ECLI:NL:GHARL:2025:5879

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
200.354.694
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na wijziging ouderschapsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige]. De rechtbank Midden-Nederland had op 12 februari 2025 een wijziging van het ouderschapsplan van 4 december 2021 vastgesteld, waarin de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders werd geregeld. De moeder, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld. Zij verzoekt het hof om een raadsonderzoek in te stellen naar de zorgregeling en om een voorlopige zorgregeling vast te stellen. De vader is het niet eens met de verzoeken van de moeder en heeft ook hoger beroep ingesteld, waarbij hij een andere zorgregeling voorstelt. Het hof heeft de zaak behandeld op 28 augustus 2025, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is voor een raadsonderzoek en bevestigt de beslissing van de rechtbank, omdat de ouders de afspraken in het ouderschapsplan niet meer uitvoeren en er een wijziging van omstandigheden is. Het hof benadrukt het belang van een evenwichtige zorgregeling en dat de ouders deze moeten uitvoeren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide ouders hun eigen kosten moeten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.354.694
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 582810
beschikking van 25 september 2025
over de zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige] van Veen
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. S.A. van den Broek,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M. Erkens.

1.Samenvatting

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder: de rechtbank), heeft op 12 februari 2025, met wijziging van het ouderschapsplan van 4 december 2021, een regeling vastgesteld voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders met betrekking tot [de minderjarige] (verder: de zorgregeling). Het hof zal de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling in stand laten en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben één kind: [de minderjarige] . [de minderjarige] is geboren [in] 2018.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.4.
De ouders hebben samen afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de minderjarige] . Die afspraken zijn opgenomen in een ouderschapsplan, dat de ouders op 4 december 2021 hebben ondertekend. De zorgregeling uit het ouderschapsplan werd op enig moment niet meer uitgevoerd. De ouders hebben in februari 2024 met elkaar afgesproken dat [de minderjarige] (tijdelijk) van vrijdagmiddag uit school tot zaterdag 15.30 uur bij de vader verblijft, en iedere woensdag uit school tot 16.45 uur. De ouders hebben in februari 2024 ook aanvullende afspraken gemaakt over de vakanties.

3.De procedure bij de rechtbank

Beide ouders hebben de rechtbank verzocht om hun afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen. De rechtbank heeft op 12 februari 2025, met wijziging van het ouderschapsplan van 4 december 2021, de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • [de minderjarige] verblijft in de ene week van vrijdag na school tot zaterdagochtend 11.00 uur bij de vader;
  • [de minderjarige] verblijft in de andere week van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur bij de vader;
  • [de minderjarige] verblijft iedere week van woensdag na school tot 17.00 uur bij de vader,
waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt uit school en de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader.
Daarnaast heeft de rechtbank met wijziging van het ouderschapsplan van 4 december 2021 een regeling vastgesteld voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij komt daarvan in hoger beroep (
principaal hoger beroep). Zij verzoekt het hof om de raad opdracht te geven om te onderzoeken welke zorgregeling (inclusief de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen) het meest in het belang is van [de minderjarige] en voor de duur van het onderzoek een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij:
- [de minderjarige] in de ene week van vrijdag na school tot zaterdagochtend 11:00 uur bij
de vader verblijft;
- [de minderjarige] in de andere week van vrijdag na school tot zaterdag 17:00 uur voor het
eten bij de vader verblijft, en
  • [de minderjarige] elke woensdag na school tot 16:30 uur bij de vader verblijft;
  • de vader [de minderjarige] ophaalt uit school en de moeder [de minderjarige] de ene week ophaalt bij de vader en de vader [de minderjarige] de andere week thuisbrengt bij de moeder.
Daarnaast verzoekt de moeder het hof een beslissing te nemen over de proceskosten (‘kosten rechtens'). Het hof vat dit laatste verzoek van de moeder zo op, dat de moeder het hof vraagt om een proceskostenveroordeling in overeenstemming met de wet.
4.2.
De vader is het niet eens met de verzoeken van de moeder en ook niet met de beslissing van de rechtbank. Hij is zelf ook in hoger beroep gekomen (
incidenteel hoger beroep). Hij verzoekt het hof om als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] bij hem verblijft:
  • in de ene week van vrijdag na school tot zaterdagochtend 11.00 uur;
  • in de andere week van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur;
  • iedere week van woensdag uit school tot donderdag naar school,
waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt uit school, hij haar op donderdag brengt naar school en overigens de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader als [de minderjarige] bij de vader is.
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, met een wijziging van het verzoek in het principaal hoger beroep;
  • stukken van de moeder ingediend op 18 augustus 2025 en 25 augustus 2025 (een USB-stick).
4.4.
De zitting bij het hof was op 28 augustus 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

