De opslagplaats moet, behoudens tijdens het inbrengen van asbesthoudend materiaal, zijn afgesloten. Op of nabij de opslagplaats moet op duidelijke wijze zijn aangegeven dat het gaat om de opslag van bedoelde stoffen.
Deze voorschriften zijn niet gewijzigd bij de aan verdachte verleende beschikking van 9 mei 2011.
Op 12 juli 2018 wordt door buitengewoon opsporingsambtenaar [ambtenaar] een controle uitgevoerd op onder meer de locatie [adres 1] in [Plaats 1] .Zij constateert op een opslaglocatie van containers en vrachtwagens (asbestlocatie 2) tien containers met vermoedelijk asbesthoudende materialen. In de containers liggen witte plastic zakken. Op de containers is plastic bevestigd met daarop de waarschuwingstekst “asbest”. Bij 3 containers ziet verbalisante asbest verdachte materialen met de buitenlucht in contact treden. De containers zijn niet afgesloten. Tevens zit er over de containers geen afdekzeil. Uit één van de containers zijn twee monsters genomen van de vermoedelijk asbesthoudende golfplaten. Ook wordt er uit een andere container een monster genomen.Uit de analyse van de monsters blijkt dat deze asbest bevatten.
Op een andere locatie (asbestlocatie 3) op het terrein staan twee containers met daarin witte plastic zakken met daarop de tekst “asbest”.Deze plastic zakken waren niet deugdelijk afgesloten. Verbalisante zag dat de inhoud door kieren in de zakken met de buitenlucht in contact kwam. Op de bijgevoegde foto’s is te zien dat deze containers niet met een dekzeil zijn afgedekt.De heer [Getuige 3] vertelt aan [ambtenaar] dat in deze containers asbesthoudende grond zit, welke nog afgevoerd moet worden naar [bedrijf] . [Getuige 3] overhandigt een kopie van de offerte voor het afvoeren van ongeveer 44 ton asbesthoudende grond naar [Naam bedrijf] in [Plaats 2] .
Getuige [Getuige 3] verklaart op 4 december 2018, als volgt:
…‘Ik sta op de loonlijst van [Medeverdachte B.V. 1] .
…Ik ben planner voor alle BV’s van [naam verdachte] .
(V) Wat weet ik van de opslag van asbesthoudend materiaal binnen de inrichting?
(A) Ik weet dat het afgedekt moet zijn.
Vrijspraak overtreden voorschrift 9.15
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van voorschrift 9.15 van de omgevings-vergunning. Op 12 juli 2018 is er weliswaar door verbalisant [ambtenaar] asbesthoudend materiaal aangetroffen maar het procesdossier verschaft niet in voldoende mate duidelijkheid over:
- de vorm waarin het asbesthoudende materiaal is geaccepteerd en
- op welk moment deze acceptatie van het asbesthoudende materiaal heeft plaatsgevonden.
Gelet op het ontbreken van wettig bewijs voorhet accepterenvan asbesthoudend materiaal dat niet deugdelijk verpakt is volgens voorschrift 9.15 van de omgevingsvergunning zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverweging overtreden voorschrift 9.14
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat op het bedrijfsterrein van [naam verdachte] aan de [adres 1] in [Plaats 1] de opslag van (gevaarlijke) afvalstoffen, waaronder asbest plaatsvindt en dat de opslag van vorenbedoelde asbesthoudende afvalstoffen op 12 juli 2018 plaatsvond in een opslagplaats (container) die – in strijd met vorenbedoeld vergunningsvoorschrift 9.14 – niet afdoende was afgesloten.
