ECLI:NL:GHARL:2025:6165

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.580/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding arbeidsovereenkomst en transitievergoeding in geval van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van zowel de appellant als de werkgever, Kleurrijk Zorg B.V., tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter had op 20 februari 2025 de arbeidsovereenkomst tussen de appellant en Kleurrijk Zorg ontbonden op de g-grond, waarbij de transitievergoeding werd toegewezen, maar de loonvorderingen gedeeltelijk werden afgewezen. De appellant, die sinds 1 augustus 2022 volledig arbeidsongeschikt is, verzocht om een billijke vergoeding en de toewijzing van zijn loonvorderingen. Kleurrijk Zorg daarentegen stelde dat de arbeidsovereenkomst ontbonden had moeten worden op de b-grond (langdurige arbeidsongeschiktheid) of de e-grond (verwijtbaar handelen). Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht de arbeidsovereenkomst op de g-grond had ontbonden, omdat er geen voldragen b- of e-grond was. De appellant had recht op de transitievergoeding, maar niet op een billijke vergoeding. Het hof wees een deel van de loonvorderingen alsnog toe, maar matigde de wettelijke verhoging. De beslissing van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd, maar de proceskosten bleven voor rekening van beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.354.580
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 11403565)
beschikking van 6 oktober 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats]
hierna: [appellant]
advocaat: mr. M.E.J. van Gelderen
tegen
Kleurrijk Zorg B.V.
die is gevestigd in Utrecht
hierna: Kleurrijk Zorg
advocaat: mr. J.P. Volk

1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] en Kleurrijk Zorg hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 februari 2025 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift (met producties) van 15 mei 2025;
- het verweerschrift, tevens beroepschrift in incidenteel hoger beroep (met producties);
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep;
- de nagezonden producties K en O tot en met Z en AA tot en met FF van [appellant] ;
- de nagezonden producties 52 – 54 van Kleurrijk Zorg (eerst genummerd 56-58); en
- de nagezonden productie 33 van Kleurrijk Zorg (bij fourneren ten onrechte niet overgelegd) en productie 34.
1.2.
Op 15 augustus 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd beschikking te geven.

2.2. Waar gaat de zaak over

2.1.
[appellant] is in 2008 bij Kleurrijk Zorg in dienst getreden en in 2018 is hij medeaandeelhouder geworden. Per 1 augustus 2022 is [appellant] volledig arbeidsongeschikt geraakt en sindsdien heeft [appellant] vanwege zijn arbeidsongeschiktheid geen werkzaamheden voor Kleurrijk Zorg meer kunnen verrichten. Kleurrijk Zorg heeft in de zomer van 2024 toestemming voor ontslag op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid aangevraagd bij het UWV, maar die heeft het UWV geweigerd. Om die reden is Kleurrijk Zorg onderhavige procedure gestart.
2.2.
Kleurrijk Zorg heeft de kantonrechter gevraagd de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op de b-grond (langdurige arbeidsongeschiktheid), subsidiair op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten) en meer subsidiair op de g-grond (verstoorde arbeidsverhouding). Daarbij heeft zij gevraagd geen transitievergoeding aan [appellant] toe te kennen op de grond dat het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen door [appellant] . [appellant] heeft in reactie daarop – kort gezegd – verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de g-grond en om hem een transitievergoeding (van € 45.642,12 bruto) en een billijke vergoeding (van € 199.130 bruto) toe te kennen. Daarnaast heeft hij een drietal loonvorderingen ingesteld en verzocht om Kleurrijk Zorg te veroordelen tot vergoeding van zijn werkelijke proceskosten.
2.3.
De kantonrechter heeft op 20 februari 2025 de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 april 2025 op de g-grond ontbonden en Kleurrijk Zorg veroordeeld om de transitievergoeding te betalen. Voor wat betreft de loonvorderingen geldt dat de kantonrechter deze voor een deel heeft toegewezen en voor een deel heeft afgewezen. Beide partijen moeten hun eigen proceskosten dragen. [appellant] en Kleurrijk Zorg zijn het allebei niet eens met deze uitspraak. [appellant] wil met zijn hoger beroep bereiken dat het hof hem alsnog een billijke vergoeding toekent, alsnog de afgewezen loonvorderingen toewijst en daarnaast Kleurrijk Zorg veroordeelt om in totaal 960,99 verlofuren aan hem uit te betalen en om zijn werkelijke proceskosten te vergoeden. Kleurrijk Zorg wil op haar beurt bereiken dat het hof uitspreekt dat de arbeidsovereenkomst ontbonden had moeten worden op de b-grond, danwel de e-grond, en dat [appellant] geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding. Daarnaast wil zij dat de toegewezen loonvorderingen alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing in het kort
3.1.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat er (alleen) sprake is van een voldragen g-grond en dat herplaatsing niet in de rede ligt. De arbeidsovereenkomst is dus terecht op die grond beëindigd en er is geen aanleiding om [appellant] de transitievergoeding te ontzeggen. In zoverre zal het hof het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter dus verwerpen. Wel zal het hof een deel van de loonvorderingen die de kantonrechter heeft afgewezen, alsnog toewijzen, en een deel dat is toegewezen, alsnog afwijzen. De wettelijke verhoging wordt gematigd. Hierna licht het hof deze beslissingen toe.
Achtergrond van de zaak
3.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van bestreden beschikking. Voor zover hier relevant, speelt in deze zaak samengevat het volgende.
3.3.
