ECLI:NL:GHARL:2025:6397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
200.348.702/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders zijn gescheiden en de kinderen wonen bij de moeder in Nederland, terwijl de vader in Frankrijk woont. De kinderrechter had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar deze is door de GI (gecertificeerde instelling) en de moeder ter discussie gesteld. De kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met hun vader, wat leidde tot een verzoek om de omgangsregeling te wijzigen. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is en heeft besloten dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en de kinderen. De vader moet wel op de hoogte gehouden worden van de ontwikkelingen in het leven van de kinderen, maar de druk om contact te hebben wordt van hen weggenomen. Het hof hoopt dat dit in de toekomst ruimte zal creëren voor een mogelijke omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.702
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 575771)
beschikking van 16 oktober 2025
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Harskamp,
en
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats2] , Frankrijk,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: M.E.W. van Schaijk,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor de procedure bij de kinderrechter naar de beschikking van de kinderrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 21 oktober 2024, uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie, ingekomen op 3 december 2024;
­ een journaalbericht van 27 december 2024 van mr. Van Harskamp met producties 16 tot en met 19;
­ een journaalbericht van 30 december 2024 van mr. Van Harskamp met producties 20 tot en met 21;
­ het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de vader;
­ het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tevens wijziging verzoek van de moeder;
­ het verweerschrift van de GI van 31 maart 2025;
­ een journaalbericht van mr. Van Harskamp van 22 augustus 2025 met producties 22 tot en met 26;
­ twee journaalberichten van mr. Van Schaijk van 25 augustus 2025 met producties 3, 5, 6 en 16.
2.2
Op 1 september 2025 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, en hebben zij aan een rechter van het hof (
een raadsheer) en een griffier verteld wat zij vinden van het contact met de vader.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2025 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook zijn vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] (geboren [in] 2012) en [de minderjarige2] (geboren [in] 2014), over wie de ouders tot 17 juli 2025 gezamenlijk het gezag uitoefenden. Het gezin woonde in Frankrijk. Sinds het uiteengaan van de ouders in 2016 wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hun moeder in Nederland. De vader woont in Frankrijk.
3.2
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 maart 2020 een zorgregeling vastgesteld waarin is bepaald hoe vaak de kinderen bij de vader verblijven. Dat kwam neer op enkele weken in Frankrijk in de schoolvakanties en in bepaalde weken in Nederland in de camper van de vader. Vanaf januari 2023 tot aan de bestreden beschikking is de uitvoering daarvan op verzoek van de GI bij meerdere opeenvolgende beschikkingen door de kinderrechter geschorst.
3.3
Bij beschikking van 25 januari 2023 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (opnieuw) onder toezicht
gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de vorige keer tot 21 november 2025.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op verzoeken van de moeder en de GI, een nieuwe zorgregeling vastgesteld waarin is bepaald wanneer [de minderjarige1] en [de minderjarige2] contact hebben met de vader. Deze regeling is veel beperkter dan die uit de beschikking van 3 maart 2020. In de nieuwe regeling wordt het contact tussen de vader en de kinderen eerst weer opgebouwd waarna [de minderjarige2] maandelijks één weekend zonder overnachting omgang met de vader zou hebben en [de minderjarige1] één dag samen met [de minderjarige2] in dat weekend. De kinderrechter heeft daarbij bepaald dat het aan de hulpverlening is, om onder regie van de GI, te werken aan uitbreiding van die zorgregeling.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 januari 2025 is de zorgregeling die in de beschikking van 21 oktober 2024 is vastgesteld voor het contact tussen de vader en [de minderjarige1] met ingang van 23 januari 2025 tot 6 februari 2025 geschorst.
3.6
Bij beschikking van 6 februari 2025 heeft dit hof op het verzoek van de moeder om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, die werking voor zover deze de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] betreft geschorst.