Toerekening aan verdachte
Zoals hiervoor ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is overwogen, kan een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewijs volgt dat verdachte op 12 juli 2018 in [Plaats 1] asbesthoudend materiaal heeft opgeslagen in daartoe bestemde containers die niet met een dekzeil afgesloten waren, waardoor er asbesthoudende materiaal met de buitenlucht in contact kwam. Het opslaan van asbesthoudend materiaal is een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van verdachte, die tevens vergunninghouder is. De gedraging bestaande uit het in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning asbesthoudend materiaal in onafgedekte containers opslaan, kan in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend, omdat het opslaan van asbesthoudend materiaal in de normale bedrijfsvoering past.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. Voor het bewezen verklaren van opzet is voldoende dat er opzet was op het binnen de inrichting in strijd met de omgevingsvergunning opslaan van asbesthoudend materiaal in niet afgesloten containers.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet in voormelde zin.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging, nu het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 te [Plaats 1] in de [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met
één of meerandere rechtspersonen
en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen, al dan nietopzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met één
of meervoorschrift
(en)dat
/dieverbonden was
/warenaan een omgevingsvergunning die betrekking had op (een) activiteit(en) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij besluit(en) van 29 juni 2006 met kenmerk [kenmerk] en/of beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer [Zaak nummer] ) door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan haar verleende (revisie)vergunning voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] te [Plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [Plaats 1] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] , aangezien de accu’s niet werden opgeslagen in vloeistofdichte
en/of zuurbestendigebakken
en/of containers en
/ofwerden de accu's niet opgeslagen in bakken in een daartoe bestemde overdekte opslagloods, zodanig dat deze tegen inregenen zijn beschermd (vergunningvoorschrift 9.7
bijlagendossier ordner 3 p. B1105),
2.
zij op
of omstreeks12 juli 2018 te [Plaats 1] in de [gemeente 1] ,
tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
,heeft gehandeld in strijd met een voorschrift dat verbonden was aan een omgevingsvergunning die betrekking had op (een) activiteit(en) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij besluit(en) van 29 juni 2006 met kenmerk [kenmerk] en/of beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer [Zaak nummer] ) door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan haar verleende (revisie)vergunning voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] te [Plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [Plaats 1] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] ,
aangezien binnen de inrichting (op asbest locatie 2 en asbest locatie 3, bijlagendossier ordner 5, B1980) asbesthoudend afval werd
geaccepteerd en/ofopgeslagen
dat niet in dubbel plastic van minimaal 0.2 cm dik was verpakt en/ofdat niet was opgeslagen in afgesloten containers
, althans niet in containers afgesloten door een dekzeil(vergunningvoorschrift 9.15
, bijlagendossier ordner 3, p. B1105);
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van
€ 45.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit komt neer op een correctie van 10% vergeleken met de straf van de rechtbank wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit om geen straf of maatregel op te leggen gelet op de handelswijze van het openbaar ministerie en de overheid. Verder moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft – als grote afvalstoffenverwerker – in de periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 in [Plaats 1] in strijd met de aan haar verleende omgevingsvergunning accu’s in (niet vloeistofdichte) containers opgeslagen op het buitenterrein, zonder enige bescherming tegen inregenen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het in strijd met de omgevingsvergunning opslaan van asbesthoudend materiaal in niet afgesloten containers.
Het is in het belang van de volksgezondheid en de bescherming van het milieu dat er wettelijke voorschriften gelden ten aanzien van de opslag van gevaarlijke stoffen. Deze regels zijn er om het vervuilen van het milieu zo veel mogelijk tegen te gaan en om handelingen met betrekking tot (gevaarlijke) afvalstoffen te reguleren. Door zich niet te houden aan deze regels heeft verdachte voordeel gehad ten opzichte van concurrenten die zich wel aan de geldende voorschriften houden en heeft verdachte op de koop toegenomen dat er schade toegebracht kan worden aan het milieu. Het hof rekent dit verdachte als grote speler in de afvalstoffenbranche aan, alsmede het feit dat slechts na bestuursdwang en een vordering onder dwangsom het handelen binnen de [naam verdachte] -groep is aangepast.
Uit het strafblad van verdachte van 12 augustus 2025 blijkt dat verdachte meermaals is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof acht met het hiervoor besprokene in achtgenomen in beginsel een geldboete van
€ 50.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Het hof houdt rekening met het feit dat de procedure niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Namens verdachte is op 16 juni 2021 hoger beroep ingesteld en dit arrest wordt gewezen op 21 oktober 2025. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep met 2 jaren en ongeveer 4 maanden overschreden. Alhoewel in eerste aanleg – uitgaande van een aanvangsdatum van 21 juli 2020, zijnde de datum waarop de inleidende dagvaarding aan verdachte is betekend – formeel geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, is de totale termijn van vier jaren waarbinnen een zaak afgerond dient te zijn met 1 jaar en ongeveer 3 maanden overschreden. Het hof zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een strafvermindering van 10 % toepassen op het onvoorwaardelijke strafdeel.
Alles afwegende acht het hof een geldboete van € 45.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.