5.De redenen voor de beslissing van het hof

Zorgregeling
Wettelijke bepaling
5.1.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] en dat betekent onder andere dat zij samen beslissen over de zorgregeling. Een geschil daarover kan op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 BW). De rechter kan een door de ouders gemaakte afspraak over de zorgregeling wijzigen als de omstandigheden daarna zijn gewijzigd (artikel 1:253a lid 4 in samenhang met artikel 1:377e BW). De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Standpunt van de moeder
5.2.
De moeder vindt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de draagkracht van [de minderjarige] . Zij voert het volgende aan. [de minderjarige] is hypergevoelig voor prikkels en heeft moeite om prikkels te verwerken (prikkelverwerkingsstoornis). De vader is minder goed in staat om de verstoorde prikkelverwerking van [de minderjarige] in goede banen te leiden dan de moeder. Hij onderschat de problematiek van [de minderjarige] en zijn karaktereigenschappen maken dat het risico bestaat dat hij te weinig empathie kan opbrengen voor [de minderjarige] . Het is daardoor te belastend voor [de minderjarige] om twee opeenvolgende nachten bij de vader te slapen, zoals de rechtbank heeft bepaald. Daarnaast heeft [de minderjarige] op woensdag onvoldoende tijd om bij de moeder thuis te acclimatiseren als zij tot 17.00 uur bij de vader verblijft. Sinds de door de rechtbank vastgestelde uitbreiding van de zorgregeling laat [de minderjarige] zowel overdag als ’s nachts heftige frustraties en reacties zien. De moeder wordt hierdoor nog zwaarder belast dan voorheen. Zij is een groot deel van de tijd bezig met het ‘ontprikkelen’ van [de minderjarige] . [de minderjarige] zegt regelmatig dat zij niet naar de vader wil.
De rechtbank heeft de zorgregeling gewijzigd zonder dat daaraan een raadsonderzoek is voorafgegaan. De raad moet daarom alsnog onderzoeken welke zorgregeling het meest in het belang is van [de minderjarige] . Mocht het hof het verzoek van de moeder tot een raadsonderzoek afwijzen, dan verzoekt de moeder het hof om de door haar verzochte zorgregeling definitief vast te stellen. Dit subsidiaire verzoek is weliswaar niet opgenomen in het petitum van het beroepschrift, maar uit het beroepschrift volgt dat de moeder bedoeld heeft dit te verzoeken.
Verder vindt de moeder de door haar voorgestelde haal- en brengregeling eerlijker dan de haal- en brengregeling die de rechtbank heeft vastgesteld, omdat de moeder - behalve op de woensdag en in het weekend - elke dag voor [de minderjarige] zorgt en ook het schoolvervoer op zich neemt.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling uit te breiden met een overnachting van woensdag op donderdag. Het is voor [de minderjarige] te belastend om op woensdagen bij de vader te blijven slapen. Voor de moeder zal een extra nacht van [de minderjarige] bij de vader van woensdag op donderdag er ook niet toe leiden dat de moeder wat meer rust krijgt, omdat zij op donderdag moet werken en zij dan bovendien zal moeten omgaan met de heftige overprikkeling van [de minderjarige] . Daarnaast heeft de vader onvoldoende onderbouwd dat een dergelijke wijziging nodig is en is de afspraak die de ouders op de zitting bij de rechtbank hebben gemaakt over de woensdag bindend.
Standpunt van de vader
5.3.
De vader vindt in de eerste plaats dat de moeder niet kan worden ontvangen in haar verzoeken in hoger beroep dan wel dat haar verzoeken moeten worden afgewezen, omdat de moeder in hoger beroep niet heeft verzocht om vaststelling van een definitieve zorgregeling maar alleen om vaststelling van een voorlopige zorgregeling, in afwachting van een raadsonderzoek. Volgens de vader kan de moeder niet verzoeken om een raadsonderzoek, omdat het een gerechtelijke bevoegdheid is (artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en omdat er iets te beslissen moet zijn, wat niet zo is omdat de moeder niet heeft verzocht om de vaststelling van een definitieve zorgregeling. Daarnaast is er voldoende informatie en zijn er geen grote problemen. Door een raadsonderzoek wordt de situatie onnodig geproblematiseerd.
5.4.
