ECLI:NL:GHARL:2025:6267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
21-000602-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met significante bijdrage en afwijzing van noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1999, was betrokken bij een openlijke geweldpleging op 24 februari 2023, waarbij hij samen met zijn vader en broer geweld heeft gepleegd tegen zijn oom, de aangever. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld door een metalen buis te pakken en deze dreigend te hanteren. Het hof verwierp het verweer van noodweer, omdat de situatie niet meer rechtvaardigde dat de verdachte zich verdedigde. De verdachte werd schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging en kreeg een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen, terwijl het hof de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaarde in de vordering. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het delict en de impact op de aangever, die letsel had opgelopen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000602-24
Uitspraakdatum: 9 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 januari 2024 met parketnummer 18-163990-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, waarvan 15 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij
[benadeelde] moet worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de advocaat-generaal is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, en door mevrouw [naam] , medewerker van Slachtofferhulp Nederland, namens benadeelde partij [benadeelde] .

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland bij vonnis van 30 januari 2024 veroordeeld voor het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 30 uren. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de politierechter de vordering geheel (hoofdelijk) toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2023 te [plaats] , gemeente [gemeente] openlijk, te weten, de [wijk] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door die [benadeelde]
- ( meermalen) te slaan en/of te stompen tegen hoofd en/of lichaam en/of
- ( meermalen) te schoppen en/of trappen tegen het lichaam en/of
- een metalen buis te pakken en af te geven aan een mededader en/of
- met die metalen buis, althans een hard voorwerp meermalen, in elk geval eenmaal tegen het lichaam te slaan en/of
- met kracht in of tegen het oog te drukken/duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij geen significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en subsidiair omdat hij heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof overweegt hierover het volgende.
Significante en wezenlijke bijdrage
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit het dossier blijkt dat verdachte samen met zijn broer [broer van verdachte] en vader [vader van verdachte] op 24 februari 2023 een discussie heeft gehad met zijn oom, aangever [aangever] (hierna: aangever), die vervolgens is geëscaleerd. Het voorval vond plaats op de oprit van aangever en is vastgelegd op camerabeelden. Het hof stelt vast dat op deze camerabeelden is te zien dat verdachte een metalen buis gaat pakken nadat zijn vader daarom vraagt. Aangever ziet dit gebeuren en slaat daarop de broer van verdachte. Voor aangever was het pakken van de buis kennelijk aanleiding om tot een geweldshandeling over te gaan. Naar het oordeel van het hof heeft de handeling van verdachte, het pakken van de metalen buis, bijgedragen aan het (verder) ontwikkelen van een bedreigende situatie voor aangever. Verdachte is met die buis afgelopen op zijn vader, die inmiddels op aangever was afgelopen. Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat verdachte de hand van aangever vastpakt terwijl zijn broer en vader aangever in de heg gedrukt houden en geweld op hem uitoefenen. Ook is te zien dat verdachte op een later moment, terwijl aangever op de grond ligt, boven hem staat en hem wat toeschreeuwt terwijl hij de metalen buis (dreigend) in zijn handen heeft. Ter zitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat hij aangever op dat moment heeft gedreigd te slaan met deze metalen buis.
Op grond hiervan staat voor het hof vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar ook zelf een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld tegen aangever. Daarmee is het verweer verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 februari 2023 te [plaats] , gemeente [gemeente] openlijk, te weten, de [wijk] , in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] door die [benadeelde]
- meermalen te slaan en te stompen tegen hoofd en lichaam en
- meermalen te schoppen of trappen tegen het lichaam en
- een metalen buis te pakken en af te geven aan een mededader en
- met die metalen buis, tegen het lichaam te slaan en
- met kracht in of tegen het oog te drukken/duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens zijn broer. Ter onderbouwing hiervan is gesteld dat verdachte opkwam voor zijn broer, die door aangever geslagen werd met een ijzeren staaf.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Van noodweer is sprake als het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van het eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Daarbij moet voldaan worden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de beantwoording van de vraag of het handelen noodzakelijk is voor die verdediging, komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Uit het dossier blijkt dat verdachte samen met vader [vader van verdachte] op 24 februari 2023 naar de woning van aangever [aangever] is gegaan, terwijl hij wist dat zijn broer [broer van verdachte] daar aanwezig was. Aldaar is er een discussie geweest tussen enerzijds hem, zijn vader en broer en anderzijds zijn oom, die vervolgens is geëscaleerd. Het voorval vond plaats op de oprit van aangever en is vastgelegd op camerabeelden.
