ECLI:NL:GHARL:2025:6231

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
200.357.085
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele voorziening partneralimentatie in hoger beroep na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot een provisionele voorziening voor partneralimentatie. De vrouw, verzoekster, had eerder bij de rechtbank Gelderland verzocht om een voorlopige bijdrage van € 2.878,- bruto per maand, terwijl de man, verweerder, verweer voerde en vroeg om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank had de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een voorlopige voorziening. De vrouw is in hoger beroep gegaan en verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage te verhogen naar € 2.999,- bruto per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door haar ziekte en dat zij een huurwoning heeft toegewezen gekregen. Het hof oordeelde dat de man een bijdrage van € 1.078,- bruto per maand moet betalen, met ingang van 24 september 2025. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.357.085
(zaaknummer rechtbank Gelderland 450580 provisionele voorziening)
beschikking van 9 oktober 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.M. Koert,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. V.S.A.W. Wegter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking provisionele voorziening ex artikel 223 Rv van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2025, uitgesproken onder zaaknummer 450580 (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 juli 2025;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Koert van 8 september 2025 met een brief met producties en
- een journaalbericht van mr. Koert van 17 september met een brief met producties.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 8 september 2023 is de
echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. In de
echtscheidingsbeschikking is geen partneralimentatie vastgesteld.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1
De vrouw heeft op 22 april 2025 bij de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag aan partneralimentatie moet betalen (de bodemprocedure). Op diezelfde datum heeft de vrouw de rechtbank verzocht om, zolang de rechtbank nog niet heeft beslist in de bodemprocedure, te bepalen dat de man een bedrag aan partneralimentatie aan haar betaalt van € 2.878,- bruto per maand met ingang van 22 april 2025 (de voorlopige voorziening).
4.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot het vaststellen van een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over het verzoek in de bodemprocedure.

5.De procedure bij het hof

5.1
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 22 april 2025 (datum van het verzoekschrift van de vrouw) te bepalen op € 2.999,- bruto per maand voor de duur van de bodemprocedure, in de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen.
5.2
De man voert verweer en hij vraagt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren of het verzoek van de vrouw af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof.