Kleurrijk Zorg biedt passende zorg (wijkverpleging en thuiszorg) voor (langdurig) zieken, lichamelijk hulpbehoevenden, lichamelijk gehandicapten en mensen met een verstandelijke beperking. Kleurrijk Zorg is medio 2008 opgericht door de heren [naam1] (hierna: [naam1] ), [naam2] (hierna: [naam2] ) en [naam3] (hierna: [naam3] ). De aandelen van Kleurrijk Zorg werden vanaf het moment van oprichting (indirect) gehouden door de holdingvennootschappen van respectievelijk [naam1] , [naam2] en [naam3] .
3.4.
[appellant] , geboren in 1983, is op 1 oktober 2008 bij Kleurrijk Zorg in dienst getreden. Hij werkte als locatiemanager en verpleegkundige. In 2018 is hij daarnaast, via zijn eigen holdingvennootschap [naam4] B.V. (hierna: [naam4] ), indirect medeaandeelhouder geworden in Kleurrijk Zorg. Voor de aandelen heeft [appellant] een bedrag van € 6.000,- betaald. [appellant] , [naam1] , [naam2] en [naam3] vormden vanaf dat moment een collegiale directie.
3.5.
In augustus 2020 heeft [appellant] aangegeven dat hij niet langer fysiek en mentaal in staat was om directeur van Kleurrijk Zorg te zijn. Kort hierna heeft [appellant] zijn werkzaamheden hervat. In november 2020 heeft [appellant] de accountant van Kleurrijk Zorg verzocht om het bestuur te adviseren over de beëindiging van zijn dienstverband en de wijze van afhandeling van zijn aandelenbelang. Vanaf 1 augustus 2022 is [appellant] volledig arbeidsongeschikt.
3.6.
Met ingang van 29 juli 2024 ontvangt [appellant] een volledige WGA-uitkering.
Kleurrijk Zorg heeft het UWV op 2 juli 2024 om toestemming gevraagd om de
arbeidsovereenkomst met [appellant] op te zeggen. Het UWV heeft dit verzoek op
13 september 2024 afgewezen.
De beoordeling
De arbeidsovereenkomst is terecht ontbonden op de g-grond
3.7.
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op de g-grond. Met haar hoger beroep legt Kleurrijk Zorg aan het hof de vraag voor of de arbeidsovereenkomst ontbonden had moeten worden op de b-grond, danwel de e-grond, zoals zij primair en subsidiair had verzocht. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend en licht dat als volgt toe.
3.8.
Ten aanzien van de b-grond staat niet ter discussie dat de periode van ten minste twee jaren arbeidsongeschiktheid is verstreken. Tussen partijen is wel in geschil of is voldaan aan het vereiste dat “
aannemelijk is dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat de werknemer binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan verrichten.” De kantonrechter diende te toetsen aan dezelfde criteria als het UWV, maar naar de stand van zaken ten tijde van zijn beslissing (‘ex nunc’). Het hof beoordeelt de ontbindingsbeslissing van de kantonrechter ‘ex tunc’. Ten tijde van de beslissing van de kantonrechter was niet aan het gecursiveerde vereiste voldaan. Op 8 januari 2025 heeft de bedrijfsarts nog geoordeeld dat de belastbaarheid naar verwachting verder zal toenemen en dat het niet uitgesloten is dat [appellant] binnen 26-32 weken dermate belastbaar zal zijn dat hij werkzaamheden kan verrichten in aangepast werk of dat hij herplaatst kan worden in een andere passende functie binnen de onderneming. Anders dan Kleurrijk Zorg, legt het hof deze herstelprognose zo uit dat volgens de bedrijfsarts de mogelijkheid bestaat dat [appellant] binnen 26 weken het bedongen werk in aangepaste vorm kan verrichten. Dat betekent dat niet aannemelijk is geworden dat binnen 26 weken geen (voldoende) herstel zal optreden. Kleurrijk Zorg heeft betoogd dat bij de beoordeling van de aannemelijkheid van herstel ook andere omstandigheden meegewogen moeten worden. Zij wijst in dat kader onder meer op eerdere oordelen van de bedrijfsarts, waaruit blijkt dat het perspectief op hervatting al jaren onveranderd is. Het klopt dat de bedrijfsarts eerder, waaronder in oktober 2024, dezelfde verwachting heeft uitgesproken als in januari 2025, en dat deze verwachting van destijds niet is uitgekomen. Maar dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat op het moment dat over ontbinding werd geoordeeld aannemelijk was dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden. Ook het gegeven dat de arbeidsdeskundige van het UWV in het arbeidsdeskundig rapport van mei 2024 heeft geschreven dat “
onomstotelijk vaststaat dat werknemer niet kan terugkeren” en dat betrokken arbeidsdeskundigen eerder geoordeeld hebben dat het eigen werk niet passend te maken is, brengen het hof niet tot een ander oordeel. Arbeidsdeskundigen zijn geen bedrijfsarts en geven geen medisch oordeel of herstelprognose. Daarnaast zijn de desbetreffende rapporten niet van (voldoende) recente datum, zeker niet afgezet tegen het wel recente oordeel van de bedrijfsarts van januari 2025.
3.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, was er ten tijde van de beslissing van de kantonrechter geen sprake van een voldragen b-grond. Dat betekent dat het hof moet onderzoeken of er toen wel een voldragen e-grond (verwijtbaar handelen) was. Dat is naar het oordeel van het hof ook niet het geval. Dat laat zich als volgt toelichten.
3.10.
Om tot ontbinding over te gaan wegens verwijtbaar handelen of nalaten van
de werknemer moet sprake zijn van zodanig verwijtbaar handelen dat van de werkgever in
redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens Kleurrijk Zorg bestaat het verwijtbaar handelen van [appellant] er – samengevat – uit dat hij meerdere keren en op cruciale momenten niet of te laat is verschenen bij de bedrijfsarts.
3.11.
