ECLI:NL:GHARL:2025:6235

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
21-005125-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak eenvoudige belediging en veroordeling voor lokaalvredebreuk in bibliotheek en andere locaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor het spugen in de richting van een baby, wat werd gekwalificeerd als eenvoudige belediging, en voor lokaalvredebreuk in een bibliotheek en andere besloten lokalen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording bij de baby, waardoor de verdachte voor dit feit werd vrijgesproken.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van lokaalvredebreuk in de bibliotheek, waar hij zonder toestemming was binnengedrongen, en in andere besloten lokalen. Het hof oordeelde dat de bibliotheek niet onder de reikwijdte van 'een voor de openbare dienst bestemd lokaal' valt, maar als een 'besloten lokaal' moet worden gekwalificeerd. De verdachte werd schuldig bevonden aan het wederrechtelijk binnendringen in deze besloten lokalen.

De advocaat-generaal had een taakstraf van 60 uren geëist, maar het hof legde een taakstraf van 20 uren op, met de mogelijkheid van 10 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als 'first offender' werd beschouwd en die zich in een kwetsbare positie bevond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige straf die recht doet aan de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005125-24
Uitspraak d.d.: 13 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de enkelvoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 25 november 2024, met parketnummers 16-326402-24, 16-281934-24 en 16-340041-24, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Namens de verdachte is tegen het hiervoor vermelde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 september 2025.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voordracht aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. H. Brentjes, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte wegens:
  • eenvoudige belediging (het in de strafzaak met parketnummer 16-326402-24 onder 1 tenlastegelegde) en
  • (telkens) in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen (het in de strafzaken met parketnummers 16-326402-24 onder 2, 16-281934-24 en 16-340041-24 tenlastegelegde)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt, en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
Strafzaak met parketnummer 16-326402-24:1.hij op of omstreeks 13 oktober 2024 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer 1] , in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door één of meerdere malen op die [slachtoffer 1] , althans in de richting van die [slachtoffer 1] te spugen;
2.hij op of omstreeks 8 oktober 2024 te [plaats] in het besloten lokaal [adres] bij Bibliotheek [vestiging] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 30 september 2024 schriftelijk de toegang tot die bibliotheek ontzegd voor de duur van twee maanden;Strafzaak met parketnummer 16-281934-24:
hij op of omstreeks 2 september 2024 te [plaats] in het besloten lokaal parkeerplaats [locatie] bij [locatie] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 29 augustus 2024 schriftelijk de toegang tot de gemeenschappelijke terreinen, inclusief de parkeerplaatsen en/of -garages, van [locatie] ontzegd voor de duur van een (1) jaar;Strafzaak met parketnummer 16-340041-24:
hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te [plaats] in het besloten lokaal [slachtoffer 4] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 29 augustus 2024 schriftelijk de toegang tot [locatie] ontzegd voor de duur van een (1) jaar.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging
Vrijspraak van het in de strafzaak met parketnummer 16-326402-24 onder feit 1 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van hetgeen onder feit 1 onder dit parketnummer is tenlastegelegd. Daartoe heeft hij in de kern aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend dat hij naar of op de baby heeft gespuugd en de vraag opgeworpen of een baby kan worden beledigd, omdat het volgens de raadsman twijfelachtig is of een baby talige concepten als ‘vernedering’ kan doormaken. De raadsman kan zich indenken dat de moeder is beledigd, maar dat is niet tenlastegelegd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht de ten laste gelegde belediging wel wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot de belediging heeft hij naar voren gebracht dat dit iets gevoelsmatigs betreft en het door de verdediging geschetste beeld van belediging te beperkt is.