6.De motivering van de beslissing

Wat staat in de wet?
6.1
Een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan pas worden verzocht (1) als en nadat een bodemprocedure aanhangig is gemaakt, (2) als er samenhang bestaat tussen dat wat bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure en (3) dat de verzoekende partij een voldoende belang heeft bij zijn verzoek in die zin dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht.
De beoordeling van de drie vereisten
6.2
Niet in geschil is dat aan de eerste twee vereisten is voldaan. De vraag die beantwoord moet worden is, of de verzochte voorlopige voorziening zodanig dringend is dat niet kan worden gevergd dat de vrouw de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
6.3
Het hof is van oordeel dat – anders dan ten tijde van de bestreden beschikking – nu ook aan het derde vereiste van artikel 223 Rv is voldaan. De vrouw heeft gesteld dat zij een gelijkvloerse huurwoning heeft toegewezen gekregen waarvan de huurovereenkomst op 24 september 2025 in zal gaan. De vrouw heeft gesteld dat zij vanwege haar gezondheid niet langer bij haar eerdere ex-partner (de vader van haar kinderen) in zijn eengezinswoning (met trap) kan verblijven. Dit was een tijdelijke noodoplossing, maar niet geschikt voor de langere termijn in verband met haar slechte lichamelijke gesteldheid. De vrouw heeft na een behandeling van longkanker een kleinere linkerlong waardoor zelfs kleine inspanningen, zoals traplopen en aankleden, zwaar en vermoeiend zijn, aldus de vrouw. De man heeft niet betwist dat de vrouw als gevolg van haar ziekte deze klachten heeft. De man heeft wel in algemene zin aangevoerd dat de vrouw arbeidsvermogen heeft, maar voor de beoordeling van dit verweer is in deze voorlopige voorzieningen procedure geen plaats. De mondelinge behandeling in de bodemprocedure zal op 23 oktober 2025 bij de rechtbank plaatsvinden. Wanneer de rechtbank uitspraak zal doen, is nog niet bekend. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht.
Te betalen bijdrage
6.4
Het hof komt vervolgens toe aan de inhoudelijke beoordeling van de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw aan de ene kant en de draagkracht van de man aan de andere kant. Het hof zal de bijdrage van de man in de kosten van de vrouw bepalen op € 1.078,- bruto per maand. Hierna legt het hof uit hoe dit bedrag is berekend.
Behoefte
6.5
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de behoefte. De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte € 5.661,- netto per maand is. De man heeft dat betwist en gesteld dat haar behoefte maximaal € 3.000,- netto per maand is. Hieruit volgt, naar het oordeel van het hof, dat aannemelijk is dat de behoefte ligt tussen het bedrag van € 3.000,- en € 5.661,- netto per maand. Een oordeel over de precieze behoefte acht het hof niet noodzakelijk, omdat het gaat om een voorlopige voorziening én omdat de bijdrage van de man beperkt wordt door zijn draagkracht.
Behoeftigheid
6.6
Anders dan de man heeft aangevoerd, acht het hof aannemelijk dat de vrouw op dit moment niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, dus dat zij behoeftig is. De vrouw heeft geen inkomsten uit arbeid maar ontvangt een uitkering in de vorm van een lening. Deze zal zij terug moeten betalen. De vrouw heeft een e-mail van woningcorporatie [naam1] overgelegd waarin staat dat de kale huurprijs van de aan haar toegewezen woning € 682,96 per maand zal zijn. Daarnaast heeft de vrouw bankafschrijvingen overgelegd waaruit (een deel van) haar vaste lasten blijken. Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op dit moment vanwege haar ziekte en de gevolgen daarvan niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Dat de vrouw, overigens net als de man, na verkoop van de gezamenlijke woning een deel van de opbrengst zal ontvangen, maakt dit niet anders. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof was de woning nog niet verkocht, zodat niet bekend is hoe groot het bedrag is dat de vrouw en de man ieder zullen ontvangen en wanneer dat zal zijn. Voor de beoordeling van het verweer van de man dat de vrouw arbeidsvermogen (verdiencapaciteit) heeft en dat geen sprake is van lotsverbondenheid is in deze voorlopige voorziening geen plaats.
Draagkracht
6.7
Vervolgens moet worden vastgesteld welk bedrag de man kan bijdragen (de draagkracht). De vrouw heeft gesteld dat die moet worden berekend aan de hand van het gemiddelde resultaat van de VOF in 2022 (€ 134.428), 2023 (€ 120.576) en 2024 (€ 120.000), dus € 125.001,-. De man heeft zich daartegen verweerd. Hij kan op dit moment slechts € 3.500,- per maand aan de onderneming onttrekken, zodat daarmee rekening moet worden gehouden voor het bepalen van zijn draagkracht aldus de man.
Het hof vindt het niet redelijk om uit te gaan van het gemiddelde resultaat van de VOF. De VOF, die partijen samen hadden, is op 9 december 2024 ontbonden. De man heeft verteld dat hij de onderneming nu als eenmanszaak voortzet. Het is het hof onbekend of de man daarmee dezelfde resultaten zal behalen als hij met de vrouw in de VOF samen heeft behaald. Het hof acht het daarom redelijk om uit te gaan van een inkomen van € 3.500,- per maand aan de zijde van de man. Omdat de man aan het hof verder geen gegevens heeft verstrekt, gaat het hof er vanuit dat dit zijn netto inkomen is.
6.8
Vervolgens moet rekening worden gehouden met de lasten van de man. Volgens het rapport Alimentatienormen 2025 wordt de draagkracht forfaitair berekend aan de hand van de formule: 60% van [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)]. De man heeft bij het hof aangevoerd dat de man alle lasten van de gezamenlijke woning (in [woonplaats2] ) betaalt. Voor zover het hof hieruit zou moeten begrijpen dat de man bedoelt dat, naast de forfaitaire berekening, rekening moet worden gehouden met extra lasten, is dit niet nader onderbouwd. Hoewel de vrouw niet heeft weersproken dat de man deze lasten betaalt, weet het hof niet hoe hoog deze gezamenlijke lasten van de man zijn. In zijn beroepschrift heeft de man slechts geschreven dat de man nog steeds alle kosten betaalt die partijen gezamenlijk aangaan. Op de mondelinge behandeling heeft de man aan het hof verteld dat hij (onder meer) de kosten van de woning (in [woonplaats2] ) en het krediet betaalt, maar heeft hij niet verteld welke bedragen hij hiervoor betaalt. De advocaat van de man heeft verwezen naar productie 9 bij het verweerschrift dat de man bij de rechtbank heeft ingediend. Daar staat de onderstaande opsomming:
Het hof kan aan de hand hiervan niet vaststellen of (een deel van) deze kosten betrekking hebben op de betaling van de woning in [woonplaats2] , of op andere lasten die partijen gezamenlijk aangaan. Gezien de omvang van bepaalde kosten, zoals boodschappen van € 3.321,- per maand en abonnementen van € 1.164,- per maand, lijken deze kosten (deels) betrekking te hebben op de onderneming van de man. De onttrekking van € 3.500,- die door de man is genoemd wordt hier als aparte post genoemd, naast opgesomde lasten. Het hof zal daarom de draagkracht van de man als volgt berekenen: 60% van [3.500 - (0,3 x 3.500 + 1.310)] = € 684,- netto per maand.
6.9
Door het hof wordt het netto berekende bedrag op € 1.078,- bruto per maand gesteld uitgaande van het gebruikelijk berekende belastingvoordeel dat een alimentatieplichtige kan genieten.
Ingangsdatum
6.1
Het verzoek van de vrouw om de voorlopige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 22 april 2025 (datum indiening verzoekschrift) vast te stellen, zal het hof afwijzen. De vrouw heeft aangetoond dat zij met ingang van 24 september 2025 over een eigen huurwoning beschikt en huurpenningen verschuldigd is. Het hof zal daarom de voorlopige partneralimentatie met ingang van die datum vaststellen. Voor de periode daarvoor is naar het oordeel van het hof onvoldoende vast komen te staan dat zij daadwerkelijk huur moest betalen aan haar dochter dan wel haar ex-partner. Nog afgezien van het feit dat de vrouw pas in dit hoger beroep voor het eerst een huurovereenkomst (gedateerd 10 december 2024) heeft overgelegd waarin staat dat zij met ingang van 1 januari 2025 een huur van € 500,- per maand aan haar ex-partner moet betalen, heeft de vrouw geen bankafschriften of andere betaalbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk huur heeft voldaan.
Proceskosten
6.11
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking provisionele voorziening ex artikel 223 Rv van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2025, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 24 september 2025 als voorlopige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.078,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, K. Mans en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 9 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.