Ten eerste, zo voert Kleurrijk Zorg aan, was [appellant] op 24 en 25 april 2024 zonder reden niet beschikbaar voor de bedrijfsarts. Dit terwijl hij wist dat een consult met de bedrijfsarts nodig was voor een actueel oordeel en dat daar haast bij geboden was. [appellant] heeft namelijk begin april 2024, zonder medeweten van Kleurrijk Zorg, een WIA-aanvraag ingediend bij het UWV. Op 16 april 2024 heeft het UWV [appellant] laten weten welke informatie daarbij nog miste, zoals het zogenoemde ‘actueel oordeel’, en aangegeven dat de ontbrekende stukken uiterlijk 23 april 2024 moesten worden opgestuurd naar het UWV. Het UWV heeft bewilligd in een verlenging van die termijn tot 30 april 2024 en dat heeft Kleurrijk Zorg aan [appellant] laten weten. [appellant] wist dus dat er op zeer korte termijn een actueel oordeel nodig was en toch was hij op 24 april 2024 niet bereikbaar voor een telefonisch consult met de bedrijfsarts. Dat is ernstig verwijtbaar, aldus Kleurrijk Zorg, mede omdat het niet tijdig aanleveren van een compleet re-integratieverslag ertoe kon leiden dat Kleurrijk Zorg een loonsanctie opgelegd zou krijgen van het UWV. Het hof overweegt als volgt. [appellant] betwist dat hij op 24 april 2024 een telefonische oproep van de bedrijfsarts heeft ontvangen, maar dat heeft hij onvoldoende concreet gemaakt. Zo heeft hij niet betwist dat het telefoonnummer dat de bedrijfsarts in het verslag heeft vermeld als het telefoonnummer dat hij/zij gebeld heeft, zijn nummer is en heeft hij geen overzicht van zijn belhistorie van die dag overgelegd. Dat betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de bedrijfsarts [appellant] op 24 april 2024 heeft gebeld en dat [appellant] niet heeft opgenomen. Daarvan valt hem een verwijt te maken, omdat hij wist dat de bedrijfsarts zou bellen. Maar uit het verslag van de bedrijfsarts kan ook worden opgemaakt dat [appellant] later die dag uit eigen beweging contact heeft opgenomen met de servicedesk van de Arbodienst. Diezelfde avond heeft hij ook nog een e-mail gestuurd aan de Arbodienst, waarbij hij er zelf op heeft gewezen dat zijn werkgever uiterlijk 30 april 2024 een actueel oordeel moest aanleveren. Dat [appellant] door niet op te nemen moedwillig het opstellen van een actueel oordeel heeft willen frustreren, kan dan ook niet zonder meer worden aangenomen. Het gegeven dat [appellant] op 25 april 2025 vervolgens ook geen contact heeft gehad met de bedrijfsarts, maakt dit niet anders. Uit de stukken volgt dat [appellant] op 25 april 2024 om 15.05 een e-mail heeft ontvangen met een oproep voor een consult diezelfde dag om 16.00. [appellant] geeft aan dat hij die e-mail pas na 16.00 heeft gelezen en dat het spreekuur toen al voorbij was. Kleurrijk Zorg betoogt weliswaar dat [appellant] al eerder dan door de e-mailuitnodiging van 15.05 van het consult wist, maar dat heeft zij niet concreet gemaakt. Ook uit het verslag van de bedrijfsarts van het gemiste consult op 24 april 2025 volgt niet dat tijdens het contactmoment op die dag al een afspraak is gemaakt voor een consult de volgende dag en zo ja, op welk tijdstip. Dat [appellant] deze afspraak bewust voorbij heeft laten gaan, kan dus evenmin worden aangenomen.
3.12.
Ten tweede voert Kleurrijk Zorg aan dat [appellant] in juli 2024 opnieuw heeft geweigerd bij de bedrijfsarts te verschijnen, en wel voor het consult dat op 17 juli 2024 gepland stond. Dat consult was nodig omdat Kleurrijk Zorg een ontslagaanvraag wilde indienen bij het UWV en daarvoor een recent (niet ouder dan drie maanden) actueel oordeel nodig had. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling, heeft Kleurrijk Zorg bevestigd dat zij [appellant] destijds niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat zij een ontslagaanvraag bij het UWV zou gaan indienen. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat [appellant] aan de casemanager, die contact met hem opnam om een afspraak bij de bedrijfsarts te plannen, heeft gevraagd waartoe het consult met de bedrijfsarts diende. De casemanager heeft toen toegezegd daar bij hem op terug te komen. Het is juist dat een werknemer zich in beginsel dient te melden bij de bedrijfsarts als de werkgever dat aan hem vraagt. Maar onder de hiervoor geschetste omstandigheden kan [appellant] geen verwijt worden gemaakt van het gegeven dat hij op 17 en/of 19 juli 2024 niet bij de bedrijfsarts is verschenen. Ook niet als wordt aangenomen dat [appellant] had moeten vermoeden dat Kleurrijk Zorg een ontslagaanvraag zou indienen en het consult bij de bedrijfsarts daarvoor nodig was. Hij ging er immers van uit dat de casemanager daarop eerst nog bij hem terug zou komen, zoals was toegezegd.
3.13.
Tot slot verwijt Kleurrijk Zorg [appellant] dat hij op 4 oktober 2024 niet bij de bedrijfsarts is verschenen. Dat verwijt is terecht. Maar [appellant] heeft diezelfde dag, uit eigen beweging, een e-mail aan Kleurrijk Zorg gestuurd. Daarin heeft hij geschreven dat hij het spreekuur heeft gemist, daarvoor zijn excuses gemaakt, en aangeboden dat de kosten die daardoor onnodig worden gemaakt bij hem in rekening mogen worden gebracht. Daarnaast vraagt hij om een nieuwe oproep bij de bedrijfsarts voor de daaropvolgende week. Onder deze omstandigheden legt ook dit verwijt onvoldoende gewicht in de schaal.