3.7
Bij beschikking van 17 juli 2025 heeft de rechtbank bepaald dat:
­ het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan alleen toekomt aan de moeder;
­ de beschikking van deze rechtbank van 3 maart 2020 met betrekking tot de informatieregeling gewijzigd en bepaald dat de moeder één keer per maand aan de vader een e-mail of brief zal sturen met informatie over de kinderen van minimaal één A4 per kind, meer in het bijzonder over:
o de gezondheid van de kinderen;
o hoe het hen gaat op school;
o hun hobby’s;
o het verloop van eventuele hulpverlening;
­ bepaald dat de moeder één keer per maand in overleg met de kinderen een recente foto van de kinderen aan de vader zal sturen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders verschillen van mening over de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Omdat de vader niet langer het gezag heeft over de kinderen spreekt het hof nu van een
omgangsregelingin plaats van over een
zorgregeling.
4.2
De moeder is het niet eens met de beschikking van de rechtbank van 21 oktober 2024. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en te bepalen dat de zorgregeling wordt gewijzigd. De moeder wil dat contact tussen [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] plaatsvindt zodra [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] aangeven/aangeeft dat zij contact wensen/wenst met vader en dat [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] dan samen met de vader afspraken maken over de wijze waarop het contact plaatsvindt. Daarbij is het tempo van [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] leidend, met de bepaling dat er tot die tijd geen contact zal zijn tussen de kinderen en de vader. Als het hof hierin niet meegaat, verzoekt de moeder een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof om de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit af te wijzen. In zijn eigen hoger beroep (
het incidenteel hoger beroep) verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI aan de kinderrechter en het zelfstandige verzoek van moeder alsnog af te wijzen en dus de door de kinderrechter op 3 maart 2020 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in stand te laten.
4.4
In het incidenteel hoger beroep vraagt de moeder het hof om de grief van de vader ongegrond te verklaren en het verzoek van de vader in incidenteel hoger beroep af te wijzen.
4.5
De GI vindt het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het contact tussen de vader en de kinderen wordt stopgezet, en dat de bestreden beschikking wordt vernietigd. Zij sluit zich aan bij het standpunt van de moeder.
5. De motivering van de beslissing
Wettelijk kader
5.1
In het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van artikel 1:265g lid 2 BW kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Het hof is van oordeel dat lid 1 van artikel 265g BW van toepassing is. Sinds er een nieuwe ondertoezichtstelling is uitgesproken is dit de eerste keer dat de GI om wijziging van de omgangsregeling verzoekt.
Inhoudelijk
5.3
De regeling die in de beschikking van 3 maart 2020 is vastgesteld, wordt al lange tijd niet meer uitgevoerd. Het hof vindt dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is dat nu geen omgangsregeling met de vader wordt vastgesteld en dat de regeling van 3 maart 2020 niet meer geldt. Het hof zal dat hierna toelichten
5.4
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders en kinderen recht hebben op contact met elkaar en dat dit contact van belang is voor de identiteitsontwikkeling van een kind.
De ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn niet in staat om op een normale manier met elkaar te communiceren en samen te werken. Daardoor kunnen zij niet samen zorgen voor een situatie waarin [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het fijn vinden om contact met de vader te hebben. De afgelopen jaren is geprobeerd, ook onder leiding van de GI, en met verschillende hulpverlening, om een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot stand te brengen.
[de minderjarige1] heeft al langere tijd geen omgang meer met haar vader. Op 7 november 2024 heeft er nog een begeleid belmoment plaatsgevonden bij [naam1] in de praktijk. Dat is niet goed verlopen. Op dit moment wil [de minderjarige1] geen contact met haar vader en ze wil ook niet aan de begeleide belmomenten meedoen. [de minderjarige2] heeft nog wel contact gehad met haar vader. [de minderjarige2] besprak de omgang met haar vader dan voor en na bij [naam1] . Inmiddels heeft ook [de minderjarige2] kenbaar gemaakt bij [naam1] dat zij geen contact meer wenst met haar vader. [de minderjarige2] heeft haar vader in november 2024 voor het laatst gezien.