Oordeel van het hof
Met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde belediging overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Aangeefster [naam] heeft verklaard dat de verdachte richting haar dochter [slachtoffer 1] ‘tufte’, dat er meerdere spetters uit zijn mond kwamen in de richting van de dochter en dat er speeksel van de verdachte op de mouw van het jasje van haar dochter en op de buggy zat (proces-verbaal van aangifte, pagina’s 6 tot en met 10 van het politiedossier met registratienummer PL0900-2024325254). Getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte het kindje van haar zus (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) heeft gespuugd (proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 13 tot en met 15 van het politiedossier met registratienummer PL0900-2024325254). De verdachte heeft op zitting in hoger beroep verklaard dat hij heeft gespuugd (maar op de grond).
Op grond van de verklaringen van aangeefster en de getuige, in combinatie met de verklaring van de verdachte dat hij heeft gespuugd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de richting van [slachtoffer 1] heeft gespuugd. Het hof stelt op basis van de hiervoor beschreven aangifte echter ook vast dat aangeefster heeft verklaard dat haar dochter niet doorhad wat er gebeurde, omdat zij een iets te groot jasje aan had met een capuchon, welke een beetje over haar gezicht heen hing. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording bij [slachtoffer 1] , zodat het hof de verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Het hof hecht eraan te benadrukken dat zij op andere gronden dan zoals door de verdediging naar voren zijn gebracht tot vrijspraak komt. In dit kader overweegt het hof nog ten overvloede dat de hiervoor gegeven beslissing niet meebrengt dat binnen een andere context, en/of onder andere feiten en omstandigheden, geen sprake zou kunnen zijn van belediging van een baby, enkel omdat baby’s zich verbaal niet kunnen uitdrukken.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het in de strafzaak met parketnummer 16-326402-24 onder feit 2 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de Bibliotheek [vestiging] geen ‘besloten lokaal’ is als bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), maar een ‘voor de openbare dienst bestemd lokaal’ als bedoeld in artikel 139 Sr. Wat betekent dat het verkeerde feit aan de verdachte ten laste is gelegd, aldus de raadsman.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat de Bibliotheek [vestiging] een stichting is met meer dan 100.000 leden en daarmee gezien moet worden als een zelfstandige organisatie. Er is zodoende geen sprake van een overheidsorganisatie waartoe altijd toegang moet worden geboden.
Oordeel van het hof
Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde lokaalvredebreuk stelt het hof het volgende beoordelingskader voorop.
Artikel 138 Sr luidt als volgt:
‘Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.’
Onder ‘het besloten lokaal’ in de hiervoor bedoelde zin moet worden verstaan een niet voor de openbare dienst bestemd lokaal, waar het publiek met, al dan niet stilzwijgend gegeven, toestemming van de rechthebbende, toegang heeft (HR 20 december 1994, DD 95.157).
Artikel 139, eerste lid, Sr luidt als volgt:
‘Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’
Uit de literatuur en rechtspraak (ECLI:NL:HR:2004:AP4260) wordt onder ‘een voor de openbare dienst bestemd lokaal’ verstaan een lokaal dat wordt gebruikt door een publiekrechtelijk lichaam, waarbij als voorbeelden worden genoemd het kantoor van de belastingdienst, de gerechtszaal, de lokalen van universiteiten, gemeentehuizen en provinciehuizen.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of de Bibliotheek [vestiging] te [plaats] valt onder ‘een voor de openbare dienst bestemd lokaal’.
Op de openbaar toegankelijk website van de Bibliotheek [vestiging] staat dat de bibliotheek bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven als een stichting en voor een belangrijk deel gefinancierd wordt vanuit de gemeente en ook de provincie. Uit het meerjarenbeleidsplan 2025-2028 van de bibliotheek, zoals gepubliceerd op haar website, volgt verder dat (zie pagina 15 van dit beleidsplan):
‘De Koninklijke Bibliotheek (KB), provinciale ondersteuningsinstellingen (POI’s) en lokale bibliotheken vormen samen het stelsel van openbare bibliotheken. De overheid geeft dit stelsel doelstellingen mee in verschillende beleidskaders. De gemeente schetst haar ambities voor de komende tien jaar in de Beleidsnota Bibliotheek 2024-2034. Op landelijk niveau zijn ze vastgelegd in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Deze wet is verder uitgewerkt in een Bibliotheekconvenant tussen de drie bestuurslagen van de overheid en openbare bibliotheken. Als Bibliotheek [plaats] moeten wij ons tot al deze kaders verhouden en hierover verantwoording afleggen.’