Mocht het hof toekomen aan een inhoudelijke beoordeling dan voert de vader het volgende aan. Er zijn geen goede redenen om [de minderjarige] minder lang bij de vader te laten verblijven. Het uitgangspunt van de wetgever is gelijkwaardig ouderschap. De moeder lijkt ervan uit te gaan dat de vader een narcistische persoonlijkheidsstoornis heeft en dat dit schadelijk is voor [de minderjarige] . De vader heeft geen narcistische persoonlijkheid, ook geen narcistische trekken. De geuite zorg van de moeder daarover is ook niet overtuigend: niet valt in te zien waarom de vader dan wel elke week voor [de minderjarige] mag zorgen met één overnachting, maar niet met twee overnachtingen achter elkaar. [de minderjarige] heeft een prikkelverwerkingsstoornis maar de ouders hebben van de ergotherapeut handvatten gekregen om daarmee om te gaan en de vader kan daarmee uit de voeten. [de minderjarige] laat bij hem niet het gedrag zien dat de moeder beschrijft. Dit komt omdat de vader beter dan de moeder in staat is om [de minderjarige] tijdig te begeleiden, zodat ze niet overprikkeld raakt. Het probleem dat de moeder ervaart, ligt bij haarzelf. De moeder heeft moeite om [de minderjarige] los te laten en de vader te vertrouwen. Zij moet ophouden met [de minderjarige] te beïnvloeden, de vader te controleren en ze moet het contact tussen de vader en [de minderjarige] stimuleren. Het gaat goed met [de minderjarige] . De vader en zij hebben een goede band. [de minderjarige] geniet als ze bij de vader is. Ze slaapt over het algemeen goed. Vanuit school zijn er geen zorgen over haar. De vader begrijpt niet dat het wisseltijdstip op woensdag nu opeens een probleem is, terwijl dit al een jaar wordt uitgevoerd. Bovendien is dit ook geen issue meer als het hof het verzoek van de vader toewijst.
Er zijn geen goede redenen waarom [de minderjarige] niet van woensdag op donderdag bij de vader zou kunnen blijven slapen. Het is voor hem belangrijk dat hij [de minderjarige] ook soms naar school kan brengen. Bovendien heeft de moeder dan een extra nacht waarin zij kan doorslapen.
De haal- en brengregeling die de rechtbank heeft vastgesteld is eerlijk: de vader haalt op en de moeder haalt op.
Advies van de raad
5.5.
De raad adviseert het hof om de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling in stand te laten. Volgens de raad heeft een raadsonderzoek geen toegevoegde waarde, omdat duidelijk is wat er met [de minderjarige] aan de hand is, de ouders van de ergotherapeut tips hebben gekregen om daarmee om te gaan en de ouders die tips toepassen. [de minderjarige] is gebaat bij rust, regelmaat en structuur. De ouders kunnen haar dit bieden door zich te houden aan de vastgestelde zorgregeling en naar haar uit te stralen dat zij achter deze zorgregeling staan. De raad adviseert de ouders om hulpverlening te zoeken voor het verbeteren van hun communicatie.
Oordeel van het hof
5.6.
Het hof leest het beroepschrift van de moeder zo, dat zij subsidiair verzoekt om vaststelling van een definitieve zorgregeling.
5.7.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling mogelijk maakt, omdat de ouders de afspraken die zij daarover hebben gemaakt in het ouderschapsplan van 4 december 2021, niet meer uitvoeren. Daarnaast is de vader inmiddels verhuisd naar [woonplaats1] (dichterbij [de minderjarige] en de moeder). Tussen de ouders is ook niet in geschil dat er een wijziging van omstandigheden is.
5.8.
Het hof acht zich op basis van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de zorgregeling. Het hof ziet dan ook geen reden om de raad opdracht te geven voor een onderzoek. Het hof zal het verzoek van de moeder om opdracht te geven voor een raadsonderzoek daarom afwijzen.
5.9.
Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] dat er een evenwichtige zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de standpunten van beide ouders en het belang van [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof voldoet de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling (inclusief de haal- en brengregeling) daaraan. Het hof ziet geen reden om een andere zorgregeling vast te stellen. Vanuit school zijn er geen zorgen over [de minderjarige] . Ook zijn er geen andere objectieve aanknopingspunten waaruit zou blijken dat de regeling voor [de minderjarige] te belastend is of dat de regeling haar tekort doet. Het is belangrijk dat de ouders deze zorgregeling uitvoeren en dat zij naar [de minderjarige] uitstralen dat zij achter deze zorgregeling staan, zodat daarover geen discussie ontstaat. Als de ouders tegen problemen aanlopen, is het aan hen om die samen op te lossen. Ouderschapsbemiddeling zou daarbij kunnen helpen.
Proceskosten
5.10.
Deze procedure gaat over het kind van de moeder en de vader. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep daarom compenseren. Dit betekent dat de ouders allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 februari 2025;
6.2.
compenseert de proceskosten en
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en K. Mans, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.