3.14.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het missen van ieder van de genoemde afspraken bij de bedrijfsarts afzonderlijk maar ook in samenhang bezien niet het oordeel kan dragen dat er sprake is van verwijtbaar handelen aan de kant van [appellant] zodanig dat de arbeidsovereenkomst daarom moet eindigen. Daarbij weegt het hof mee dat het op de weg van Kleurrijk Zorg, als werkgever, ligt om [appellant] op zijn re-integratieverplichtingen te wijzen (zoals het beschikbaar zijn voor een consult door de bedrijfsarts) en te waarschuwen voor de gevolgen (in de vorm van een loonsanctie) als hij daar niet aan voldoet. Kleurrijk Zorg heeft dat, om haar moverende redenen, niet gedaan. Dat komt voor haar rekening en risico. Ook de e-grond is dus niet voldragen.
3.15.
Voor het geval de b-grond en de e-grond niet opgaan, is Kleurrijk Zorg van mening dat ontbinding vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) is aangewezen. Ook [appellant] is die mening toegedaan. Tegen het oordeel van de kantonrechter dat herplaatsing niet in de rede ligt zijn door partijen geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het hof daarvan uitgaat. De conclusie luidt dan ook dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst terecht heeft ontbonden op de g-grond.
[appellant] heeft recht op een transitievergoeding maar niet op een billijke vergoeding
3.16.
Partijen verwijten elkaar over en weer dat de verstoorde arbeidsverhouding die heeft geleid tot de noodzaak de arbeidsovereenkomst te ontbinden het gevolg is van het ernstig verwijtbaar handelen door de ander. Van de kant van Kleurrijk Zorg mondt dat uit in een verzoek om [appellant] de transitievergoeding te ontzeggen (artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW). [appellant] verzoekt op deze basis om hem een billijke vergoeding toe te kennen. Het hof zal beide verzoeken afwijzen. Zowel Kleurrijk Zorg als [appellant] valt een verwijt te maken van bepaalde gedragingen, maar de hoge lat van ernstige verwijtbaarheid wordt aan beide kanten niet gehaald.
a) Geen ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [appellant]
3.17.
Voor zover het ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] volgens Kleurrijk Zorg is gelegen in het bewust en opzettelijk weigeren gehoor te geven aan oproepen van de bedrijfsarts, geldt wat het hof hiervoor in r.o. 3.11 – 3.14 heeft overwogen. Weliswaar kan [appellant] daarvan op bepaalde punten een verwijt worden gemaakt, maar geen ernstig verwijt.
3.18.
Kleurrijk Zorg voert daarnaast aan dat de verstoring van de arbeidsrelatie in 2020 is gestart op het moment dat [appellant] het standpunt innam dat zijn collega’s minder hard werkten dan hij, hij zijn werk per direct neerlegde en de accountant opdracht gaf een beëindigingsregeling voor te bereiden. Vaststaat dat [appellant] in 2020 aan zijn collega-directeuren heeft aangegeven dat hij zich fysiek en mentaal niet langer in staat achtte om zijn werk als directeur te doen en hij daarom zijn taken aan hen heeft overgedragen en nadacht over het einde van de samenwerking. Volgens Kleurrijk Zorg heeft [appellant] zich zonder goede reden of medische noodzaak aan zijn werkzaamheden onttrokken. Als Kleurrijk Zorg op dat moment twijfels had over de (mate van) arbeidsongeschiktheid van [appellant] , had het op haar weg als werkgever gelegen om [appellant] op te dragen om de bedrijfsarts te bezoeken zodat deze daar een oordeel over kon vellen. Maar dat heeft zij toen niet gedaan.
3.19.
Kleurrijk Zorg verwijt [appellant] verder – samengevat – zijn voortdurende en intimiderende mondelinge en schriftelijke aanvallen op eenieder die een standpunt innam wat hem niet zinde, het voortdurend dreigen met klachten en het daadwerkelijk indienen van klachten tegen de Arbodienst als geheel, de jurist van de Arbodienst, de casemanager en de eerdere gemachtigde van Kleurrijk Zorg. Vaststaat dat in ieder geval twee van de klachten die [appellant] bij de bevoegde instantie heeft aangebracht, gegrond zijn bevonden. Het gaat daarbij om de verzuimbegeleiding door de casemanager en de ArboUnie. In dat licht bezien kan [appellant] van het indienen van die klachten dan ook geen ernstig verwijt worden gemaakt in de zin dat hij daarmee de zaken onnodig op de spits heeft gedreven. Voor het overige heeft Kleurrijk Zorg onvoldoende concreet gemaakt dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie en/of anderszins grensoverschrijdend danwel ongepast gedrag.
3.20.
Omdat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [appellant] , heeft [appellant] recht op de transitievergoeding en wijst het hof het verzoek van Kleurrijk Zorg om toepassing van artikel 7:673 lid 7 aanhef en sub c BW af.
b) Geen ernstige verwijtbaarheid aan de kant van Kleurrijk Zorg
3.21.
[appellant] legt aan zijn stelling dat Kleurrijk Zorg ernstig verwijtbaar heeft gehandeld met name ten grondslag dat Kleurrijk Zorg ernstig tekort is geschoten in zijn verzuimbegeleiding en re-integratie: zo zijn de vereiste stukken (plan van aanpak, eerstejaarsevaluatie, eindevaluatie) niet opgesteld en heeft Kleurrijk Zorg onvoldoende gedaan om [appellant] te laten herstellen. Het hof zal ervan uitgaan dat dit volgens [appellant] heeft bijgedragen aan de g-grond, maar volgt [appellant] niet in zijn verwijt op dit punt en motiveert dat als volgt.
