ECLI:NL:GHARL:2025:5871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
200.350.334
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing en wijziging hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhuizing van een minderjarige, [de minderjarige], en de wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. De moeder, verzoekster, had zonder toestemming van de vader, verweerder, met [de minderjarige] verhuisd naar [woonplaats1]. De vader verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen en de moeder te veroordelen tot terugverhuizing naar [woonplaats2]. De rechtbank Gelderland had eerder de moeder gelast om voor 1 januari 2025 met [de minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats2] en hem daar in te schrijven op een basisschool. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beschikking, terwijl de vader incidenteel hoger beroep instelde. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende de noodzaak van haar verhuizing had aangetoond en dat de belangen van [de minderjarige] beter gediend zijn met een terugverhuizing naar [woonplaats2]. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader krijgt als de moeder niet voor 1 januari 2026 terugverhuist. Tevens werd een zorgregeling vastgesteld voor de omgang tussen de moeder en [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.334/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 433488)
beschikking van 25 september 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Westendorp-Hertgers,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Blom.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 juni 2024 en 22 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 22 oktober 2024 hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing

Bij beschikking van dit hof van 13 maart 2025 is het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de verplichting tot terugverhuizing met [de minderjarige] naar [woonplaats2] , [de minderjarige] in te schrijven op een adres in [woonplaats2] en [de minderjarige] per direct in te schrijven op een basisschool in [woonplaats2] en de daarbij behorende dwangsommen, afgewezen.

3.Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak

3.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 januari 2025;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. R. Westendorp-Hertgers van 18 augustus 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. Blom van 19 augustus 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. Blom van 21 augustus 2025 met producties;
- een visiedocument van de GI van 25 augustus 2025;
- een journaalbericht van mr. Westendorp-Hertgers van 25 augustus 2025 met producties.
3.2
De journaalberichten van mr. B. Blom van 19 augustus 2025 en 21 augustus 2025, van
mr. R. Westendorp-Hertgers 25 augustus 2025 en het visiedocument van de GI van 25 augustus 2025 worden, zoals tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is medegedeeld, buiten beschouwing gelaten. Deze stukken zijn te laat ingediend. Artikel 1.4.3 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven schrijft voor dat uiterlijk de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken kunnen worden overgelegd. Daarmee wordt gewaarborgd dat de wederpartij de stukken tijdig kan bestuderen en een reactie kan voorbereiden. Hoewel strikte handhaving van de tiendagentermijn niet aangewezen is, zijn de stukken dermate laat en van dien omvang dat dit in strijd met de goede procesorde is. Het hof beslist, gelet op de te late indiening, dat deze stukken buiten beschouwing worden gelaten.
3.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 augustus 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

4.De feiten

4.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2018, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont bij de moeder.
4.2
De kinderrechter heeft [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 23 augustus 2026.

5.De omvang van het geschil

5.1
Tussen partijen zijn in geschil de (terug)verhuizing van [de minderjarige] , de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool, zijn hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de moeder gelast om voor 1 januari 2025 met [de minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats2] en [de minderjarige] in te schrijven op een adres in [woonplaats2] ;
- de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom van € 500 te betalen per dag dat zij verzuimt hieraan te voldoen, tot een maximum van € 180.000;
- de moeder gelast om [de minderjarige] per direct in te schrijven op een basisschool in [woonplaats2] (niet zijnde [naam1 ] );
- de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom van € 100 te betalen per dag dat zij verzuimt hieraan te voldoen, tot een maximum van € 10.000;
- als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat [de minderjarige] contact heeft met zijn vader eens per twee weken gedurende vier uur onder begeleiding van een professional, uiterlijk startend op 1 januari 2025, waarbij verdere uitbreiding in duur en tijd onder regie van de GI plaatsvindt.
5.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof:
- aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen;
- aan de moeder vervangende toestemming te verlenen [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats1] ;
- moeder te ontheffen van de verplichting om [de minderjarige] in te schrijven op de [naam1 ] te [woonplaats2] en de hieraan verbonden dwangsom eveneens op te heffen;
- de verzoeken van de vader in eerste aanleg betreffende de terugverhuizing van de moeder met [de minderjarige] , de inschrijving op een bassischool in [woonplaats2] en de dwangsommen alsnog af te wijzen;
- kosten rechtens.
5.3
De vader voert verweer en is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en hij verzoekt het hof:
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader vast te stellen;
- een omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en de moeder waarbij [de minderjarige] ieder weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18.00 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder zorgdraagt voor het brengen en halen van [de minderjarige] en [de minderjarige] de helft van de schoolvakanties bij de moeder doorbrengt, in onderling overleg te bepalen;
- de moeder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
5.4
De moeder voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vader in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

