In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 april 2026. Het hof oordeelt dat deze verlenging niet langer noodzakelijk is en dat er gewerkt moet worden aan een thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder per 1 januari 2026. De ouders van [de minderjarige1], de moeder en de stiefvader, hebben samen een dochter en de moeder heeft ook een meerderjarige dochter. De minderjarige is sinds april 2021 uithuisgeplaatst en heeft in die periode op verschillende plekken gewoond. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige veel onveiligheid en mishandeling heeft meegemaakt en dat de vele wisselingen in haar verblijfplaatsen schadelijk zijn voor haar ontwikkeling. De GI heeft een perspectiefbesluit genomen dat de minderjarige niet meer bij haar moeder kan wonen, maar het hof is van oordeel dat de situatie van de moeder en de stiefvader is verbeterd en dat de moeder in staat is om de zorg voor [de minderjarige1] op zich te nemen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigd en de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 1 januari 2026 afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd.