Uitspraak
1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.2. Waar gaat de zaak over
3.Het oordeel van het hof
aannemelijk is dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat de werknemer binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan verrichten.” De kantonrechter diende te toetsen aan dezelfde criteria als het UWV, maar naar de stand van zaken ten tijde van zijn beslissing (‘ex nunc’). Het hof beoordeelt de ontbindingsbeslissing van de kantonrechter ‘ex tunc’. Ten tijde van de beslissing van de kantonrechter was niet aan het gecursiveerde vereiste voldaan. Op 8 januari 2025 heeft de bedrijfsarts nog geoordeeld dat de belastbaarheid naar verwachting verder zal toenemen en dat het niet uitgesloten is dat [appellant] binnen 26-32 weken dermate belastbaar zal zijn dat hij werkzaamheden kan verrichten in aangepast werk of dat hij herplaatst kan worden in een andere passende functie binnen de onderneming. Anders dan Kleurrijk Zorg, legt het hof deze herstelprognose zo uit dat volgens de bedrijfsarts de mogelijkheid bestaat dat [appellant] binnen 26 weken het bedongen werk in aangepaste vorm kan verrichten. Dat betekent dat niet aannemelijk is geworden dat binnen 26 weken geen (voldoende) herstel zal optreden. Kleurrijk Zorg heeft betoogd dat bij de beoordeling van de aannemelijkheid van herstel ook andere omstandigheden meegewogen moeten worden. Zij wijst in dat kader onder meer op eerdere oordelen van de bedrijfsarts, waaruit blijkt dat het perspectief op hervatting al jaren onveranderd is. Het klopt dat de bedrijfsarts eerder, waaronder in oktober 2024, dezelfde verwachting heeft uitgesproken als in januari 2025, en dat deze verwachting van destijds niet is uitgekomen. Maar dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat op het moment dat over ontbinding werd geoordeeld aannemelijk was dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden. Ook het gegeven dat de arbeidsdeskundige van het UWV in het arbeidsdeskundig rapport van mei 2024 heeft geschreven dat “
onomstotelijk vaststaat dat werknemer niet kan terugkeren” en dat betrokken arbeidsdeskundigen eerder geoordeeld hebben dat het eigen werk niet passend te maken is, brengen het hof niet tot een ander oordeel. Arbeidsdeskundigen zijn geen bedrijfsarts en geven geen medisch oordeel of herstelprognose. Daarnaast zijn de desbetreffende rapporten niet van (voldoende) recente datum, zeker niet afgezet tegen het wel recente oordeel van de bedrijfsarts van januari 2025.
Overigens heb ik uit ons laatste telefoongesprek opgemaakt dat u het eens was met mijn uiteindelijke conclusie. We waren het met elkaar eens, dat er weliswaar gebreken waren in het naleven van de Wet Verbetering poortwachter, maar dat deze niet kunnen leiden tot een verlenging van de
nabetaling van zijn salaris inclusief verhogingen en vakantie-eindejaarsbonus vanaf januari 2018”. Daarmee heeft [appellant] naar het oordeel van het hof de verjaring gestuit in overeenstemming met artikel 3:317 BW. Volgens dit artikel kan de verjaring worden gestuit door “
een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.” Bij de beoordeling van de vraag of de mededeling aan de gestelde eisen voldoet – wat neerkomt op uitleg van die mededeling aan de hand van de wilsvertrouwensleer van art. 3:33 en 3:35 BW – moet niet alleen worden gelet op de formulering van die mededeling, maar ook op de context waarin zij wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. [1] Het komt erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt. Met het woord ‘ondubbelzinnig’ moet dus met oplettendheid worden omgegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Kleurrijk Zorg toegelicht dat zij nooit heeft betwist dat [appellant] recht had op het verschil in loon over genoemde periode. Zij is echter niet tot uitbetaling overgegaan omdat zij in de gesprekken die partijen voerden over een beëindiging van de betrokkenheid van [appellant] bij Kleurrijk Zorg altijd een totaaloplossing nastreefde, waar deze vordering volgens haar onderdeel van moest uitmaken. Daaruit kan worden opgemaakt dat het Kleurrijk Zorg duidelijk was, althans moet zijn geweest welke vordering [appellant] meende te hebben en waartegen zij zich dus eventueel diende te verweren. Dat betekent dat de verjaring is gestuit en het beroep op verjaring van Kleurrijk Zorg faalt. Op dit punt zal het hof de bestreden beschikking dan ook vernietigen en de loonvordering tot 1 maart 2022, zoals die luidt in hoger beroep, toewijzen over de gehele periode.
Aandachtspunten geheel vrijblijvend ter overweging van het bestuur van KZ[hof: Kleurrijk Zorg]” en “
Ik ben niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor de gevolgen van het opvolgen of niet opvolgen van bovenstaande zienswijze. Het is volledig aan het bestuur de juiste acties te ondernemen.” [appellant] heeft ook geen andere omstandigheden aangevoerd die het maken van deze afspraak in 2018 rechtvaardigden. Concluderend betekent dit dat er in maart 2024 geen sprake meer was van een situatie die een beroep van [appellant] op de afspraak van gelijke arbeidsvoorwaarden rechtvaardigde. Deze loonvordering zal het hof dan ook alsnog afwijzen en [appellant] wordt veroordeeld om de bedragen die Kleurrijk Zorg in dit kader aan hem heeft voldaan, aan haar terug te betalen.