6.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
6.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
6.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
6.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
6.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om met [de minderjarige] zonder toestemming van de vader te verhuizen naar [woonplaats1] in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
Standpunten
6.5
De moeder stelt dat er een noodzaak bestond om te verhuizen naar [woonplaats1] . Na haar terugkeer uit Tunesië kon zij niet meer terecht in haar woning in [woonplaats2] omdat deze woning was verhuurd aan derden en bovendien te klein was voor haar en de kinderen. Zij heeft toen noodgedwongen haar intrek genomen in haar woning in [woonplaats1] (die zij oorspronkelijk als beleggingsobject had aangekocht). De moeder komt niet in aanmerking voor urgentie of een sociale huurwoning en zij kan een particuliere huurwoning in [woonplaats2] niet betalen. Het is volgens de moeder ook onmogelijk om een hypotheek te krijgen waardoor zij ook geen woning kan kopen in [woonplaats2] . Volgens de moeder heeft haar verhuizing geen invloed op het contact tussen de vader en [de minderjarige] omdat de zorgregeling ook vanuit [woonplaats1] uitgevoerd kan worden. Volgens de moeder is het ook niet in het belang van [de minderjarige] om terug te verhuizen naar [woonplaats2] . Hij is inmiddels geworteld in [woonplaats1] en het is niet goed voor hem om opnieuw van school te moeten wisselen. Bovendien hebben de moeder en de kinderen in [woonplaats2] volgens de moeder een onveilige periode beleefd. De moeder kan [de minderjarige] ook niet inschrijven op een school in [woonplaats2] , omdat er geen enkele school plek heeft voor hem en haar andere kinderen.
6.6
De vader stelt dat het in het belang van [de minderjarige] is om terug te verhuizen naar [woonplaats2] . Volgens de vader heeft de ondertoezichtstelling onder meer tot doel om veilig contact tussen [de minderjarige] en de vader te bewerkstelligen, hiervoor moet [de minderjarige] dichtbij de vader wonen. Dit is ook belangrijk in verband met de inzet van hulpverlening. De vader maakt zich zorgen om [de minderjarige] en de situatie waarin hij zich nu bevindt. Volgens de vader zou het voor [de minderjarige] beter zijn als hij zijn hoofdverblijfplaats bij hem zou krijgen, omdat de moeder de veiligheid van [de minderjarige] volgens de vader niet kan garanderen en hij bij de moeder wordt blootgesteld aan ouderverstoting. De vader heeft altijd goed contact gehad met [de minderjarige] , is een stabiele factor en hij is beschikbaar omdat hij veel vanuit huis werkt. Na goed verlopen omgangscontacten met [de minderjarige] zou [de minderjarige] om voor de vader onverklaarbare redenen nu ineens niet meer willen en ziet de vader hem niet meer. Volgens de vader is het kwalijk dat de GI niet actiever inzet op het verdere herstel van het contact tussen de vader en [de minderjarige] .
De vader betwist dat de moeder geen woning in [woonplaats2] kan krijgen. De moeder heeft voor de verhuizing in het kader van een kort geding verklaard, en dit is vastgelegd, dat zij niet in [woonplaats1] zou gaan wonen omdat dit huis slechts een beleggingsobject voor haar was. Zij heeft daarover gelogen. Volgens de vader is de moeder nooit van plan geweest, en nu nog steeds niet, om terug te verhuizen naar [woonplaats2] . Zij komt de bestreden beschikking niet na, en dat geldt ook voor de beschikking van het hof waaruit voortvloeit dat zij de beschikking van de rechtbank moet nakomen. Volgens de vader kan de moeder met de verkoopopbrengsten van haar appartement in [woonplaats2] en de verkoop van de woning in [woonplaats1] een woning in [woonplaats2] kopen. Volgens de vader is het ook niet juist dat er geen enkele school in [woonplaats2] plek heeft voor [de minderjarige] . Indien het niet anders kan dan zal [de minderjarige] naar een andere school moeten dan de andere kinderen van de moeder. Dit maakt volgens de vader niet dat het onmogelijk is om terug te verhuizen naar [woonplaats2] .
6.7
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof het eerder gegeven advies, dat het voor [de minderjarige] (en de andere kinderen van de moeder) beter is om terug te verhuizen naar [woonplaats2] , onverkort gehandhaafd. De raad vindt dat er voor [de minderjarige] en de andere kinderen van de moeder een onmogelijke situatie is ontstaan door toedoen van de moeder omdat zij geen gehoor heeft gegeven aan de beschikking van de voorzieningenrechter en daarna aan de (bestreden) beschikking in de bodemprocedure. Dit heeft de spanning tussen de ouders en ook in het gezin van de moeder doen toenemen. De kinderen van de moeder zijn overal van op de hoogte en worden door de moeder op die wijze belast met alles wat er speelt. De andere kinderen van de moeder willen de moeder beschermen en zij zijn bang dat [de minderjarige] weg moet uit het gezin. Volgens de raad is dit voor een groot deel te wijten aan de acties van de moeder. De raad maakt zich zorgen om de ontwikkeling van de kinderen van de moeder. Volgens de raad is het van belang dat de GI met spoed opvoedondersteuning zal inzetten in het gezin van de moeder.
De raad vindt het in het belang van alle kinderen dat de moeder terugverhuist naar [woonplaats2] , ondanks dat de raad ziet dat dit opnieuw onrust veroorzaakt. De kinderen hebben een netwerk in de omgeving van [woonplaats2] en [plaats1] en de raad denkt dat dit netwerk steunend kan zijn. Vanuit [woonplaats2] zal het inzetten van goede en intensieve hulpverlening in het bewerkstelligen van contact tussen [de minderjarige] en de vader makkelijker zijn. De afstand tussen [woonplaats1] en [woonplaats2] speelt volgens de raad wel degelijk een rol in de omgangsregeling, de dynamiek in de gezinnen en de strijd die er is tussen de ouders. De ouders moeten ervoor zorgen dat er contact komt tussen de vader en [de minderjarige] , daarin hebben zij allebei een rol.
