ECLI:NL:GHARL:2025:6355

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
P24/316
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant inzake de terbeschikkingstelling van een verdachte met verstandelijke ontwikkelingsstoornis en recidivegevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 16 augustus 2024. De rechtbank had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, omdat deze te vroeg zou zijn ingediend. Het hof oordeelt echter dat de officier van justitie terecht heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat het hof de terbeschikkingstelling in een andere zaak (P23-246) zou kunnen verlengen. Het hof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vordering en verlengt de terbeschikkingstelling met twee jaren. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1968 en verblijvende in een kliniek, heeft een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een hoog recidivegevaar. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd, omdat deze niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten. De terbeschikkingstelling is verlengd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde de nodige tijd te geven.

Uitspraak

TBS P24/316
Beslissing van 4 september 2025
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van de officier van justitie in de zaak van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
verblijvende in het [kliniek] ,
verder te noemen: de terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch, van 16 augustus 2024. Deze beslissing houdt in de
niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het beroep is eerst pro forma behandeld op de terechtzitting van dit hof van 20 februari 2025 en vervolgens is de behandeling van de zaak op 1 mei 2025 op voorhand aangehouden. Het beroep is vervolgens behandeld ter terechtzitting van 21 augustus 2025, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal, mr. A. Kooij, en de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 30 augustus 2024 waarbij de officier van justitie beroep heeft ingesteld;
- de schriftuur houdende grieven van 10 september 2024;
- het proces-verbaal van de
pro forma-zitting van het hof van 20 februari 2025;
- het pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 16 april 2025 (hierna: het PBC-rapport);
- het proces-verbaal van de zitting van het hof van 1 mei 2025;
- een reactie van [kliniek] (hierna: de kliniek) van 8 mei 2025 op het
PBC-rapport;
- een e-mailbericht van de raadsman van 21 augustus 2025 met zeven bijlagen.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de behandeling van de zaak had moeten aanhouden teneinde de beslissing van het hof in de zaak met zaaknummer P23-246 af te wachten. Indien het hof in die zaak beslist tot verlenging voor de duur van twee jaar, is de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot verlenging in de onderhavige zaak, omdat deze dan te vroeg is ingediend. De raadsman begrijpt het standpunt van de advocaat-generaal dat zij adviseert de terbeschikkingstelling verder te verlengen met een termijn van twee jaar.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal stelt zich eveneens op het standpunt dat de rechtbank de behandeling van de zaak had moeten aanhouden en dat het openbaar ministerie bij verlenging van de terbeschikkingstelling in de zaak met zaaknummer P23-246 met twee jaar, niet-ontvankelijk is in de onderhavige vordering, omdat deze dan te vroeg is ingediend. Het openbaar ministerie zal met spoed een nieuwe vordering tot verlenging van de maatregel indienen, omdat de advocaat-generaal zich op het standpunt stelt dat de terbeschikkingstelling verder verlengd zou moeten worden met een termijn van twee jaar.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt. Het hof overweegt als volgt.
De terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is ingegaan op 10 juli 2021. De termijn van de terbeschikkingstelling liep in beginsel tot 30 juni 2023. De rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), heeft bij beslissing van 18 juli 2023 de terbeschikkingstelling verlengd met een termijn van twee jaar. De terbeschikkinggestelde heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Dit hof heeft dit beroep (zaaknummer P23-246) voor het eerst behandeld ter zitting van 26 oktober 2023 en vervolgens op 25 januari 2024 (pro forma) en op 22 februari 2024. Bij tussenbeslissing van 7 maart 2024 heeft het hof het onderzoek heropend en vervolgens geschorst voor onbepaalde tijd, met opdracht tot het laten verrichten van nader onderzoek door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Vervolgens is de zaak (pro forma) behandeld op de terechtzittingen van dit hof van 6 juni 2024, 5 september 2024, 28 november 2024, 20 februari 2025 en 1 mei 2025. Het hof heeft ter zitting van 21 augustus 2025, gelijktijdig met het onderhavige hoger beroep, het onderzoek hervat.