3.22.
Het UWV heeft de re-integratieinspanningen van Kleurrijk Zorg beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat Kleurrijk Zorg voldoende heeft gedaan en dat er geen aanleiding is om een loonsanctie op te leggen. [appellant] brengt daar tegenin dat het UWV wel van oordeel was dat een loonsanctie aan de orde was, maar dat zij op zijn verzoek geen loonsanctie heeft opgelegd. Dit, kort gezegd, omdat voortduren van zijn dienstverband bij Kleurrijk Zorg zijn herstel alleen maar verder zou belemmeren. Maar er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het UWV inderdaad die mening was toegedaan. Integendeel, op 12 juni 2024 reageert dhr. [naam5] (hierna: [naam5] ) van het UWV op de e-mail van [appellant] waarin hij dit standpunt verwoordt. [naam5] schrijft daarin: “
Overigens heb ik uit ons laatste telefoongesprek opgemaakt dat u het eens was met mijn uiteindelijke conclusie. We waren het met elkaar eens, dat er weliswaar gebreken waren in het naleven van de Wet Verbetering poortwachter, maar dat deze niet kunnen leiden tot een verlenging van de
loondoorbetaal- en re-integratieverplichting.” [appellant] heeft nog bezwaar gemaakt tegen de WIA-beslissing voor zover het betrof het oordeel over de re-integratieinspanningen van Kleurrijk Zorg, maar dat bezwaar heeft hij ingetrokken. Dat betekent dat het oordeel van het UWV over de re-integratieinspanningen van Kleurrijk Zorg in beginsel staat.
3.23.
Het hof ziet ook onvoldoende aanknopingspunten om Kleurrijk Zorg op dit punt alsnog een ernstig verwijt te maken. Voor wat betreft de ontbrekende stukken heeft Kleurrijk Zorg, desgevraagd, tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat daar over is gesproken in de mediation, maar dat zij daar inhoudelijk niets over kan zeggen gelet op de geheimhoudingsverplichting die in het kader van de mediation op haar rust. Het hof geeft Kleurrijk Zorg in dat kader mee er in de toekomst voor te zorgen dat afspraken over documenten die op wettelijk voorgeschreven toetsmomenten moeten worden opgesteld (zoals het plan van aanpak na zes weken, de eerstejaarsevaluatie) en/of andere re-integratieverplichtingen ook buiten mediation schriftelijk worden vastgelegd. Kleurrijk Zorg heeft daarnaast aangegeven dat de reden dat zij geen (loon)sancties heeft opgelegd is omdat zij de verhoudingen niet onnodig op scherp wilde zetten. Die opstelling valt op zichzelf te prijzen, maar ook daarvoor geldt dat het aan te bevelen is om ook dat (te weten het feit dat om die reden geen loonsanctie wordt opgelegd) schriftelijk aan de werknemer te bevestigen. Wat hier ook van zij, vaststaat dat Kleurrijk Zorg steeds de adviezen van de bedrijfsarts heeft opgevolgd. Ook is er tot drie keer toe geprobeerd om in mediation nader tot elkaar te komen. Niet is vast komen te staan dat Kleurrijk Zorg zich daarbij laakbaar heeft opgesteld. Dat Kleurrijk Zorg moedwillig niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft willen voldoen en/of het herstel van [appellant] heeft belemmerd en vanaf zijn ziekmelding heeft aangestuurd op beëindiging van het dienstverband, is dan ook niet vast komen te staan.
3.24.
Dat neemt niet weg dat er dingen niet goed zijn gegaan in de verzuimbegeleiding. Dat kan worden opgemaakt uit de uitspraak van de klachtencommissie van het Register Specialistisch Casemanagement en de geschillencommissie Arbodiensten die [appellant] heeft overgelegd. Daaruit volgt echter met name dat er fouten zijn gemaakt door de casemanager en de Arbodienst, in de zin dat er in de communicatie vanuit de casemanager richting Kleurrijk Zorg én [appellant] zaken mis zijn gelopen. [appellant] heeft ook een rapport overgelegd van een extern medisch adviseur/bedrijfsarts, dhr. [naam6] (hierna: [naam6] ), die hij heeft gevraagd om zich een oordeel te vormen over de mate van begeleiding door Kleurrijk Zorg en de Arbodienst. [naam6] spreekt in zijn rapport zijn twijfel uit over de mate van begeleiding door Kleurrijk Zorg. Hij maakt daarbij zelf echter het voorbehoud dat hij zich alleen in afgeleide vorm een oordeel heeft kunnen vormen omdat er, zo begrijpt het hof uit het rapport, te weinig tijd was om het omvangrijke dossier tot in detail door te nemen, en hij zich voor een deel moest baseren op onvolledig ingevulde documenten en verslagen. Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen in r.o. 3.22 zijn de hier genoemde uitspraken en rapporten naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende om alsnog te oordelen dat er, voor zover het de verzuimbegeleiding en re-integratie betreft, sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van Kleurrijk Zorg. De lat daarvoor ligt nu eenmaal erg hoog en wordt in dit geval niet gehaald.
3.25.
