In deze zaak heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot 13 april 2026. De moeder van de minderjarige is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De moeder verzoekt het hof om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken en de uithuisplaatsing te beëindigen of voor een kortere periode te verlengen. De stiefvader steunt de moeder in haar verzoek. De gecertificeerde instelling (GI) is van mening dat de uithuisplaatsing moet worden voortgezet. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de ouders zorgvuldig beoordeeld. De minderjarige heeft in de afgelopen jaren veel onveiligheid en wisselingen in haar verblijfplaatsen ervaren, wat heeft geleid tot ernstige emotionele problemen. Het hof oordeelt dat de GI geen machtiging tot uithuisplaatsing moet krijgen tot 13 april 2026, omdat de situatie van de moeder en de stiefvader is verbeterd en zij bereid zijn om de nodige hulpverlening te bieden. Het hof besluit dat er op korte termijn gewerkt moet worden aan een thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder, met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 1 januari 2026 om een plan voor de thuisplaatsing te maken. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd.