ECLI:NL:GHARL:2025:5980

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
200.357.205
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak hebben [appellant1] en [appellant2], een echtpaar dat samen met hun twee meerderjarige kinderen in een huurwoning woont, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, waarin hun verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden, en dat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij de verplichtingen uit de wsnp naar behoren zouden nakomen. De appellanten, die sinds 2003 vennoten waren van een installatiebedrijf dat failliet was verklaard, hadden aanzienlijke schulden, waaronder een grote schuld aan de Belastingdienst. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof gaven zij aan dat de schulden waren ontstaan door een combinatie van factoren, waaronder een bouwcrisis, ziekte onder personeel en persoonlijke tegenslagen. Het hof oordeelde dat, hoewel de appellanten niet te goeder trouw waren geweest bij het ontstaan van hun schulden, zij wel voldoende inzicht hadden verschaft in hun financiële situatie en dat de omstandigheden die tot de schulden hadden geleid, onder controle waren gekregen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wsnp van toepassing op de appellanten, met een termijn van anderhalf jaar die begint op de dag van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.357.205
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 2500319 en 2500320
arrest van 30 september 2025
in de zaak van
[appellant1] ( [appellant1] )
en
[appellant2] ( [appellant2] )
die wonen in [woonplaats]
hierna: samen [appellanten]
advocaat: mr. Kemerink op Schiphorst

1.De procedure bij de rechtbank

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), heeft bij vonnis van 14 juli 2025 de verzoeken van [appellanten] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: wsnp) afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij (op 22 juli 2025 bij het hof binnengekomen) beroepschrift hebben [appellanten] tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 juli 2025. De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat zij alsnog tot de wsnp worden toegelaten.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepschrift met bijlagen kennisgenomen van:
  • de nagekomen stukken van [appellanten] van 12 september 2025;
  • de nagekomen stukken van [appellanten] van 18 september 2025.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2025. Hierbij zijn [appellanten] verschenen, bijgestaan door hun advocaat mr. Kemerink op Schiphorst.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Feiten en het oordeel van de rechtbank
3.1.
[appellant1] , 59 jaar oud, en [appellant2] , 57 jaar oud, zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden (met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen) en wonen samen met hun twee meerderjarige kinderen in een huurwoning. Ze waren beiden sinds 2003 vennoten van [de vof] (hierna: de vof) waarmee een installatiebedrijf op het gebied van onder andere elektrotechniek, verwarming en gas- en waterleidingen werd geëxploiteerd. Op 27 maart 2024 is de vof failliet verklaard, waarbij [de curator] (hierna: de curator) als curator is benoemd. Zowel [appellant1] als [appellant2] werken momenteel in loondienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en verdienen respectievelijk € 2.343,70 en € 1.411,93 netto per maand.
3.2.
Volgens de overgelegde crediteurenlijst heeft de vof, waarvoor [appellanten] als vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn, ruim € 552.000,- aan schulden, waaronder een totale schuld van € 487.957,- aan de Belastingdienst, een schuld van € 8.124,04 aan het UWV en een schuld van € 13.910,99 aan Moore MKW BV. [appellant1] heeft in totaal bijna € 12.000,- aan schulden, waaronder een totale schuld van € 2.106,- aan de Belastingdienst en een schuld van € 2.032,20 aan Hof van Twente. De schulden van [appellant2] bedragen in totaal ruim € 129.000,-, waarvan € 125.197,- een schuld is aan de Belastingdienst.
3.3.