Artikel 1 onder c van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (hierna: Wsob) geeft als definitie van het begrip ‘lokale bibliotheek’:
‘Organisatie met rechtspersoonlijkheid die een of meerdere voor een ieder toegankelijke openbare bibliotheekvoorzieningen verzorgt en die in overwegende mate door een of meer gemeenten dan wel de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba wordt gesubsidieerd of in stand gehouden. De verplichtingen in deze wet zijn van toepassing op de rechtspersoon als geheel en niet op iedere vestiging afzonderlijk.’
Artikel 4 van de Wsob houdt ten slotte het volgende in:
‘Een openbare bibliotheekvoorziening heeft een publieke taak die zij voor het algemene publiek vervult op basis van de waarden onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid, pluriformiteit en authenticiteit.’
Het hof overweegt als volgt. De Bibliotheek [vestiging] is bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als stichting. Dat brengt naar het oordeel van het hof met zich dat sprake is van een privaatrechtelijke rechtspersoon volgens artikel 2:285 Burgerlijk Wetboek. Weliswaar voert de Bibliotheek [vestiging] haar werkzaamheden uit op basis van de Wsob, waarin duidelijk naar voren komt dat de bibliotheek een publieke taak vervult die zij met onder meer overheidsgeld voor het algemene publiek vervult, maar dat maakt niet dat de bibliotheek een publiekrechtelijk lichaam is.
Dit maakt dat de Bibliotheek [vestiging] niet valt onder de reikwijdte van ‘een voor de openbare dienst bestemd lokaal’ als bedoeld in artikel 139 Sr, maar een ‘besloten lokaal’ als bedoeld in artikel 138 Sr is. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het in de strafzaak met parketnummer 16-340041-24 tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij in de kern aangevoerd dat opzet op het binnendringen ontbreekt, omdat de verdachte niet wist dat hij niet mocht zijn waar hij is aangetroffen. Volgens de raadsman kan het de verdachte niet worden tegengeworpen dat hij heeft geweigerd om het gebiedsverbod in ontvangst te nemen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat de verdachte de inhoud van het gebiedsverbod is meegedeeld, zodat hij van de inhoud daarvan wist. Dat de verdachte het gebiedsverbod niet heeft willen aannemen, doet aan het voorgaande niet af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit
arrest zullen worden opgenomen en waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de strafzaken met parketnummers 16-326402-24, onder feit 2, 16-281934-24 en 16-340041-24 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Strafzaak met parketnummer 16-281934-24, feit 2:
hij opof omstreeks8 oktober 2024 te [plaats] in het besloten lokaal Neude 11 bij Bibliotheek [vestiging] ,althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 30 september 2024 schriftelijk de toegang tot die bibliotheek ontzegd voor de duur van twee maanden;
Strafzaak met parketnummer 16-281934-24:
hijop ofomstreeks 2 september 2024 te [plaats] in het besloten lokaal parkeerplaats [locatie], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 29 augustus 2024 schriftelijk de toegang tot de gemeenschappelijke terreinen, inclusief de parkeerplaatsen en/of -garages, van [locatie] ontzegd voor de duur van een (1) jaar;Strafzaak met parketnummer 16-340041-24:
hij opof omstreeks26 oktober 2024 te [plaats] in het besloten lokaal de [locatie], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 29 augustus 2024 schriftelijk de toegang tot de [locatie] ontzegd voor de duur van een (1) jaar.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de strafzaken met parketnummers 16-326402-24, onder feit 2, 16-281934-24 en 16-340041-24 wordt telkens als volgt gekwalificeerd:

