan het eerder genomen perspectiefbesluit en is niet bereid naar de huidige situatie van de ouders te kijken. Dit perspectiefbesluit houdt in dat de GI van mening is dat [de minderjarige1] niet meer bij haar moeder zal gaan wonen. Een perspectiefbesluit binnen een uithuisplaatsing is echter niet in beton gegoten en kan worden gewijzigd. De moeder voert aan dat de situatie bij haar thuis door de Gl eerder al als veilig is aangemerkt, omdat de moeder een tijd geleden ook weer de zorg over [de meerderjarige] heeft gekregen, die eerder een periode uithuisgeplaatst was. De moeder heeft verklaard dat bij de terugplaatsing van [de meerderjarige] dagelijks is gekeken hoe de situatie bij de moeder was en dat dit ook kan als [de minderjarige1] wordt teruggeplaatst. Er is intensieve hulpverlening ingezet, en dit kan ook in geval van terugplaatsing van [de minderjarige1] . De moeder zal ervoor zorgen dat [de minderjarige1] haar behandeling bij haar therapeut voortzet. De moeder zal er ook voor zorgen dat [de minderjarige1] op haar huidige school groep
8 af kan maken. De individuele PMT die [de minderjarige1] volgt vindt plaats op school, dus dat kan ook worden voortgezet.
De vader heeft verteld dat hij het eens is met de verzoeken van de moeder en de stiefvader. Bij de omgangsregeling die hij heeft met [de minderjarige1] heeft hij haar zien veranderen in een verdrietig meisje.
[de minderjarige1] zelf heeft verteld dat zij graag weer thuis bij de moeder wil wonen.
5.4.
De GI schrijft in de stukken dat op basis van het ervaren (probleem)gedrag van [de minderjarige1] , in combinatie met de meegemaakte gebeurtenissen, waaronder structurele onveiligheid in de opvoedsituatie, wisselende woonplekken en -opvoeders, wordt verondersteld dat er sprake is van zowel een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als hechtingsproblematiek. Dit komt bij [de minderjarige1] tot uiting in het grensoverschrijdende en zelfbepalende gedrag, het vastklampen aan volwassenen en de angstige en onzekere gedachten en gevoelens over haarzelf en de wereld om haar heen. [de minderjarige1] werkt hard aan zichzelf en krijgt individuele psychomotorische therapie. Verder heeft [de minderjarige1] wekelijks gesprekken met een traumatherapeut die [de minderjarige1] al langere tijd kent. Er is ook systeemtherapie voor [de minderjarige1] . De GI stelt dat de (trauma)behandeling pas effect kan hebben, wanneer de situatie rond [de minderjarige1] stabiel en duidelijk is.
5.5.
De GI biedt [de minderjarige1] dit noodzakelijke en stabiele perspectief echter niet, want [de minderjarige1] wordt telkens overgeplaatst en onduidelijk is waar [de minderjarige1] ’s volgende verblijfplek zal zijn. Het hof is van oordeel dat de GI hiermee voorbijgaat aan het aan het doel van het perspectiefbesluit, namelijk duidelijkheid voor [de minderjarige1] waar zij verder zal opgroeien.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij achter de behandelingen van [de minderjarige1] staat. Zij kan [de minderjarige1] ook naar de therapieën en school brengen. De moeder en de stiefvader willen alle hulpverlening met beide handen aanpakken. Zij willen zich volledig inspannen en alle aanwijzingen voor hulpverlening en begeleiding van de Gl opvolgen. Aangezien de behandeling van [de minderjarige1] ook vanuit de thuissituatie kan worden voortgezet en de moeder de medewerking daaraan heeft toegezegd, acht het hof een uithuisplaatsing daarvoor niet langer noodzakelijk.
5.6.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet langer wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . Door de vele wisselingen en het effect daarvan op [de minderjarige1] schiet de uithuisplaatsing haar doel voorbij. De situatie van de moeder en de stiefvader is sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] 2021 in positieve zin veranderd. Uit de verslaglegging van Helderzorg blijkt dat de moeder goede stappen heeft ondernomen om aan te sluiten bij [de minderjarige1] en te voorzien in haar behoefte tijdens de omgangsmomenten. Deze omgangsmomenten verlopen goed. Ook [de meerderjarige] en [de minderjarige1] hebben samen fijn contact en gaan samen naar een (verzorgings)paard. [de minderjarige1] heeft ook alweer contact gehad met de stiefvader en dat verliep volgens de stiefvader erg goed. Anders dan op het moment van de uithuisplaatsing staat de moeder positief tegenover de voor [de minderjarige1] benodigde hulpverlening. Zij is goed op de hoogte van alle hulpverlening die er nu is, en is daarbij betrokken. Ook toont zij zelf initiatief door een beroep te doen op hulpverlening zoals recent toen [de minderjarige1] er erg slecht aan toe was. Er is dan ook geen reden om eraan te twijfelen dat de moeder niet, zoals ze aan het hof heeft verteld, ervoor zal zorgen dat de hulpverlening voor [de minderjarige1] wordt voortgezet als [de minderjarige1] weer thuis woont. Ook hebben de moeder en de stiefvader eerder al besloten hun samenwoning te verbreken toen eerder advies luidde dat [de minderjarige1] niet naar huis zou komen wanneer de moeder en de stiefvader samenwoonden. Zij wonen inmiddels al geruime tijd apart van elkaar. Daar komt bij dat de moeder en de stiefvader de verlenging van de ondertoezichtstelling accepteren, zodat de GI zicht kan blijven houden op [de minderjarige1] . Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat een uithuisplaatsing niet langer in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] noodzakelijk is. Er moet daarom op korte termijn gewerkt worden aan een thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder. Op dit moment is er om de week begeleide omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] en deze moet worden uitgebreid. Het hof laat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in stand tot 1 januari 2026 zodat alle betrokkenen de tijd hebben om een plan te maken voor de thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder per 1 januari 2026. In dat plan zal er onder meer aandacht moeten zijn voor de contacten die [de minderjarige1] zal blijven onderhouden met haar vader. Over de andere afspraken die gemaakt moeten worden merkt het hof op dat het voor de moeder en stiefvader van belang is en blijft dat zij opvoedondersteuning ontvangen om voldoende bij [de minderjarige1] aan te sluiten en te zorgen dat [de minderjarige1] de hulp blijft krijgen die zij nodig heeft.
Proceskosten
5.7.
Iedere partij moet de eigen kosten dragen (compensatie van proceskosten), omdat het hier gaat om een uithuisplaatsing.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8.
De machtiging in deze uitspraak kan ook worden uitgevoerd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 9 april 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 1 januari 2026;
6.2.
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 9 april 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] met ingang van
1 januari 2026 en beslist:
6.3.
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] vanaf 1 januari 2026 alsnog af;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en E. de Boer, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2026.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.
2.artikel 1:265c lid 2 BW.