Volgens [appellant] kan Kleurrijk Zorg daarnaast een ernstig verwijt worden gemaakt van het gegeven dat Kleurrijk Zorg bij herhaling de afspraak heeft geschonden dat alle directieleden gelijkwaardig beloond worden: zo heeft zij tot twee keer toe een loonsverhoging die wel aan de overige directieleden is toegekend niet aan [appellant] toegekend, en daarnaast gedurende zijn tweede ziektejaar ten onrechte maar 70% uitbetaald. Ook is hem geen dividend uitgekeerd, terwijl de overige directieleden dat wel hebben ontvangen. Zoals hierna zal blijken, is het hof van oordeel dat Kleurrijk Zorg ten onrechte geen loonsverhoging aan [appellant] heeft toegekend per 1 januari 2018. Maar die fout heeft zij in 2022 zelf ontdekt en toen heeft zij het salaris van [appellant] direct gelijkgetrokken met dat van de andere directieleden. Alhoewel zij dit toen ook direct voor het verleden had moeten rechtzetten, en haar van het nalaten daarvan dus een verwijt kan worden gemaakt, is dat niet ernstig verwijtbaar. Werkgever heeft namelijk aangegeven dat dit punt steeds onderdeel is geweest van gesprekken over een alomvattende afspraak over beëindiging van de betrokkenheid van [appellant] bij Kleurrijk Zorg. Zij heeft als zodanig dus niet betwist dit aan [appellant] te moeten betalen. Voor wat betreft de andere twee loonvorderingen die [appellant] meent te hebben op Kleurrijk Zorg, geldt dat het hof deze zal afwijzen. Dat betekent dat Kleurrijk Zorg ook geen (ernstig) verwijt valt te maken van het gegeven dat zij deze bedragen niet aan [appellant] heeft betaald. Ten aanzien van het dividend heeft te gelden dat het hierbij gaat om een ondernemingsrechtelijke kwestie en niet om een recht dat [appellant] als werknemer toekomt. Daarnaast heeft Kleurrijk Zorg gemotiveerd betwist dat [appellant] ook recht had op betaling van dit bedrag. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat [appellant] op dit punt in het kader van de arbeidsovereenkomst onheus is behandeld door Kleurrijk Zorg.
3.26.
Omdat geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van Kleurrijk Zorg, wijst ook het hof het verzoek van [appellant] om hem een billijke vergoeding toe te kennen af.
De loonvorderingen
a) Loondoorbetaling tijdens ziekte: geen recht op 100%
3.27.
Vanaf 1 augustus 2023, dat wil zeggen de start van het tweede ziektejaar van [appellant] , heeft Kleurrijk Zorg niet langer 100%, maar 70% van het loon doorbetaald aan [appellant] . Volgens [appellant] ten onrechte. Maar daar volgt het hof hem niet in.
3.28.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg &
Jeugdgezondheidzorg (hierna: cao VVT) toegepast. Op grond van deze cao wordt tijdens het tweede ziektejaar 70% van het loon betaald. [appellant] heeft er echter op gewezen dat er voor een van de andere directieleden, [naam1] , van deze bepaling is afgeweken. Kleurrijk Zorg heeft tijdens het tweede ziektejaar van [naam1] namelijk steeds 100% van het loon doorbetaald, zo stelt [appellant] . Omdat partijen de afspraak hebben gemaakt dat voor alle vier de directieleden dezelfde arbeidsvoorwaarden gelden, heeft hij ook recht op doorbetaling van 100% van zijn loon gedurende zijn tweede ziektejaar.
3.29.
Kleurrijk Zorg heeft daar tegen ingebracht dat er op grond van de cao VVT voor uren waarin productieve arbeid wordt verricht en/of voor uren die worden besteed aan re-integratieactiviteiten recht op 100% van het loon bestaat. Daarbij heeft zij aangevoerd dat [naam1] , anders dan [appellant] , in het tweede ziektejaar nooit volledig arbeidsongeschikt is geweest, dat hij ongeacht het percentage waarvoor hij weer arbeidsgeschikt werd geacht waar mogelijk volledig doorwerkte en dat hij steeds werkte aan zijn re-integratie. In dat kader heeft zij onder meer de historie van de ziekmelding overgelegd zoals die aan de verzekeraar is doorgegeven. Daaruit kan worden opgemaakt dat [naam1] arbeidsongeschikt was van 16 december 2019 tot 30 november 2020, en van 9 juni 2021 tot 4 mei 2023. [appellant] wijst erop dat dit niet klopt en niet in overeenstemming is met de ziekmelding bij de bedrijfsarts en dat er sprake is van één aaneengesloten periode van arbeidsongeschiktheid. Dat blijkt volgens hem ook uit het door Kleurrijk Zorg zelf overgelegde dienstrooster (over de periode van week 13 tot en met week 18 van 2021). [naam1] is daarin namelijk niet opgenomen. Volgens [appellant] omdat hij vanaf maart 2021 al niet meer werkte en volledig arbeidsongeschikt was. Kleurrijk Zorg heeft dat betwist. Zij voert aan dat [naam1] aan een nieraandoening leed en een lage weerstand had, zodat hij niet kon worden ingedeeld bij de teststraat omdat het risico dat hij een Corona-besmetting op zou lopen vermeden moest worden. [naam1] werkte op dat moment alleen voor Kleurrijk Zorg en er was een apart kantoor voor hem opgericht, zodat hij niet in contact zou komen met andere mensen. Om die reden staat hij niet op het rooster, aldus Kleurrijk Zorg. Bij deze stand van zaken kan niet worden uitgegaan van één doorlopende periode van arbeidsongeschiktheid. Het hof neemt dus tot uitgangspunt dat voor [naam1] op 9 juni 2021 een tweede periode van langdurige arbeidsongeschiktheid is gestart. Dat neemt niet weg dat juist is, wat [appellant] aanvoert, dat in dat tweede ziektejaar sprake is geweest van wisselende percentages van arbeidsgeschiktheid. Volgens [appellant] had er dan ook sprake moeten zijn van wisselende loonbetalingen, al naar gelang het aantal uren dat [naam1] werkte. Maar dat is niet zo: er is altijd 100% doorbetaald. Kleurrijk Zorg voert in dat kader aan dat Kleurrijk Zorg geen onderscheid maakte naar de mate van arbeidsongeschiktheid. [naam1] was niet volledig arbeidsgeschikt, maar hij re-integreerde en het arbeidsgeschiktheidspercentage was een indicatie voor de mate van herstel, maar hield niet één op één verband met zijn uren. Hij werd beloond omdat hij werkte aan zijn re-integratie, en dat is ook aan [appellant] aangeboden. Nu ervan moet worden uitgegaan dat [naam1] tijdens zijn tweede ziektejaar altijd voor een deel arbeidsgeschikt is geweest en (aan zijn re-integratie) heeft gewerkt, en [appellant] in zijn tweede ziektejaar steeds volledig arbeidsongeschikt is geweest, is er geen sprake van gelijke omstandigheden. [appellant] heeft dan ook onvoldoende concreet gemaakt dat hem ook het recht toekomt om 100% van zijn loon doorbetaald te krijgen in het tweede ziektejaar. Deze loonvordering zal het hof dus afwijzen.
