ECLI:NL:GHARL:2025:5986

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
200.356.373/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen

In deze zaak heeft de moeder van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], hoger beroep aangetekend tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die de uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd tot 5 oktober 2025. De moeder is het niet eens met het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI), die stelt dat terugplaatsing bij de moeder niet aan de orde is en dat de moeder moet werken aan haar persoonlijke ontwikkeling. De kinderen zijn sinds 5 juli 2023 uit huis geplaatst en verblijven in een gezinshuis. De moeder heeft positieve stappen gezet in haar omgang met de kinderen, maar de GI en de raad voor de kinderbescherming zijn van mening dat de moeder nog niet in staat is om de kinderen zelf op te voeden. Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd en de zitting vond plaats op 2 september 2025. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing terecht is verlengd en dat het perspectiefbesluit niet dragend is voor de beslissing over de uithuisplaatsing. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd en het verzoek van de moeder wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.356.373
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 578979
beschikking van 2 oktober 2025
over de uithuisplaatsing van
[de minderjarige1]
[de minderjarige2]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats]
advocaat: mr. R. Vermeer
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI)
die is gevestigd in Utrecht

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 5 oktober 2025. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
Het gaat in deze procedure om:
  • [de minderjarige1] , geboren op [geboortedatum1] 2021 in [geboorteplaats] , en
  • [de minderjarige2] , geboren op [geboortedatum2] 2022 in [geboorteplaats] .
De moeder heeft het gezag over de kinderen.
2.2.
De kinderen staan sinds 5 juli 2023 onder toezicht van de GI en zijn vanaf deze datum uit huis geplaatst. Zij verblijven in een gezinshuis.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing verlengen tot 5 oktober 2025. De kinderrechter had de verlengingsverzoeken van de GI eerst toegewezen tot 5 april 2025 en de verzoeken voor de rest van de periode aangehouden. Daarna heeft de meervoudige kamer in de rechtbank de verzoeken van de GI voor de hele periode toegewezen, dus tot 5 oktober 2025.
3.2.
De beslissingen zijn vastgelegd in een tussenbeschikking van 2 september 2024 en een eindbeschikking van 3 april 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de meervoudige kamer van 3 april 2025 om de uithuisplaatsing tot 5 oktober 2025 te verlengen en zij komt daarom in hoger beroep.
De moeder wil dat het hof de beslissing ongedaan maakt en de machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd voor een kortere duur, namelijk tot 1 oktober 2025.
4.2.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift
  • het stuk van de moeder ingediend op 18 juli 2025
  • de stukken van de moeder ingediend op 14 augustus 2025
4.4.
De zitting bij het hof was op 2 september 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder en mr. T.B. Goemans waarnemend voor haar advocaat
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (de raad) als adviseur
  • een vertegenwoordiger van de GI

