ECLI:NL:GHARL:2025:5943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
200.350.277
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorg- en contactregeling tussen ouders in het kader van drugsgebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorg- en contactregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, die in hoger beroep ging, had eerder een beschikking van de rechtbank Overijssel aangevochten waarin hem een verbod tot contact met zijn kinderen was opgelegd vanwege zijn drugsgebruik, met name cannabis. De rechtbank had bepaald dat de vader alleen onder begeleiding en na een negatieve drugstest contact mocht hebben met de kinderen. De vader was het niet eens met deze beslissing en verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Het huwelijk van de ouders was in 2019 ontbonden en zij hebben samen twee minderjarige kinderen. De omgangsregeling was in het verleden al beperkt door het drugsgebruik van de vader, wat leidde tot een gebrek aan vertrouwen van de moeder in de vader. Het hof oordeelde dat de zorgen van de moeder over het drugsgebruik van de vader gerechtvaardigd zijn en dat er op dit moment geen veilige zorg- en contactregeling kan worden vastgesteld. De vader heeft niet aangetoond dat hij zijn verantwoordelijkheid kan nemen ten opzichte van de kinderen, en het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De vader kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen, mits hij zijn drugsgebruik aanpakt.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de veiligheid en het welzijn van de kinderen, en dat het contact met de vader pas kan worden hersteld als hij zijn situatie verbetert. Het hof heeft ook het verzoek van de vader om de moeder een informatie- en consultatieverplichting op te leggen afgewezen, omdat de moeder al voldoende informatie verstrekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.277
(zaaknummer rechtbank Overijssel 307589)
beschikking van 30 september 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.S. Flokstra
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Eryilmaz

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 april 2024 en 22 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 22 oktober 2024 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2025;
- het verweerschrift met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Eryilmaz van 18 augustus 2025 met bijlagen.
2.2
[minderjarige1] heeft in een brief aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt.
[minderjarige2] is op 18 augustus 2025 naar het hof gekomen om over zijn situatie te praten met de voorzitter in het bijzijn van de griffier.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 augustus 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren: de vader bijgestaan door zijn advocaat en de moeder bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [woonplaats2] ,
- [minderjarige1] , geboren [in] 2016 te [woonplaats2] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking van 6 mei 2019 heeft de rechtbank als voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de vader gedurende twee dagdelen van vier uur per week omgang met de kinderen heeft.
Na het uitspreken van een ondertoezichtstelling heeft de rechtbank bij beschikking van 18 mei 2021 bepaald dat de opbouw van de omgangsregeling zal plaatsvinden onder regie van de jeugdbescherming, waarbij uiteindelijk wordt toegewerkt naar een regeling waarbij de kinderen eenmaal per twee weken in de oneven weken van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur en in de oneven werken op woensdag uit school tot 18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven.
3.4
Tot februari 2023 is de omgangsregeling in de beschikking van 18 mei 2021 door de ouders uitgevoerd. Omdat de vader nog steeds geen eigen woonruimte had gevonden hebben de ouders de omgang vanaf februari 2023 beperkt uitgevoerd. In mei 2023 wilde de vader de kinderen weer vaker zien en zijn er verschillen van inzicht ontstaan tussen de ouders. Dit heeft er toe geleid dat de kinderen geen omgang meer met de vader hebben.
3.5
In voormelde beschikking van 22 april 2024 in deze procedure bij de rechtbank is als voorlopige zorg- en contactregeling bepaald dat de vader en de kinderen minimaal eenmaal twee uur per twee weken omgang met elkaar hebben onder begeleiding van een door de gemeente aan te wijzen instantie, waarbij zal worden toegewerkt naar onbegeleide omgang. Als voorwaarde voor elke omgang geldt dat de vader voorafgaand aan de omgang een negatieve drugstest heeft. De beslissing over de definitieve zorg- en contactregeling heeft de rechtbank aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank een definitieve beslissing gegeven over de zorg- en contactregeling. De rechtbank heeft genoemde beschikking van 18 mei 2021 gewijzigd en de vader een verbod tot contact met de kinderen opgelegd. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met deze definitieve beslissing van de rechtbank over de zorg- en contactregeling en hij komt daarom in hoger beroep.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot vaststelling en nakoming van de zorgregeling zoals in eerste aanleg gedaan alsnog toe te wijzen, althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
Aanvullend verzoek de vader het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de moeder een informatie- en consultatieverplichting op te leggen in die zin dat de moeder:
  • eenmaal per maand de vader dient te informeren indien er zich belangrijke gebeurtenissen in het leven van de kinderen voordoen, zoals bijvoorbeeld medische zaken, verjaardagen, examens en een diplomaverstrekking;
  • kopieën van de eventuele documenten dient bij te voegen;
  • de vader eens per twee maanden dient te voorzien van actuele foto’s van de kinderen.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof om alle verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder andere omvatten
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.2
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
5.3
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.4
Het hof is van oordeel dat de beslissing over de zorg- en contactregeling door de rechtbank in eerste aanleg op goede gronden is gegeven en in stand moet blijven. Er kan op dit moment geen zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen worden vastgesteld om de navolgende redenen.