b) Loonsverhoging over periode 1 januari 2018 – 1 maart 2022: geen sprake van verjaring
3.30.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat Kleurrijk Zorg wordt veroordeeld hem over deze periode te betalen het verschil tussen zijn loon en dat van de andere drie directieleden, te vermeerderen met vakantiebijslag en eindejaarsuitkering. Kleurrijk Zorg heeft in januari 2025, dat wil zeggen voor de datum waarop de bestreden beschikking is gegeven, het totale verschil in loon tussen [appellant] en de andere drie directieleden over de periode van 1 januari 208 tot 1 maart 2022 voldaan. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat [appellant] alleen recht had op betaling over de periode vanaf 1 mei 2019 omdat de vordering die ziet op de periode daarvoor is verjaard. [appellant] is het daar niet mee eens. Ook het hof is van oordeel dat er geen sprake is van verjaring.
3.31.
In september 2022 heeft [appellant] de andere drie directieleden per e-mail verzocht om zorg te dragen voor “
nabetaling van zijn salaris inclusief verhogingen en vakantie-eindejaarsbonus vanaf januari 2018”. Daarmee heeft [appellant] naar het oordeel van het hof de verjaring gestuit in overeenstemming met artikel 3:317 BW. Volgens dit artikel kan de verjaring worden gestuit door “
een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.” Bij de beoordeling van de vraag of de mededeling aan de gestelde eisen voldoet – wat neerkomt op uitleg van die mededeling aan de hand van de wilsvertrouwensleer van art. 3:33 en 3:35 BW – moet niet alleen worden gelet op de formulering van die mededeling, maar ook op de context waarin zij wordt gedaan en op de overige omstandigheden van het geval. [1] Het komt erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt. Met het woord ‘ondubbelzinnig’ moet dus met oplettendheid worden omgegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Kleurrijk Zorg toegelicht dat zij nooit heeft betwist dat [appellant] recht had op het verschil in loon over genoemde periode. Zij is echter niet tot uitbetaling overgegaan omdat zij in de gesprekken die partijen voerden over een beëindiging van de betrokkenheid van [appellant] bij Kleurrijk Zorg altijd een totaaloplossing nastreefde, waar deze vordering volgens haar onderdeel van moest uitmaken. Daaruit kan worden opgemaakt dat het Kleurrijk Zorg duidelijk was, althans moet zijn geweest welke vordering [appellant] meende te hebben en waartegen zij zich dus eventueel diende te verweren. Dat betekent dat de verjaring is gestuit en het beroep op verjaring van Kleurrijk Zorg faalt. Op dit punt zal het hof de bestreden beschikking dan ook vernietigen en de loonvordering tot 1 maart 2022, zoals die luidt in hoger beroep, toewijzen over de gehele periode.
3.32.
Kleurrijk Zorg heeft op haar beurt bezwaar gemaakt tegen het toewijzen van de (maximale) wettelijke verhoging over deze loonvordering. Voor zover Kleurrijk Zorg bedoelt dat voor wettelijke verhoging geen plaats is omdat [appellant] pas in januari 2025 een concreet bedrag heeft genoemd voor zijn loonvordering, faalt dat betoog omdat de vordering voldoende bepaalbaar was. Het beroep op matiging slaagt. Het is onterecht dat Kleurrijk Zorg niet zo spoedig mogelijk is overgegaan tot uitbetaling van deze aanvulling op het loon. Maar gelet op het gegeven dat Kleurrijk Zorg daartoe niet is overgegaan omdat dit punt onderdeel was van de gesprekken die partijen voerden over een algehele regeling, is het hof van oordeel dat toekennen van de maximale verhoging niet billijk is. Het ging bovendien om een loonaanspraak waarop [appellant] met terugwerkende kracht aanspraak kreeg en waarbij niet aannemelijk is dat werkgever indertijd moedwillig niet heeft uitbetaald. Daarbij weegt ook mee dat de wettelijke rente, die [appellant] over dit bedrag heeft gevorderd, zal worden toegewezen en geen sprake is van een doorlopend dienstverband, waardoor de ratio van de wettelijke verhoging, te weten een prikkel tot tijdige betaling van het loon, niet langer aanwezig is. Het hof zal de wettelijke verhoging daarom matigen tot een percentage van 15%. Tegen toewijzing van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging vanaf 3 januari 2025 is geen grief gericht.
c) Loon over periode vanaf maart 2024: geen recht op loonsverhoging toegekend aan overige directieleden
3.33.