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [1] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [2] .
Standpunt moeder
5.2
De moeder is het wel eens met de uithuisplaatsing van de beide kinderen op dit moment, maar zij is het niet eens met de zienswijze die de GI heeft op het opgroeiperspectief van de kinderen. Die zienswijze van de GI houdt in dat terugplaatsing van de kinderen bij haar niet meer aan de orde is en dat nu moet worden onderzocht hoe groot haar rol kan zijn in de opvoeding van de kinderen. Zij wil er voor blijven vechten dat de kinderen uiteindelijk wel weer bij haar kunnen wonen en vindt dat de GI zich daar ook op moet blijven richten.
De moeder stelt dat zij de afgelopen periode adviezen goed heeft opgepakt en heeft laten zien dat ze leerbaar is. Ter onderbouwing hiervan legt zij diverse recente behandelverslagen over waarin het verloop van de omgangsmomenten tussen haar en de kinderen wordt beschreven. De omgang is inmiddels uitgebreid naar vier uur bij haar thuis, waarvan één uur onbegeleid. Het lukt haar beter om beslissingen en adviezen van de deskundigen te accepteren en rustig te blijven en zij kan beter op haar eigen gedrag reflecteren. Op dit moment is zij in afwachting van een nieuwe persoonlijke begeleider, omdat het met de vervangster van haar vorige begeleider niet goed klikte.
De advocaat van de moeder brengt naar voren dat de GI twee onderzoeken naast elkaar heeft laten uitvoeren door [naam1] en door [naam2] . [naam1] wilde nog geen definitief standpunt innemen over het perspectief van de kinderen en heeft geadviseerd eerst de omgang verder uit te breiden en de moeder haar eigen traject te laten blijven volgen voor het creëren van meer overzicht. Het advies van [naam2] is om het contact met de moeder zoveel mogelijk te behouden, maar dat de meest geschikte opvoedomgeving voor de kinderen niet bij de moeder thuis is. De moeder moet eerst nog werken aan haar persoonlijke ontwikkeling en problematiek en vaardigheden aanleren in het belang van haar kinderen. De moeder begrijpt niet goed hoe [naam2] tot deze conclusie is gekomen omdat in het rapport van [naam2] allerlei voorwaarden worden genoemd en aan de genoemde voorwaarden is voldaan, dan wel deels is voldaan, dan wel niet kan worden vastgesteld of aan de voorwaarden wordt voldaan.
De uitkomsten van de twee onderzoeken wijken van elkaar af en de GI heeft niet duidelijk onderbouwd waarom dan het advies van [naam2] moet worden gevolgd. Omdat bij de moeder nog veel ruimte is om te groeien had dit eerst moeten worden afgewacht. De moeder denkt dat het advies van [naam2] anders zou zijn als het op dit moment zou moeten worden gegeven.
De rechtbank had niets hoeven te overwegen over het perspectiefbesluit, omdat het op zichzelf staat en er door de moeder geen verweer is gevoerd tegen de uithuisplaatsing van de kinderen op dit moment. Ook al is er behoefte aan meer zekerheid voor de kinderen en de gezinshuisouders, het is nu nog te vroeg om een besluit over het toekomstperspectief van de kinderen te nemen.
Standpunt GI
5.3
De jeugdbeschermer van de GI heeft toegelicht dat er een schema is gemaakt voor uitbreiding van de omgang met de moeder. De GI bevestigd dat de moeder positieve stappen heeft gezet wat betreft het nakomen van afspraken, de omgang met de kinderen en het accepteren van hulpverlening. Het zou mooi zijn als de moeder in de toekomst een rol kan spelen in de verzorging van de kinderen gedurende de weekenden met onbegeleide omgang, maar zij kan niet functioneren als hoofdopvoeder van de kinderen. Om de positieve ontwikkeling te kunnen vasthouden is het wel noodzakelijk dat de persoonlijke begeleiding voor de moeder weer van de grond komt. In het verleden is gebleken dat de moeder zorgmijdend kan zijn.
De kinderen hebben veel meegemaakt en er zijn zorgpunten wat betreft hun ontwikkeling; ze hebben veel hulp en structuur nodig. De samenwerking tussen de moeder en het gezinshuis kan beter. De komende tijd worden er wat gesprekken gevoerd. Ook omdat de moeder zich onvoldoende gehoord voelde in de zorgen over haar kinderen en er wel wat aandachtspunten zijn.
Normaal gesproken wordt het perspectiefonderzoek gedaan met behulp van een 2thepointtraject, maar er was sprake van een wachtlijst. Daarom is gekozen voor twee andere onderzoeken. Het onderzoek van [naam2] was vooral gericht op de omgang tussen de moeder en de kinderen en het onderzoek van [naam1] was vooral gericht op de het welzijn en de vaardigheden van de moeder. De GI heeft de conclusies uit de twee onderzoeken samengevoegd. De GI blijft bij het eerder ingenomen standpunt over het toekomstperspectief.
Advies raad
5.4
De vertegenwoordiger namens de raad vindt dat de uithuisplaatsing van de kinderen tot 5 oktober 2025 noodzakelijk is. Omdat de kinderen veel hebben meegemaakt en beschadigd zijn geraakt, moeten zij traumasensitief worden opgevoed en dat vraagt veel van een opvoeder. Gelet op wat er in het verleden is gebeurd, bestaan er duidelijke zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er sprake is van een stijgende lijn en daarvoor verdient de moeder complimenten. Het is goed dat de moeder erkent dat zij nog persoonlijke ondersteuning nodig heeft.
Dat de omgang goed verloopt wil nog niet zeggen dat de moeder de kinderen zelf kan opvoeden. Het is begrijpelijk dat de moeder zelf voor haar kinderen wil zorgen, maar de aanvaardbare termijn om de kinderen te kunnen terugplaatsen is inmiddels verstreken. Voor de raad is op grond van de gang van zaken en de situatie begrijpelijk hoe de GI tot haar conclusie over het toekomstperspectief van de kinderen is gekomen. Na een periode van twee jaar van uithuisplaatsing moet in principe een verzoek door de GI bij de raad worden ingediend voor een gezagsbeëindigende maatregel wanneer kinderen niet terug kunnen naar hun ouders.
De raad is wel kritisch over het feit dat de GI geen 2thepoint-onderzoek heeft laten uitvoeren, juist nu er de afgelopen tijd veel te doen is geweest over het perspectiefbesluit. Het is begrijpelijk dat de GI op korte termijn duidelijkheid wilde hebben, maar twee onderzoeken samenvoegen tot één conclusie is lastig.
Hoe oordeelt het hof?
5.4
Het hoger beroep is vooral gericht tegen het perspectiefbesluit, dat door de rechtbank in de bestreden beschikking is betrokken in de beoordeling over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. Tegen dit besluit hebben zowel de moeder als de raad kritische noten geplaatst. Maar omdat niet ter discussie staat dat de rechtbank de uithuisplaatsing terecht heeft verlengd, kom het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Voor het hof staat op grond van de stukken ook vast dat de kinderen tot 5 oktober 2025 niet bij de moeder kunnen wonen. Omdat het perspectiefbesluit als zodanig geen wettelijke grondslag heeft en er in dit geval (nog) geen rechtsgevolgen zijn verbonden aan dit perspectiefbesluit, omdat het niet dragend is voor de te nemen beslissing over de verlenging van de uithuisplaatsing, voorziet de wet niet in een specifieke rechtsgang om het ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. Dat de omgangsverslagen laten zien dat moeder in toenemende mate in staat is om haar ouderrol zelfstandig uit te voeren, dat ze kalm en adequaat reageert, rustig communiceert, open staat voor feedback en haar opvoedvaardigheden verder ontwikkelt en dat de uitbreiding naar gedeeltelijk onbegeleide omgang positief verloopt, maakt de op dit moment te nemen beslissing niet anders.
De beslissing van de kinderrechter zal daarom in stand blijven (worden bekrachtigd).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 april 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van Delizio en Delvano tot 5 oktober 2025 en
6.2.
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.U.M. van der Werff en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.
2.artikel 1:265c lid 2 BW.