De officier van justitie heeft, kennelijk rekening houdend met de mogelijkheid dat het hof zou beslissen tot een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, vooruitlopend op de beslissing van het hof, op 30 mei 2024 een vordering tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaar ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft, zonder de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman te hebben gehoord, bij de beslissing waarvan beroep de officier van justitie in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Naar het oordeel van het hof heeft de officier van justitie terecht geanticipeerd op de mogelijkheid dat het hof de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar zou kunnen verlengen en heeft hij in dat licht en met het oog op artikel 6:6:11 van het Wetboek van Strafvordering tijdig een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling bij de rechtbank ingediend. De rechtbank had, nu het hof nog niet had beslist op het ingestelde beroep tegen haar beslissing van 18 juli 2023 en het derhalve onduidelijk was of en zo ja, met welke termijn het hof de terbeschikkingstelling zou verlengen, ter zitting van 16 augustus 2024 de behandeling moeten schorsen in afwachting van de beslissing van het hof. Als gezegd, heeft de rechtbank echter de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard. Die beslissing was ontijdig en in strijd met het bepaalde in artikel 6:6:13 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering waarin is bepaald dat de rechter de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman hoort alvorens te beslissen, zodat het hof die beslissing zal vernietigen.
Nu het hof bij beslissing van heden in de zaak P23-246 de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar heeft verlengd, kan eerst thans worden vastgesteld dat de op 30 mei 2024 ingediende vordering gelet op artikel 6:6:11, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering te vroeg is ingediend. In de zeer uitzonderlijke situatie als de onderhavige waarin vastgesteld wordt dat de officier van justitie met het indienen van een vordering tot verlenging terecht geanticipeerd heeft op de mogelijkheid dat het hof de terbeschikkingstelling met een jaar zou kunnen verlengen en het hof pas beslist nadat ook de termijn is verstreken waarin de verlengingsvordering zou kunnen/moeten worden ingediend voor het geval het hof de terbeschikkingstelling met twee jaar zou verlengen, brengt een redelijke wetsuitleg mee dat de officier van justitie ontvankelijk is in de ingediende verlengingsvordering. Een andere wetsuitleg zou met zich brengen dat de officier van justitie een derde verlengingsvordering zou moeten indienen terwijl nog niet onherroepelijk is beslist is op de eerste verlengingsvordering en het onderzoek ter zitting van de tweede verlengingsvordering in afwachting daarvan is geschorst.
Omdat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering tot verlenging, de beslissing van de rechtbank van 16 augustus 2024 zal worden vernietigd en de tenuitvoerleggingsbepalingen van het Wetboek van Strafvordering geen terugwijzingsmogelijkheid kennen (artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering is niet van overeenkomstige toepassing verklaard), zal het hof op grond van het bepaalde in artikel 6:6:17 van het Wetboek van Strafvordering beslissen op de verlengingsvordering.
Indexdelicten
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft aan de terbeschikkinggestelde bij arrest van 7 oktober 2019 de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd voor bedreiging met zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd en belaging. Het gerechtshof heeft bij de oplegging vastgesteld dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Stoornis en recidivegevaar
Uit de pro Justitia rapportage van het PBC van 16 april 2025 volgt dat bij de terbeschikkinggestelde sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis (verstandelijke beperking), licht, en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en antisociale kenmerken. De rapporteurs zien op basis van de chronische beperkingen van de terbeschikkinggestelde, in samenhang met de uit zijn psychopathologie voortvloeiende afwijzende houding jegens behandeling/begeleiding/toezicht een hoog risico van herhaling van soortgelijke feiten.
Verlenging
Op grond van deze gegevens en gelet op de andere omstandigheden die op de zitting naar voren zijn gekomen stelt het hof vast dat bij de terbeschikkinggestelde sprake is van een stoornis en dat vanwege het recidivegevaar de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel vereist.
Duur van de verlenging
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het behandel- en resocialisatietraject zal nog vorm moeten worden gegeven. Dat gaat zeker langer duren dan de termijn die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 augustus 2024 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde];
Verklaarthet openbaar ministerie
ontvankelijkin zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling;
Verlengtde terbeschikkingstelling met een termijn van
twee jaren.
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. W.A. Holland, raadsheren,
en drs. I.E. Troost en drs. B. van Giessen, raden,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
en op 4 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.