ECLI:NL:GHARL:2025:6370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
200.350.684
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot schorsing van de tenuitvoerlegging en inzage in civiele procedure

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 25 september 2024 is uitgesproken. Het hof heeft in een tussenarrest van 11 maart 2025 bepaald dat er een mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 11 april 2025, maar beide partijen hebben aangegeven hiervan af te zien. Op 10 juni 2025 heeft [appellant] geen memorie van grieven ingediend, maar wel een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging en inzage in bepaalde stukken. Het hof heeft vastgesteld dat geen van de partijen op de roldatum een kopie van het procesdossier heeft ingediend, waardoor de incidenten niet afzonderlijk behandeld kunnen worden. Het hof heeft besloten dat de procedure voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond voordat de incidenten werden geopend, en dat de beslissing op de incidentele vorderingen zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.684
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 10914139
arrest in het incident van 14 oktober 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. J. van Andel
hierna: [appellant]
en
Hedin Automotive 1 M B.V.
die is gevestigd in Nieuwegein
advocaat: mr. M.H. Adema
hierna: Hedin Automotive

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, (hierna: de kantonrechter) op 25 september 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
In het tussenarrest van 11 maart 2025 heeft het hof beslist dat een mondelinge behandeling (na aanbrengen) zou worden gehouden op 11 april 2025. Partijen hebben op 28 maart 2025 respectievelijk 31 maart 2025 bericht dat zij wensen af te zien van die mondelinge behandeling.
1.3.
Op de rol van 11 april 2025 is vervolgens aan [appellant] een termijn van zes weken gegund voor het nemen van de memorie van grieven. Op de rol van 13 mei 2025 is vervolgens door het hof een uitstel van vier weken verleend. De zaak is toen verwezen naar de rol van 10 juni 2025 voor “memorie van grieven / ambtshalve peremptoir”.
1.4.
[appellant] heeft op de rol van 10 juni 2025 geen memorie van grieven genomen. Wel heeft [appellant] op deze datum een memorie inhoudende “de grieven voor de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, tevens houdende incident ex artikel 843a Rv c.q. 194 e.v. Rv” genomen. [appellant] heeft het hof gevraagd eerst op de incidenten te beslissen voordat er in de hoofdzaak verder geprocedeerd zal worden.
1.5.
Op de rol van 10 juni 2025 is ambtshalve akte van niet dienen verleend aan [appellant] , omdat [appellant] geen memorie van grieven heeft genomen en daarvoor geen uitstel heeft gevraagd, terwijl er ook al veel eerder gelegenheid was om de incidenten op te werpen. De advocaat van [appellant] heeft het hof verzocht om deze beslissing terug te draaien. Op 24 juni 2025 heeft de rolraadsheer dit verzoek afgewezen.
1.6.
Hedin Automotive heeft op 8 juli 2025 een antwoordconclusie in het incident ingediend.
1.7.
[appellant] heeft op de rol van 17 juli 2025 een verzoek ingediend om tussentijds cassatieberoep te mogen instellen tegen de beslissing van de rolraadsheer om aan [appellant] akte niet dienen te verlenen. Hedin heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek van [appellant] . De rolraadsheer heeft op de rol van 22 juli 2025 beslist dat er geen gronden zijn voor inwilliging van het verzoek en heeft het verzoek daarom afgewezen. Partijen zijn telefonisch van deze beslissing op de hoogte gesteld.
1.8.
Hedin Automotive heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om incidenteel hoger beroep in te stellen (artikel 2.21 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven; hierna: Lpr).

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] heeft in 2022 kosten moeten maken voor onderhoud en reparatie aan zijn Mercedes. Volgens [appellant] is Hedin Automotive gehouden deze kosten aan hem te betalen. De kantonrechter heeft [appellant] in het ongelijk gesteld en geoordeeld dat [appellant] de proceskosten ter hoogte van € 562,- van Hedin Automotive moet betalen. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing en heeft het hof gevraagd voorafgaand aan de beoordeling van de hoofdzaak (1) de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de kantonrechter te schorsen en (2) om Hedin Automotive te veroordelen om bepaalde stukken aan [appellant] te overleggen.
2.2.
Het hof zal beslissen dat het in deze zaak niet eerst en vooraf aan de beoordeling van de hoofdzaak zal beslissen op de incidentele vorderingen van [appellant] . Het hof licht dat hierna toe.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

3.1.
In artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt om de desbetreffende proceshandeling te verrichten. Op grond van artikel 353 Rv is deze bepaling ook in hoger beroep van toepassing.
3.2.
De reguliere uitstelmogelijkheden voor het nemen van de memorie van grieven (zes plus vier weken; zie artikel 2.19 en 2.20 Lpr) waren voor [appellant] op 10 juni 2025 verstreken. In plaats van de memorie van grieven te nemen, heeft [appellant] op de rol van 10 juni 2025 incidenten opgeworpen waarvan hij beoordeling wil voorafgaand aan de hoofdzaak.
3.3.
Het hof overweegt dat de verplichting van partijen tegenover elkaar om te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20 lid 2 Rv) en de eisen van een goede procesorde meebrengen dat op de roldatum waartegen (ambtshalve) peremptoirstelling heeft plaatsgevonden, van grieven behoort te worden gediend. Deze termijnen worden ambtshalve gehandhaafd en het recht de proceshandeling te verrichten vervalt indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn én van die termijn geen uitstel kan worden verkregen. Dat is niet anders indien op die roldatum een in de wet geregeld incident wordt opgeworpen, ook al wordt op zo’n vordering vaak beslist voordat in de hoofdzaak wordt beslist. De hoofdzaak wordt door die incidentele vordering niet geschorst, zodat een peremptoirstelling daardoor niet vervalt [1] .
3.4.
Het hof stelt vast dat uit het roljournaal blijkt dat geen van de partijen op de daarvoor bestemde roldatum een kopie van het procesdossier ter zake van de incidenten heeft gefourneerd. Op grond van artikel 5.4 Lpr worden de incidenten daarom niet verder afzonderlijk behandeld en wordt de procedure voortgezet in de stand waarin die zich bevond voordat de incidenten werden geopend. Dit betekent dat op de incidenten niet eerst en vooraf door het hof zal worden beslist, maar tegelijk met het eindarrest in de hoofdzaak.
De conclusie
3.5.
Het hof zal de beslissing op beide incidentele vorderingen aanhouden totdat op de hoofdzaak wordt beslist.
3.6.
Het hof houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak.
Vervolg hoofdzaak
3.7.
De hoofdzaak zal worden verwezen naar de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
houdt de beslissing met betrekking tot de door [appellant] ingestelde incidentele vorderingen aan;
4.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, M.H.F. van Vugt en G.R. den Dekker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 oktober 2025.

Voetnoten

1.vgl. HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5664.