in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft – uitgaande van een bewezenverklaring van vier strafbare feiten – gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van voorarrest. In dat verband heeft hij naar voren gebracht dat hij de voorzichtig positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet wil doorkruisen en daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf eist.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Wel heeft de raadsman naar voren gebracht dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nauwelijks een (straf)doel dient. In geval van strafoplegging acht de raadsman een voorwaardelijke straf, met daarnaast een onvoorwaardelijke straf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, aangewezen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk de een bibliotheek en twee keer bij de [locatie] in [plaats] . De verdachte wist dat hij niet welkom was op in de bibliotheek en op het terrein van de [locatie] en heeft zich hier toch bevonden. Dit zijn hinderlijke feiten. Wel betrekt het hof bij de strafoplegging de omstandigheden waarbinnen de feiten zich afspeelden. Voor wat betreft de lokaalvredebreuk in de bibliotheek geldt dat verdachte zich direct verwijderd heeft nadat hij door de beveiliger werd aangesproken. Ten aanzien van de [locatie] heeft te gelden dat de verdachte eenmaal rond het middaguur is aangetroffen in een parkeergarage, terwijl hij daar lag te slapen en eenmaal is hij in de middag al zittend op een bankje aangetroffen. Deze omstandigheden duiden erop dat de aanwezigheid van de verdachte op zichzelf niet voor overlast zorgde, los van zijn enkele aanwezigheid terwijl hij niet op deze plekken mocht komen.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 augustus 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten, zodat hij met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten als ‘first offender’ moet worden beschouwd. Ook volgt uit het strafblad dat verdachte na de bewezenverklaarde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof heeft ook gehoord wat de verdachte op zitting in hoger beroep over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer komt in de bibliotheek [vestiging] en de gebouwen/terreinen van de [locatie] , omdat hij geen problemen wil. Hij heeft een eigen kamer in de daklozenopvang en wordt begeleid vanuit het stadsteam bij het zoeken naar eigen woonruimte. De verdachte ontvangt een uitkering, heeft schulden en is aangemeld voor schuldhulpverlening. De verdachte werkt af en toe als vrijwilliger bij de vogelopvang. De plek in de daklozenopvang kan niet worden gereserveerd en bij oplegging van dezelfde straf als de politierechter, raakt de verdachte deze plek en zijn uitkering kwijt. De verdachte acht zichzelf in staat om een taakstraf te verrichten.
Het hof beschouwt oplegging van een taakstraf als enige mogelijkheid. De verdachte beschikt niet over voldoende financiële middelen om een geldboete te voldoen en het hof beschouwt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de bewezenverklaarde feiten als niet evenredig. Daar komt bij dat dit tot gevolg zou hebben dat de verdachte mogelijk zijn woonplek verliest. Dit vindt het hof onwenselijk, omdat dit een belangrijke beschermende factor is in het leven van de verdachte. Het hof ziet er bovendien meerwaarde in dat een taakstraf de verdachte dagbesteding en ritme biedt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof komt daarbij tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het de verdachte van de belediging vrijspreekt. Het hof benadrukt dat deze strafoplegging meebrengt dat de verdachte niet naar de gevangenis hoeft, maar dat daarvoor wel nodig is dat hij de taakstraf uitvoert. Wanneer de verdachte de taakstraf niet, niet volledig of niet goed uitvoert, betekent dit dat de kans bestaat dat hij in plaats hiervan 10 dagen komt vast te zitten. De verdachte heeft dit dus in eigen hand.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-326402-24 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-326402-24, onder feit 2, 16-281934-24 en in de zaak met parketnummer 16-340041-24 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-326402-24, onder feit 2, 16-281934-24 en in de zaak met parketnummer 16-340041-24 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. L.P. Stapel, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. R. Harsveld en mr. T.G. Remmink , griffiers,
en op 13 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.