ECLI:NL:GHARL:2025:6338

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
200.349.366
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in een geschil over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om proceskostenveroordeling. De moeder had eerder hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling was vastgesteld. De moeder trok haar verzoeken in, wat leidde tot de vraag of de vader de moeder in de proceskosten kon veroordelen. Het hof oordeelde dat de moeder op het moment van indienen van haar beroepschrift belang had bij het hoger beroep, aangezien er nog geen beslissing was genomen op haar nieuwe verzoeken. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door de moeder en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de complexe situatie tussen de ouders en de impact op de kinderen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.366
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 574654)
beschikking van 14 oktober 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.Y.M. Jansse,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.I. Robert.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 4 juli 2024 en 26 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 26 september 2024 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 december 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 24 maart 2025 met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 5 augustus 2025 met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 20 augustus 2025.
2.2
De minderjarige [minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn/haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de advocaat van de moeder;
- de vader bijgestaan door zijn advocaat.
De vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder ook: de raad) heeft de zaal verlaten nadat duidelijk werd voor haar dat in de moeder in deze procedure haar verzoeken in het principaal appel heeft ingetrokken en alleen nog het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure in hoger beroep ter beoordeling voorligt.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige1] , geboren op [in] 2013, en
- [minderjarige2] , geboren op [in] 2020
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
De kinderen zijn sinds 29 december 2023 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 11 april 2024 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald en een zorgregeling tussen de kinderen en de ouders vastgesteld, inhoudende dat de kinderen alle weekenden - zolang [minderjarige1] niet meer dan vier dagen per week naar school gaat vanaf donderdagmiddag – en anders vanaf vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de moeder verblijven.
3.4
De GI heeft de rechtbank verzocht de zorgregeling te wijzigen, in zin dat er een nadere beslissing moet worden gegeven ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen en de overdrachtsmomenten.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI en zelf een verzoek omtrent de verdeling van de vakanties en de weekenden gedaan.
De moeder heeft ook verweer gevoerd en op grond van gewijzigde omstandigheden verzocht te bepalen dat [minderjarige1] en [minderjarige2] doordeweeks bij haar zullen zijn en ook bij haar naar school zullen gaan waarbij de vader drie weekenden per maand de zorg heeft. Tevens heeft de moeder om vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op basisschool [basisschool] in [woonplaats1] verzocht. Wanneer de zorgregeling niet wordt gewijzigd heeft de moeder voorstellen voor de verdeling van de vakantie- en feestdagen.
3.5
Tijdens de zitting op 20 juni 2024 bij de rechtbank is alleen gesproken over de locatie van de overdracht en de verdeling van de zomervakantie 2024 en de overdracht aan het eind van die zomervakantie. Bij beschikking van 4 juli 2024 heeft de kinderrechter op deze punten een beschikking gegeven de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden.
3.6
De GI heeft daarna een spoedverzoek ingediend om de zorgregeling op te schorten tot de zitting op donderdag 29 augustus 2024. Dit verzoek heeft de kinderrechter bij beschikking van 23 augustus 2024 afgewezen.
3.7
In de bestreden beschikking van 26 september 2024 heeft de kinderrechter uitvoerbaar bij voorraad een verdeling van de herfst- en kerstvakantie 2024 gegeven. De overdracht moet plaatsvinden bij de woning van elk van de ouders en daarbij mogen geen derden aanwezig zijn (ook niet wachtend in de auto, op een plek buiten de woning, op hoor-afstand of zichtbaar in de woning.
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking verder het verzoek van de moeder om een regeling te bepalen waarbij [minderjarige1] en [minderjarige2] doordeweeks bij de moeder zijn en ook in haar omgeving naar school zullen gaan en waarbij de vader in de weekenden de zorg heeft voor de kinderen afgewezen.
Ook het verzoek van de GI om een onderzoek door de raad te gelasten heeft de kinderrechter afgewezen.
