Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[verzoekster] (de stiefmoeder) en
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
ouder.Op grond van de jurisprudentie kan dit recht ook toegekend worden aan degenen die in een nauwe persoonlijke betrekking staan, omdat het recht op informatie onderdeel uitmaakt van het recht op eerbiediging van ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de stiefmoeder en de halfbroer enerzijds en [de minderjarige] anderzijds. Een verzoek om een informatieplicht ten behoeve van de stiefmoeder en de halfbroer moet naar analogie van artikel 1:377b tweede lid BW worden afgewezen indien het belang van het kind dat vereist. Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen en voegt daar het volgende aan toe. De moeder heeft de angst dat bij de stiefmoeder en de halfbroer bekend wordt waar [de minderjarige] en zij verblijven. Deze angst is niet onterecht, gelet op het feit dat de stiefmoeder en de halfbroer eerder -mogelijk zelfs tot tweemaal toe- achter hun geheime adres zijn gekomen. Daarmee hebben de stiefmoeder en de halfbroer de wens van de moeder om met [de minderjarige] uit het gezinssysteem te stappen niet gerespecteerd. Daar komt bij dat de stiefmoeder en de halfbroer, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, onvoldoende oog hebben voor het feit dat de moeder als enige de gezaghebbende ouder van [de minderjarige] is en geven zij tot op heden geen erkenning voor hoe de moeder de situatie binnen hun gezin heeft ervaren en de als gevolg daarvan ontstane trauma’s. Ook om die reden kan van de moeder niet verlangd worden dat zij uitvoering geeft aan een informatieregeling richting de stiefmoeder en de halfbroer, in welke vorm dan ook.