Vaststaat dat de andere drie directieleden per maart 2024 een loonsverhoging van 12% hebben ontvangen. [appellant] stelt dat hij ook recht heeft op deze loonsverhoging nu partijen de afspraak hebben gemaakt dat zij alle vier gelijke arbeidsvoorwaarden zouden hebben. Het is juist dat die afspraak is gemaakt, maar naar het oordeel van het hof kan [appellant] zich daar in maart 2024 niet langer op beroepen. Op dat moment was hij namelijk geen (indirect) statutair bestuurder van Kleurrijk Zorg meer (hij is per 15 november 2023 als statutair bestuurder ontslagen), terwijl de andere drie directieleden dat nog wel waren. Weliswaar staat er niets op papier over de afspraak omtrent gelijke arbeidsvoorwaarden die partijen in 2018 hebben gemaakt. Maar het hof volgt Kleurrijk Zorg in haar betoog dat deze afspraak verband hield met het gegeven dat [appellant] toen (indirect) aandeelhouder en statutair directeur werd van Kleurrijk Zorg. Die wijziging in positie leidde tot een andere, grotere verantwoordelijkheid van [appellant] ten opzichte van de vennootschap, gelijk aan die van de andere drie directieleden. [appellant] heeft er zelf ook blijk van gegeven zijn positie na beëindiging van zijn (indirect) bestuurderschap als een andere dan die van de drie overgebleven directieleden te beschouwen. Zo schrijft hij hun in een e-mail van januari 2025: “
Aandachtspunten geheel vrijblijvend ter overweging van het bestuur van KZ[hof: Kleurrijk Zorg]” en “
Ik ben niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor de gevolgen van het opvolgen of niet opvolgen van bovenstaande zienswijze. Het is volledig aan het bestuur de juiste acties te ondernemen.” [appellant] heeft ook geen andere omstandigheden aangevoerd die het maken van deze afspraak in 2018 rechtvaardigden. Concluderend betekent dit dat er in maart 2024 geen sprake meer was van een situatie die een beroep van [appellant] op de afspraak van gelijke arbeidsvoorwaarden rechtvaardigde. Deze loonvordering zal het hof dan ook alsnog afwijzen en [appellant] wordt veroordeeld om de bedragen die Kleurrijk Zorg in dit kader aan hem heeft voldaan, aan haar terug te betalen.
De eindafrekening
3.34.
[appellant] vordert tenslotte uitbetaling van 960,99 verlofuren. Alhoewel Kleurrijk Zorg ingaat op de wijze waarop verlofuren geregistreerd moeten worden, betwist zij niet dat dit het correcte aantal verlofuren is dat ten tijde van beëindiging van de arbeidsovereenkomst nog uitstond. De helft daarvan heeft zij inmiddels aan [appellant] uitbetaald. Om die reden zal het hof Kleurrijk Zorg veroordelen de andere helft ook aan [appellant] uit te betalen.
Werkelijke proceskosten
3.35.
[appellant] verzoekt het hof in zijn petitum om Kleurrijk Zorg (alsnog) te veroordelen om de werkelijk door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand te vergoeden. De kantonrechter heeft dit verzoek in de bestreden beschikking echter afgewezen, en daartegen heeft [appellant] geen beroepsgronden gericht. Alleen al om die reden zal het hof dit verzoek afwijzen.
Bewijsaanbod van beide partijen
3.36.
[appellant] heeft een algemeen bewijsaanbod gedaan, dat onvoldoende concreet en specifiek is. Niet is vermeld welke getuige over welk voor de beslissing relevant feit een verklaring zou kunnen afleggen. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij. Het bewijsaanbod van Kleurrijk Zorg noemt wel concrete getuigen, maar vermeldt geen feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden. Ook daaraan gaat het hof dus voorbij.
Conclusie
3.37.
Het hoger beroep van zowel [appellant] als van Kleurrijk Zorg slaagt gedeeltelijk. Dat leidt tot gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, maar niet tot aanpassing van de beslissing dat ieder de eigen proceskosten van de eerste aanleg moet dragen. Omdat beide partijen in hoger beroep deels gelijk hebben gekregen, bepaalt het hof dat iedere partij zijn eigen kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep moet dragen (compensatie van proceskosten).
3.38.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep

Het hof:
4.1.
vernietigt de beslissingen in r.o. 4.3 tot en met 4.6 van de bestreden beschikking, en, opnieuw beschikkende:
4.2.
veroordeelt Kleurrijk Zorg om aan [appellant] 480,50 verlofuren uit te betalen binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking;
4.3.
veroordeelt Kleurrijk Zorg om aan [appellant] te betalen het verschil in loon tussen het loon van [appellant] en de andere directeuren over de periode van 1 januari 2018 tot 1 maart 2022, te vermeerderen met vakantiebijslag en eindejaarsuitkering en rekening houdend met tussentijdse cao-verhogingen, een en ander vervolgens te vermeerderen met de wettelijke rente over dit loon vanaf de verschillende data van opeisbaarheid van het loon, zulks onder aftrek van hetgeen hiervan al is betaald;
4.4.
veroordeelt Kleurrijk Zorg om aan [appellant] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 15% over het bedrag aan loon zoals toegewezen onder 4.3, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2025 tot aan de dag van betaling;
4.5.
veroordeelt [appellant] om aan Kleurrijk Zorg terug te betalen de bedragen die Kleurrijk Zorg, rekening houdend met de veroordelingen onder 4.2 tot en met 4.4 hiervoor, aan hem te veel heeft uitbetaald op grond van de hierbij vernietigde beslissingen onder
r.o. 4.4, 4.5 en 4.6 van de bestreden beschikking;
4.6.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep draagt;
4.7.
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
verwerpt het hoger beroep van zowel [appellant] als van Kleurrijk Zorg voor het overige en wijst daarmee af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.W.J.M. Kemperink, M.E.L. Fikkers en M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

Voetnoten

1.Zie onder meer Hoge Raad 4 oktober 2019,