De beslissing op hetgeen overigens is verzocht is aangehouden door de kinderrechter tot een ander te bepalen zitting in de maand december 2024.
3.8
In de beschikking van de kinderrechter van 17 december 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd en de door de GI verzochte wijziging van de zorgregeling afgewezen.
3.9
De “nieuwe” verzoeken van de ouders over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling heeft de kinderrechter aangemerkt als verzoeken van de ouders in het kader van een procedure op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en afgesplitst en beoordeeld onder zaaknummer 585855. In de tussenbeschikking in deze zaak van 20 december 2024 zijn de “nieuwe” verzoeken aangehouden en is een onderzoek door de raad gelast over waar de kinderen het beste kunnen wonen en welke zorgregeling in het belang van de kinderen is.
3.1
De raad adviseert in zijn rapport van 1 mei 2025 de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te behouden en de kinderen drie weekenden bij de moeder en vervolgens één weekend bij de vader te laten verdelen en de kinderen 60% van de schoolvakanties bij de moeder en 40% bij de vader te laten verblijven en de feestdagen en verjaardagen evenredig te verdelen.
3.11
In de beschikking van meervoudige kamer van de rechtbank van 6 juni 2025 heeft de rechtbank de beschikking van 11 april 2024 gewijzigd en bepaald dat [minderjarige1] voortaan hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder. Als zorgregeling is bepaald dat de kinderen het weekend in de even weken samen bij de moeder en het weekend in de oneven weken samen bij de vader verblijven. Daarbij geldt dat in het weekend van de moeder, dat de vader [minderjarige2] op vrijdag uit school naar de moeder brengt en de moeder [minderjarige2] op zondag naar de vader brengt, waar hij om 17.00 uur zal zijn en in het weekend dat [minderjarige1] en [minderjarige2] bij de vader verblijven, dat de moeder [minderjarige1] op vrijdag uit school naar de vader brengt en de vader [minderjarige1] om 17.00 uur bij de moeder aflevert.
Daarnaast heeft de rechtbank ook een regeling voor de feestdagen en vakanties vastgesteld.
Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder was het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking van 26 september 2024 over de verblijfsplaats van de kinderen, de basiszorgregeling en de verdeling van de vakanties en zij heeft daarom hoger beroep ingesteld. Bij voormeld journaalbericht van 20 augustus 2025 heeft de moeder haar verzoeken over de basiszorgregeling en de verdeling van de vakanties en feestdagen ingetrokken.
4.2
De vader heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep en daarnaast bij wege van incidenteel hoger beroep verzocht om de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.3
De moeder voert verweer tegen de door de vader bij wege van incidenteel hoger beroep verzochte proceskostenveroordeling en vraagt het hof dit verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

intrekking verzoeken moeder
5.1
Nu de moeder de gronden van haar hoger beroep niet handhaaft, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken in hoger beroep.
proceskostenveroordeling
5.2
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep het hof om de moeder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure in hoger beroep omdat volgens hem sprake is van misbruik van procesrecht door de moeder. Zij had geen enkel belang bij het voeren van deze procedure. Op het moment dat de moeder haar beroepschrift indiende, had de rechtbank alsnog een onderzoek door de raad gelast. De moeder wist op dat moment al dat op korte termijn door de rechtbank opnieuw zou worden beslist over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling met hun ouders. De moeder heeft niet voor niets gesteld dat zij deze procedure voert onder voorbehoud.
Vervolgens heeft de raad een rapport uitgebracht waarin staat vermeld dat er geen zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen bij de vader. De rechtbank heeft op 6 juni 2025 een nieuwe beslissing gegeven over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling met de ouders.
