ECLI:NL:GHARL:2025:6326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
200.353.342
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek vader om gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzocht om samen met de moeder weer belast te worden met het gezag over de kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 15 januari 2025, het verzoek van de vader afgewezen en de omgangsregeling gewijzigd. De vader stelde dat er sinds de beëindiging van zijn gezag gewijzigde omstandigheden waren, zoals een verbeterde communicatie met de moeder en een stabiele leefsituatie. De moeder voerde verweer en vroeg het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen. De vader heeft vier grieven ingediend en het hof heeft beoordeeld of er sprake was van gewijzigde omstandigheden die het herstel van gezamenlijk gezag rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat, hoewel de vader zijn leven op de rit heeft en de communicatie met de moeder verbeterd is, er nog steeds significante spanningen tussen de ouders bestaan. Dit zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar risico voor de kinderen, die mogelijk klem of verloren raken tussen de ouders. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De uitspraak benadrukt dat het herstel van gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is, gezien de huidige situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.353.342
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 578152)
beschikking van 14 oktober 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] , gemeente [gemeente1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 januari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer 578152.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 april 2025;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 25 augustus 2025 met productie.
2.2
De minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek. Zij hebben geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 september 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. R.J.C. Silven, als waarnemer van mr. Visscher.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de vader en de moeder is [in] 2017 door echtscheiding ontbonden. Zij zijn de ouders van drie kinderen. Deze procedure gaat over hun twee minderjarige kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn bij beschikking van 9 mei 2017 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is diverse malen verlengd en is op 10 juni 2021geëindigd.
3.3
Bij beschikking van 25 september 2020 heeft de rechtbank het gezag van de vader over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd. Bij beschikking van 18 mei 2021 heeft dit hof deze beslissing bekrachtigd.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 15 januari 2025 heeft de rechtbank de omgangsregeling gewijzigd in die zin dat:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens in de veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen brengt en haalt;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tijdens de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven, waarbij de moeder voor 15 september van ieder jaar een verdeling van de vakanties en feestdagen maakt en deze naar de vader stuurt.
Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag te belasten, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen, voor zover dit betrekking heeft op het gezag, en te bepalen dat hij weer samen met de moeder wordt belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader vindt dat sinds zijn gezag is beëindigd de omstandigheden zijn gewijzigd, zodat hij weer samen met de moeder het gezamenlijk gezag kan uitoefenen.
4.2
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel zijn beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader wenst herstel van het gezamenlijk gezag. Het hof beoordeelt dit op grond van artikel 1:253o Burgerlijk Wetboek. In dit artikel staat dat een rechter een eerdere beslissing, waarin een ouder eenhoofdig gezag heeft gekregen, kan wijzigen als daarna de omstandigheden zijn gewijzigd of bij de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als er sprake is van gewijzigde omstandigheden dan wijst de rechter een verzoek om het gezamenlijk gezag te krijgen af als:
- gevreesd wordt dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders;
- er gezien het belang van het kind geen noodzaak voor gezamenlijk gezag bestaat.
5.2
Voordat het hof aan de inhoudelijke toetsing toekomt, beoordeelt het hof of de vader ontvankelijk is in zijn verzoek. Voor zijn stelling dat sprake is van een wijziging van omstandigheden heeft de vader onder andere de volgende omstandigheden genoemd:
- hij heeft zijn leven inmiddels op de rit, onder andere omdat hij een baan heeft;
- de communicatie tussen de ouders is beter en hij heeft een goede band met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- er is geen ondertoezichtstelling meer;
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn ouder geworden.
Hoewel de moeder bestrijdt dat de communicatie tussen de ouders verbeterd is, ontkent zij niet dat de vader zijn leven op de rit heeft. Vast staat dat de vader nu een baan en woonruimte heeft. Verder is de ondertoezichtstelling geëindigd en zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] inmiddels tieners. Het hof oordeelt dan ook dat de vader voldoende gewijzigde feiten heeft gesteld. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
5.3
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, echter van oordeel dat geen sprake is van een dusdanige wijziging van omstandigheden dat het gezamenlijk gezag zou moeten worden hersteld. Het hof voegt aan de gronden van de rechtbank nog de volgende toe.
5.4
Het is positief dat de vader zijn leven op de rit heeft en probeert goed met de moeder te communiceren. Dit betekent nog niet dat de verstoorde situatie tussen de ouders is opgelost of dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen last meer hebben van de spanningen tussen de ouders. Net als de rechtbank constateert ook het hof dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de ouders nog steeds niet goed genoeg met elkaar kunnen communiceren of afspraken kunnen maken en er veel discussie is tussen hen, onder andere over de uitvoering van de omgangsregeling. In de visie van de vader probeert hij mee te denken met de moeder over de omgangsregeling, maar door dit meedenken van de vader ontstaat er wel veel onrust. Dus daar waar de ouders moeten communiceren, blijft strijd bestaan. Daarnaast hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ieder hun eigen problematiek. De moeder zorgt ervoor dat [de minderjarige2] de nodige hulpverlening krijgt. [de minderjarige1] wil op dit moment geen hulpverlening en de moeder stemt hierover geregeld met [de minderjarige1] af. Er is geen sprake van stagnerende hulpverlening door de inzet van de moeder. Mede door de door de vader zelf benoemde kritische houding naar hulpverlening vreest het hof dat bij gezamenlijk gezag hulpverlening weer gaat stagneren. Het hof hecht verder grote waarde aan het feit dat de moeder en [de minderjarige2] aangeven dat er meer rust is gekomen in het gezin van de moeder sinds er geen sprake meer is van gezamenlijk gezag. Er bestaat bij vestiging van gezamenlijk gezag gegronde vrees dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een onaanvaardbaar risico lopen klem of verloren te raken tussen de ouders. Het hof heeft gehoord dat de vader het pijnlijk vindt dat hij niet het gezag heeft over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dit belang van de vader bij herstel in het gezag moet naar het oordeel van het hof wijken voor het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat zij zich kunnen richten op hun eigen ontwikkeling richting volwassenheid, zonder in de strijd van de ouders te belanden. Het hof zal de beslissing over het gezag in de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 januari 2025 voor zover die betrekking heeft op het gezag.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.H.P. Selcraig, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en P.B. Kamminga en is op 14 oktober 2025 uitgesproken door mr. P.B. Kamminga in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.