De raad vindt het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader niet in zijn belang. Volgens de raad zal hiervoor het contact tussen de vader en [de minderjarige] en de band tussen hen beide eerst opgebouwd moeten worden.
Oordeel van het hof
6.8
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat de moeder met [de minderjarige] moet terugverhuizen naar [woonplaats2] en [de minderjarige] moet inschrijven op een adres en een school in [woonplaats2] . Sinds de beslissing van de rechtbank hebben zich ook geen omstandigheden voorgedaan die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. In beginsel dient de moeder de gelegenheid te krijgen met [de minderjarige] ergens anders dan in [woonplaats2] een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, maar dit belang van de moeder weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen de andere belangen die hier spelen.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende de noodzaak om te verhuizen heeft aangetoond en is door de verhuizing naar [woonplaats1] de uitvoering van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] bemoeilijkt. Zoals de rechtbank heeft overwogen ligt daaraan niet alleen de relatief grote reisafstand tussen [woonplaats1] en [woonplaats2] ten grondslag, maar ook de slechte verstandhouding tussen de ouders. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen 7.8 tot en met 7.12 van de rechtbank en neemt deze, na eigen onderzoek, over. Aanvullend overweegt het hof het volgende.
6.9
Het hof maakt zich zorgen om [de minderjarige] . Net als de raad is het hof van oordeel dat door het handelen van de moeder voor [de minderjarige] en de andere kinderen een onmogelijke situatie is ontstaan. Dit heeft ertoe geleid dat de spanning in het gezin van de moeder is toegenomen en er zelfs een ondertoezichtstelling voor alle kinderen van de moeder, met uitsluiting van haar jongste zoon, nodig is gebleken. [de minderjarige] ziet zijn vader op dit moment niet omdat de GI hiertoe geen mogelijkheden ziet in verband met de strijd tussen de ouders. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof desgevraagd verteld dat het inzetten van hulpverlening bemoeilijkt wordt door de juridische strijd over de terugverhuizing. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van het hof moet er met spoed opvoedondersteuning worden ingezet in het gezin van de moeder en dient de GI ervoor te zorgen dat de vastgestelde zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader wordt nagekomen.
6.1
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat het voor haar onmogelijk is om [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats2] . Zij heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd. Nu het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de terugverhuizing zal bekrachtigen, en de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool in [woonplaats2] samenhangt met deze terugverhuizing, zal het hof de beschikking ook ten aanzien van dit punt bekrachtigen.
6.11
Om de moeder daadwerkelijk te bewegen de beslissing van de rechtbank, bekrachtigd door het hof, na te komen zal het hof de opgelegde dwangsommen in stand laten.
6.12
Het hof zal het verzoek van de vader, tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem, voorwaardelijk toewijzen, nu de moeder desgevraagd op de zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven niet te zullen terugverhuizen. Het hof zal daarom bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader krijgt, wanneer de moeder niet uiterlijk voor
1 januari 2026 met hem in [woonplaats2] woont. De GI dient in het kader van de ondertoezichtstelling ervoor te zorgen dat de contacten tussen [de minderjarige] en de vader in de periode tot 1 januari 2026 zo’n mate van vorm en intensiteit krijgen dat wijziging hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader per 1 januari 2026 mogelijk is. Het hof zal voor dit geval de door de vader verzochte zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vastleggen, nu de moeder hier geen verweer tegen heeft gevoerd en de voorgestelde regeling in het belang van [de minderjarige] is.
6.13
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2024 ten aanzien van de terugverhuizing naar [woonplaats2] , de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool in [woonplaats2] , en de opgelegde dwangsommen.
Het hof beschikkende in het incidenteel hoger beroep:
bepaalt dat in het geval de moeder met [de minderjarige] niet uiterlijk voor 1 januari 2026 is terugverhuisd naar [woonplaats2] :
- [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2026 zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
- dat als zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] zal gelden dat [de minderjarige] ieder weekend van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18.00 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder zorgdraagt voor het halen en brengen van [de minderjarige] ;
- dat de schoolvakanties in onderling overleg tussen de vader en de moeder worden verdeeld.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en
D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes-de Wit als griffier, en is op 25 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.