5.5
In de tussenbeschikking heeft de rechtbank als voorwaarde voor de voorlopige begeleide contacten tussen de vader en de kinderen bepaald dat voor elke omgang geldt dat de vader voorafgaand aan de omgang een negatieve drugstest heeft. De ouders hebben zich vervolgens tot de gemeente gewend voor de inzet van hulpverlening en het laten afnemen van drugstesten.
5.6
Toegelicht is door de vader dat hij bij de gemeente in eerste instantie heeft aangegeven dat urinecontroles en speekseltesten geen zin hebben, omdat dergelijke testen in zijn geval altijd positief zullen uitvallen omdat hij al jarenlang regelmatig cannabis gebruikt. Tijdens de contacten met de kinderen is hij nooit onder invloed van drugs, maar hij gebruikt meerdere keren per week voor het slapen gaan cannabis om rustig te zijn en goed te kunnen slapen. Dat doet hij al sinds zijn puberteit en daar is in het verleden nooit een punt van gemaakt door de moeder.
Nadat hij bij de gemeente kenbaar maakte dat hij wel wilde meewerken aan de testen, zodat het gebruik van harddrugs in ieder geval kan worden uitgesloten, liet de gemeente hem weten dat het vrijwillige traject bij de gemeente geen vervolg meer kon krijgen. De vader vult zijn verzoek in hoger beroep daarom tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aan en verzoekt het hof subsidiair te bepalen dat de ouders opnieuw naar de gemeente moeten om het plan van aanpak weer op te pakken
5.7
Het hof stelt vast dat de vader bij de start van het vrijwillige traject bij de gemeente geen althans volstrekt onvoldoende medewerking heeft verleend. Het hof acht het niet zinvol om dit traject opnieuw te gaan oppakken. Onduidelijk is bovendien of de gemeente hieraan nog wil gaan meewerken en daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de vader niet van plan is om te stoppen met zijn drugsgebruik. De vader geeft aan dat hij in een rustige situatie circa drie keer per week cannabis gebruikt en in stressvolle situaties vaker. Hij stelt verder dat hij in het verleden incidenteel wel eens harddrugs heeft gebruikt, daarvan is nu geen sprake meer. De vader heeft deze stellingen op geen enkele manier met testen en/of verklaringen van deskundigen nader onderbouwd, terwijl het op zijn weg ligt om aan te tonen dat zijn situatie veilig is voor de kinderen. Dat de vader opmerkt dat het contact met de kinderen in het begin toch nog moet worden begeleid, vindt het hof geen steekhoudend argument. Ook bij begeleid contact moet duidelijk zijn dat de vader niet onder invloed is van (enig vorm van) middelen.
Het is een keuze van de vader om niet te stoppen met het gebruik van (soft)drugs. Er zijn ook andere opties dan cannabis waarvoor de vader kan kiezen om zich rustig te voelen en goed te kunnen slapen. Het gevolg van het softdrugsgebruik van de vader is dat kennelijk met testen niet goed kan worden vastgesteld of hij wel of niet onder invloed is wanneer hij contact met zijn kinderen mag hebben. Net als de rechtbank vindt het hof de zorgen van de moeder hierover begrijpelijk. Het bevreemdt het hof dat de vader met dit middelengebruik doorgaat, nu dit gebruik het contactherstel met zijn kinderen in de weg staat. Dat de advocaat van de vader stelt dat het geen kwestie is van niet willen maar van niet kunnen en dat de vader dit al vele jaren doet, maakt dit niet anders.
De kinderen zijn beschadigd geraakt door de strijd die de ouders al lange tijd met elkaar voeren; de kinderen hebben last van psychische en lichamelijke klachten. De moeder en de kinderen hebben op dit moment door gebeurtenissen en voorvallen in het verleden geen enkel vertrouwen meer in de vader. De moeder heeft onbetwist gesteld dat zij met de kinderen op dit moment meer rust ervaart en de kinderen nu beter toekomen aan hun eigen ontwikkeling. Deze situatie moet niet verstoord worden met begeleide contacten met de vader zonder dat er goed zicht is op de situatie van de vader en zonder dat er waarborgen zijn. De vader is op dit moment aan zet en moet eerst laten zien dat hij zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de kinderen neemt. Te zijner tijd kan hij opnieuw een verzoek tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling bij de rechtbank indienen. Voorwaarde is wel dat geen sprake meer is van drugs/cannabis gebruik.
5.8
De vader heeft in hoger beroep alsnog verzocht om de moeder een informatie- en consultatieverplichting op te leggen. Het hof is van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen. De moeder heeft een wettelijke verplichting om de vader op de hoogte te stellen van belangrijke aangelegenheden betreffende de kinderen en de moeder heeft genoegzaam en onderbouwd gesteld dat zij de vader op dit moment al van voldoende informatie voorziet. Daarnaast heeft de vader – zoals de rechtbank ook al heeft overwogen – zelf mogelijkheden om informatie over de kinderen op te vragen, omdat hij samen met de moeder nog steeds belast is met het gezag over de kinderen. Gelet op de stellingen van de moeder geeft het hof de vader ten overvloede wel mee dat het niet de bedoeling is dat de vader zich bij het inwinnen van informatie over de kinderen dwingend opstelt en de verstandhouding en werkrelatie tussen de moeder en/of de kinderen en derden, zoals hulpverleners, artsen en school verstoort, zoals klaarblijkelijk nu het geval is.
5.9
Het hoger beroep van de vader slaagt dus niet. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 oktober 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 30 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.