ECLI:NL:GHARL:2025:5995

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
24/475 t/m 24/482
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep en verzoek om schadevergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2024. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een uittreksel uit het handelsregister, waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid van belanghebbende zou blijken. De heffingsambtenaar van de gemeente Renkum had eerder de waarde van onroerende zaken vastgesteld en aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde het hof vast dat belanghebbende geen uittreksel had overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld of de gemachtigde bevoegd was om beroep in te stellen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/475 tot en met 24/482
uitspraakdatum: 30 september 2025
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 februari 2024, nummers ARN 22/2167 tot en met 22/2174, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Renkum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van acht onroerende zaken in [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikkingen heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de daartegen gemaakte bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam5] , namens belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door taxateur [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij brief van 7 februari 2022, ontvangen door de Rechtbank op 9 februari 2022, heeft [naam5] (hierna: [naam5] ) op naam van belanghebbende beroep ingesteld. In het beroepschrift is vermeld:
“Namens belanghebbende, [naam3] (ja, welke entiteit wordt NU precies bedoeld?) ), zie verder het volledige procesdossier terzake de bezwaarprocedure, wordt hierdoor tijdig beroep ingesteld tegen de uitspraak van de gemeente [plaats1] d.d. 18 januari jl. (...)”.
2.2.
Bij het beroepschrift is geen machtiging gevoegd.
2.3.
De griffier van de Rechtbank heeft [naam5] bij brief van 29 april 2022 verzocht binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief een schriftelijke machtiging toe te sturen, alsmede een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen. Daarbij is [naam5] erop gewezen dat als hij niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldoet, de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
2.4.
In reactie op deze brief heeft [naam5] op 7 juni 2022 een machtiging ingediend die op 2 mei 2022 is ondertekend door [naam4] . Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van belanghebbende is niet meegestuurd.
2.5.
De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 13 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van belanghebbende.

3.Geschil

In geschil is of de beroepen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of het verzoek om vergoeding van immateriële schade terecht is afgewezen.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep
4.1.
[naam5] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, in de beroepsfase geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid van belanghebbende blijkt. Hierdoor is niet vast te stellen of [naam4] bevoegd is namens belanghebbende op te treden en [naam5] te machtigen namens belanghebbende beroep in te stellen tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de voor het jaar 2021 vastgestelde WOZ-beschikkingen en/of aanslagen onroerendezaakbelastingen.
4.2.
Aangezien [naam5] het verzuim niet heeft hersteld binnen een hem daartoe gestelde termijn, heeft de Rechtbank de beroepen naar het oordeel van het Hof terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Vergoeding immateriële schade
4.3.
De Rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat namens belanghebbende (rechtsgeldig) beroep is ingesteld, waardoor geen sprake kan zijn van spanning en frustratie bij belanghebbende. Dat oordeel is juist (zie HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775, r.o. 3.2.1).
4.4.
Belanghebbende heeft in het hogerberoepschrift een verzoek om vergoeding van immateriële schade gedaan voor de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hogerberoepschrift is op 21 februari 2024 door het Hof ontvangen en het Hof doet heden uitspraak. Met deze uitspraak beslist het Hof op het hoger beroep binnen twee jaar nadat het is ingesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat daarom geen aanleiding bestaat voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 30 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (A.E. Keulemans)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.