5.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij geen omgang meer willen met de vader, zowel tegenover de betrokken hulpverlening en de GI als tijdens het gesprek met de raadsheer van dit hof. Voor het hof is duidelijk dat inmiddels een situatie is ontstaan waarin er bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen enkele ruimte is om omgang te hebben met de vader. Omgang forceren bij de kinderen is op dit moment niet bevorderlijk voor hun sociaal-emotioneel welzijn. Beide kinderen hebben onder meer bij [naam1] verteld dat zij onveiligheid ervaren in het contact met de vader. De onrust rondom de contacten met de vader zorgt voor veel stress bij de kinderen, die al erg gevoelig zijn. Bij de kinderen is mogelijk sprake van eigen problematiek in de vorm van hoogbegaafdheid en
hoogsensitiviteit. Hoewel [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschillende kinderen zijn, reageren ze beiden negatief als het over contact met hun vader gaat en hebben daar (mentaal) last van. Bij de laatste contacten sloten de kinderen zich letterlijk op in een auto of badkamer om het contact met de vader te vermijden. Voor [de minderjarige1] is diagnostiek nodig en een aanmelding voor zorgonderwijs. De vader weigert hierin de samenwerking aan te gaan en het belang van [de minderjarige1] voorop te stellen. Zowel de GI als de raad vinden dat de vader meer naar zichzelf zou moeten kijken en meer zelfinzicht moet krijgen. De vader heeft een coach maar verklaart ook dat hij principieel is en niet altijd even handig communiceert. Dat is voor hem nog een leerproces. De vader heeft het advies gekregen om hulp in te schakelen zodat hij beter in staat is te begrijpen wat er speelt in het leven van zijn opgroeiende kinderen, en wat zij nodig hebben. Het is het hof niet gebleken dat de vader hier zijn verantwoordelijkheid heeft genomen.
De raad heeft het hof geadviseerd om geen omgangsregeling vast te leggen tussen de vader en de kinderen omdat dat op dit moment te belastend voor de kinderen is. De vader dient wel geïnformeerd te worden over hoe het met de kinderen gaat. Hij kan ook zelf aan de kinderen vertellen hoe het met hem gaat zodat zij zich een beeld kunnen vormen van de vader en hij op die manier toch deel uitmaakt van hun leven. De deur moet op een kier blijven voor de toekomst. De GI heeft geopperd dat de vader ook kaartjes aan de kinderen kan sturen.
Het hof is het met de raad en de GI eens dat het belangrijk is dat de vader aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] laat weten dat hij in hun leven is, en aan hen denkt en moeite voor hen doet, bijvoorbeeld door het sturen van een kaart. Door op deze manier contact te houden, wordt het voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] makkelijker in de toekomst om contact met hem op te nemen wanneer zij er zelf aan toe zijn.
5.6
Het hof begrijpt dat het voor de vader teleurstellend en ook frustrerend is dat hij na een jarenlange procedure nog steeds geen lopende omgangsregeling heeft met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , maar het hof hoopt dat door de druk van het moeten hebben van contact (op regelmatige basis) weg te nemen bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , in de toekomst ruimte bij hen zal ontstaan voor omgang met de vader. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben eerst de rust en tijd nodig om, met hulpverlening, aan zichzelf te werken. Daarnaast is het aan de vader om te kijken waar hij stappen kan zetten. Met de GI hoopt het hof dat de kinderen in de toekomst weer nieuwsgierig worden naar hun vader en gemotiveerd raken om weer contact met hem te hebben.
5.7
Anders dan de moeder heeft verzocht zal het hof het initiatief voor omgang met de vader niet bij de kinderen leggen. Tijdens de zitting bij het hof is al aan de orde geweest of dat niet te veel druk bij de kinderen zou leggen. Het hof is het met de raad eens waar die heeft geadviseerd dat ‘de bal niet bij de kinderen moet liggen’ en dat er geen omgangsregeling moet worden vastgesteld. Het hof zal dat hierna op die manier bepalen.
Informatieplicht
5.8
De rechtbank heeft in de beschikking van 17 juli 2025 een informatieregeling opgelegd. De moeder heeft toegezegd dat zij deze na zal komen zodat het hof er op vertrouwt dat zij – vooral omdat er nu geen omgang is – de vader ruim en volledig van informatie over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorziet. Het blijven informeren van de vader is belangrijk zodat de vader op de hoogte blijft van hoe het met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gaat. Hij blijft immers hun vader. Ook is dit nodig om goed te kunnen aansluiten bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als weer contact met hen mogelijk is.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2024, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 maart 2020 en bepaalt dat er geen omgang zal zijn tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan door de griffier, en is op 16 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.