De rechtbank heeft de verzoeken van [appellanten] afgewezen omdat zij volgens de rechtbank niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schuldenlast (artikel 288 lid 1 sub b Fw). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de verplichtingen uit de wsnp naar behoren zullen nakomen (artikel 288 lid 1 sub c Fw). Volgens de rechtbank konden [appellanten] niet verklaren waaruit de schulden aan de Belastingdienst precies bestaan, op welke jaren zij betrekking hebben en hoe zij zijn ontstaan. De ambtshalve aanslagen zijn opgelegd omdat [appellanten] niet aan hun aangifteplicht hebben voldaan. Ten aanzien van die schulden zijn zij sowieso niet te goeder trouw, aldus de rechtbank. Daarnaast hebben [appellanten] volgens de rechtbank niet duidelijk kunnen maken van wie welke schuld is (van [appellant1] , [appellant2] of van hen gezamenlijk). De rechtbank overweegt verder dat [appellanten] geen inzicht hebben in hun privéfinanciën. Bovendien is recent een nieuwe schuld ontstaan. Zij hebben hun situatie nog niet zodanig op orde gekregen dat een goede basis bestaat waaruit zij de verplichtingen uit de wsnp kunnen nakomen. Bovendien wijst de rechtbank erop dat [appellanten] vanaf begin juni 2025 tot aan het vonnis niet aan de inlichtingenplicht hebben voldaan door de huwelijkse voorwaarden en de specificatie van de schulden aan de Belastingdienst niet aan te leveren.
Het oordeel van het hof
De goede trouw
3.4.
Op grond van artikel 288 lid 1 onder b Fw is het aan [appellanten] om aannemelijk te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. [appellanten] moeten om die reden aan de hand van stukken onder meer inzichtelijk maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
3.5.
[appellant1] en [appellant2] hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht hoe de schulden binnen de vof zijn ontstaan. [appellant1] heeft verklaard dat de onderneming voorheen al lange tijd van zijn schoonouders (en dus de ouders van [appellant2] ) was. In 2003 hebben [appellanten] de onderneming van hun (schoon)ouders overgenomen in de vorm van een vof. Zij hadden beiden geen achtergrond in de installatietechniek of bedrijfsadministratie. [appellant1] heeft zich dan ook in de avonduren laten omscholen. De onderneming had destijds bij overname al een rekening-courantverhouding met de bank van € 150.000,- negatief, maar dit leverde op dat moment op zichzelf nog geen problemen op. In 2012/2013 zorgde de bouwcrisis voor een kantelpunt. [appellanten] hebben destijds de bank gevraagd om een tijdelijke verhoging van het krediet, maar in plaats daarvan trok de bank de rekening-courant in en moest er afgelost worden. [appellanten] kwamen bij bijzonder beheer terecht. Tegelijkertijd zorgde de bouwcrisis ervoor dat er amper werk was voor de vijftien personeelsleden die [appellanten] destijds in dienst hadden. Zij zagen zich dan ook genoodzaakt een externe financier in te schakelen om hun schulden bij onder andere de bank te kunnen voldoen. Deze financier heeft voor [appellant1] en [appellant2] de schulden bij de bank voor hen betaald, met de toenmalige koopwoning van [appellant1] en [appellant2] als onderpand. In de tussentijd liep het aantal personeelsleden terug van vijftien in 2012 naar zeven in 2016. [appellanten] kregen bovendien te maken met langdurige ziekte onder het personeel. Daardoor liepen de kosten verder op, terwijl de benodigde omzet niet gerealiseerd kon worden door gebrek aan personeelsleden. Ook de Corona-periode zorgde voor een flinke tegenslag. Zo was het uitvoeren van de gebruikelijke werkzaamheden (zoals het langsgaan bij klanten) niet meer mogelijk. De aangevraagde Coronasteun werd uiteindelijk geweigerd waarbij er onduidelijkheden waren over het al dan niet moeten intrekken van een bezwaar, waardoor de financiële problemen alleen maar verder opliepen. Tot overmaat van ramp overleed in 2021 de (schoon)vader van [appellanten] , die nog altijd meehielp in het bedrijf, en kreeg [appellant1] zelf een halfjaar later een zwaar hartinfarct gevolgd door een openhartoperatie waarvan hij bijna een jaar lang moest herstellen. [appellanten] hebben al die tijd de nettolonen van het personeel doorbetaald en getracht de leveranciers te betalen zodat de werkzaamheden voortgezet konden worden. Helaas wisten zij het tij niet meer te keren en werden op 1 februari 2024 op aandringen van de Belastingdienst de bedrijfsactiviteiten gestaakt, waarna het faillissement van de vof op verzoek van de Belastingdienst werd uitgesproken.
3.6.