Het hof stelt op basis van het dossier en de camerabeelden vast dat aangever de broer van verdachte als eerste met een metalen buis heeft geslagen. Dit deed aangever op het moment dat verdachte, zijn broer en zijn vader al enige tijd naar hem aan het schreeuwen waren (terwijl aangever en zijn vrouw riepen dat zij weg moesten gaan), zij steeds dichter bij aangever kwamen (terwijl aangever achteruit zijn oprit opliep), terwijl zij op het erf van aangever stonden en terwijl verdachte op aanwijzen van zijn vader een (andere) metalen staaf uit de bosjes pakte. Hoewel het voorstelbaar is dat aangever zich op dat moment bedreigd voelde, bestond er op het moment dat hij die klap aan de broer van verdachte gaf (nog) geen noodzaak om de verdachte te slaan. Naar het oordeel van het hof kan die klap dan ook worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, waartegen zij zich op dat moment mochten verweren. Echter, op het moment dat aangever stopte met het slaan van de broer van verdachte, werd aangever door de vader van verdachte vastgegrepen en in de bosjes geduwd. De vader van verdachte hield aangever stevig vast en drukte in het oog van aangever. De broer van verdachte heeft zijn vader geholpen om aangever vast te houden terwijl zijn vader in het oog van aangever drukte. Verdachte heeft zich daar in gemengd door de hand van aangever vast te houden. Ook hield hij een staaf in zijn handen. Daarna viel aangever op de grond en zijn de broer van verdachte en zijn vader doorgegaan met het slaan en trappen tegen het lichaam van aangever. Verdachte heeft daarop dreigend met de staaf boven aangever gestaan. Aangever is door het geweld gewond geraakt.
Van een noodzaak tot verdediging was, vanaf het moment dat aangever stopte met slaan en de vader van verdachte aangever aanvloog, geen sprake meer. Zou dat wel zo zijn, dan zijn verdachte, zijn vader en broer met het daarna door hen toegepaste geweld veel te ver gegaan en zij hebben daarmee de eisen van proportionaliteit verregaand overschreden. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien er geen andere omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer [broer van verdachte] en vader [vader van verdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [aangever] , die hierdoor letsel heeft opgelopen. Zo heeft hij onder andere langdurige beperkingen aan zijn oog gehad. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het incident plaatsgevonden in het openbaar, waardoor meerdere mensen hier ongewild getuige van hadden kunnen zijn. Dergelijke feiten vergroten gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 augustus 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, maar enkel voor overtreding van een APV. Verdachte heeft zijn leven op orde.
Het hof heeft ook rekening gehouden met de relatief beperkte rol van verdachte. Hij heeft aangegeven aanvankelijk al niet mee te hebben gewild, maar wel moest omdat zijn vader erheen wilde en niet zelf kon rijden. Ook is te zien dat hij zich meerdere malen wilde distantiëren van het gevecht. Zelf heeft hij geen geweld toegepast. De staaf die hij pakte, pakte hij op aanwijzen van zijn vader en het dreigement dat hij geuit heeft tegen aangever, was uiteindelijk bedoeld om zijn vader weg te kunnen krijgen (zodat aangever door dat dreigement de staaf los zou laten). Hoewel verdachte kennelijk geen deel wilde uitmaken van deze openlijke geweldpleging, heeft hij daar toch aan meegedaan. Het hof acht het aannemelijk dat het moeilijk voor verdachte was om hierin weerstand tegen zijn (dominante) vader te bieden. Met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf houdt het hof rekening met het aandeel en de rol van verdachte in het voorval en de voorgeschiedenis die er aan vooraf ging en verwacht het hof dat verdachte voldoende gewaarschuwd is voor de toekomst.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof acht, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, de gevolgen voor de benadeelde partij en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend, de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 voldoende onderbouwd. Voor het overige verklaart het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Het hof heeft op basis van het dossier onvoldoende informatie om het aandeel van aangever in het conflict in te kunnen schatten en een verdere behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Nu verdachte, zijn broer en vader samen openlijk geweld hebben gepleegd, zijn zij alle drie hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 februari 2023.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 9 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.