Onlangs, op 5 augustus 2025, heeft de advocaat van de vrouw nog kenbaar gemaakt dat zij vanwege de vakantie nog niet weet of het hoger beroep door de moeder wordt ingetrokken. Pas tijdens de vakantie van de vader met de kinderen op 20 augustus 2025 is er een bericht van de zijde van de moeder gekomen dat zij het hoger beroep na lang beraad intrekt. Door deze gang van zaken heeft hij zich tijdens zijn vakantie nog bezig gehouden met de voorbereiding voor het eventueel indienen van aanvullende stukken in deze procedure en dat was stressvol voor hem.
De moeder heeft de vader nodeloos in rechte betrokken en hem op (onnodig) hoge kosten gejaagd, terwijl zij zelf kan procederen op basis van een toevoeging. De proceskosten die hij heeft moeten maken drukken zwaar op de gezinsuitgaven.
5.3
De moeder voert verweer tegen de door de vader verzochte proceskostenveroordeling. Na de bestreden beschikking hebben zich volgens de moeder nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan. Deze gewijzigde omstandigheden waren voor haar de aanleiding om opnieuw een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling met de kinderen bij de rechtbank in te dienen. Bij het indienen van haar beroepschrift bij het hof was nog niet door de rechtbank op haar nieuwe verzoeken beslist. Zij had er op dat moment dus wel belang bij dat het hof de beslissing in de bestreden beschikking zou toetsen.
De moeder legt verder uit dat zij nog enige tijd heeft gewacht met het intrekken van het hoger beroep, omdat zij wilde bekijken hoe de kinderen zouden reageren op regeling die de rechtbank in de beschikking van 6 juni 2025 heeft vastgesteld. [minderjarige1] was door de nieuwe beslissing van de rechtbank namelijk erg van slag, maar inmiddels lijkt er sprake te zijn van meer acceptatie.
Het is niet haar bedoeling om de vader op kosten te jagen. Dit drukt op zijn draagkracht voor de kinderen en zij moet zelf ook kosten maken die zij niet kan besteden aan de kinderen.
5.4
Het hof zal het verzoek van de vader om de moeder in de proceskosten te veroordelen afwijzen om volgende reden.
De ouders zijn het al heel lang niet eens over de vraag waar de kinderen moeten wonen en naar school moeten gaan. De strijd tussen de ouders is hoog opgelopen en heeft geleid tot diverse juridische procedures. De situatie is - zoals blijkt uit het rapport van de raad - belastend voor de kinderen. Niettemin volharden de ouders in hun strijd.
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder om te bepalen dat [minderjarige1] en [minderjarige2] doordeweeks bij haar verblijven en ook in haar omgeving naar school zullen gaan, en ook het verzoek van de GI om een onderzoek door de raad te gelasten, afgewezen. De moeder heeft het beroepschrift op 23 december 2024 ingediend. Op dat moment had de kinderrechter de nieuwe verzoeken van de moeder aangehouden in afwachting van een onderzoek door de raad. Daarmee staat voor het hof vast dat de moeder op het moment van het indienen van haar beroepschrift belang had bij het instellen van hoger beroep tegen de bestreden beschikking van 26 september 2024.
Dat er inmiddels wel is beslist op de nieuwe verzoeken van de moeder en de moeder om haar moverende redenen pas kort geleden heeft besloten het hoger beroep in te trekken, maakt dit niet anders.
Verder stelt het hof vast dat de vader na de intrekking van de verzoeken van de moeder de mondelinge behandeling alsnog wilde laten doorgaan om zijn verzoek om de moeder in de kosten van deze procedure te veroordelen verder te lichten. De vader had het hof ook kunnen vragen om de beslissing op dit punt met behulp van een schriftelijke ronde waarin beide ouders hun visie op dit punt nogmaals kenbaar kunnen maken, af te doen. In ieder geval gaan met deze keuze juist weer extra kosten voor de advocaat van de moeder gepaard.
Gezien het grote verschil van inzicht tussen de ouders is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de moeder misbruik van recht heeft gemaakt dan wel dat zij nodeloos heeft geprocedeerd. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep daarom compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K. Mans en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 14 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.