Hoewel bij het hof geen enkele twijfel bestaat aan de inzet en het harde werken van [appellanten] , kan niet gezegd worden dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan als bedoeld in artikel 288 Fw. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat in de laatste jaren voor het faillissement van de vof geen belastingaangifte is gedaan en in de laatste vier jaren geen enkele afbetaling van de belastingschuld heeft plaatsgevonden. Bovendien volgt uit de verklaring van de curator dat de administratie niet altijd tijdig werd verwerkt. Er ontbraken bijvoorbeeld (maandelijkse) overzichten, zoals kolommenbalansen en liquiditeitsoverzichten. Het hof begrijpt dat [appellanten] de boekhouder niet meer konden betalen en dat daardoor onder andere geen aangifte is gedaan, maar dat neemt niet weg dat zij als ondernemers zelf verantwoordelijk blijven voor een deugdelijke administratie en het tijdig doen van een juiste aangifte. Uit de verklaring van de curator volgt verder dat [appellanten] te laat hebben ingezien hoe ernstig de financiële situatie van de vof was. Het hof gaat er met de curator van uit dat zij hun schuldeisers niet hebben willen benadelen, maar het had hun wel eerder duidelijk moeten zijn dat de vof niet (meer) levensvatbaar was.
De hardheidsclausule
3.7.
[appellanten] hebben subsidiair een beroep gedaan op de hardheidsclausule zoals bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. Ondanks het ontbreken van de goede trouw bij het ontstaan van de schulden, kan, als ook aan de overige toelatingseisen wordt voldaan, het verzoek tot toelating wel worden toegewezen als het beroep op de hardheidsclausule slaagt. Voor toepassing van deze clausule is vereist dat voldoende aannemelijk is dat [appellanten] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden, onder controle hebben gekregen.
3.8.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] aannemelijk hebben gemaakt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden, onder controle hebben gekregen. Het hof overweegt daartoe dat de schulden van [appellanten] allemaal zijn ontstaan (door tegenslag na tegenslag) binnen de vof. De vof is al enige tijd niet meer actief. De bron van de schulden is daarmee weggenomen. Verder werken zij inmiddels beiden fulltime in loondienst op basis van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Samen hebben zij (gezien de bijgevoegde vtlb-berekeningen) maandelijks een behoorlijke afloscapaciteit om te sparen voor hun schuldeisers. Het hof stelt vast, dat op dit moment sprake is van een voldoende stabiele financiële situatie. Bovendien hebben [appellanten] in hoger beroep voldoende inzicht verschaft in hun schuldenlast. Zij hebben een overzicht verstrekt van zowel de schulden uit het faillissement van de vof, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, als van hun privéschulden. Ook hebben [appellanten] in hoger beroep alsnog de bij de rechtbank ontbrekende stukken overgelegd en daarmee voldoende inzicht verschaft in hun vermogens- en inkomenspositie, in het bijzonder in het ontstaan en de omvang van hun schulden. Hoewel begin dit jaar nog een schuld is ontstaan, ziet het hof hierin, mede gelet op de aard en beperkte omvang daarvan en hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om aan te nemen dat [appellanten] tijdens de wsnp niet aan hun verplichtingen zullen voldoen. Het beroep van [appellanten] op de hardheidsclausule slaagt dan ook.
Aanvang van de termijn van de wsnp
3.9.
Op grond van artikel 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de wsnp anderhalf jaar. Die termijn begint (a) op de dag van de uitspraak tot toepassing van de wsnp, of (b) de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw (het alternatieve aanvangsmoment).
3.10.
Uit de overgelegde stukken volgt dat tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening geen aanbod is gedaan wegens het faillissement van de vof. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat [appellanten] tijdens dit traject hebben gespaard of anderszins hebben afgelost op hun schulden. Het hof zal daarom geen eerdere ingangsdatum dan de dag van de uitspraak bepalen. Dat betekent dat de wsnp begint op de dag van deze uitspraak en dat deze (vooralsnog) een duur kent van achttien maanden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 14 juli 2025 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant1] en [appellant2] .
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. De Waele, N.M. Brouwer en J.G.B. Pikkemaat, bij afwezigheid van de voorzitter door mr. H.L. Wattel in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken en ondertekend ter openbare terechtzitting van 30 september 2025.