ECLI:NL:GHARL:2025:6480

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
21-002788-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van afvalstoffenverwerker voor verkeerde opslag van asbest en accu's en valsheid in geschrift

Op 21 oktober 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een grote afvalstoffenverwerker, bestaande uit drie BV's, die werd beschuldigd van het verkeerd opslaan van asbest en accu's, evenals valsheid in geschrift met betrekking tot inkoopnota's en begeleidingsbrieven. De zaak kwam voort uit een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de verdachte eerder was veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk. Het hof heeft de valsheid in geschrift van alle vijf de ten laste gelegde ontdoeners bewezen verklaard, in tegenstelling tot de rechtbank. De bestuurder van de afvalstoffenverwerker is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, terwijl een medewerker een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden kreeg opgelegd. De drie BV's kregen boetes van respectievelijk € 45.000,-, € 72.000,- en € 72.000,-, met voorwaardelijke delen en een proeftijd van 2 jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk in strijd met de omgevingsvergunning had gehandeld door accu's en asbesthoudend materiaal niet volgens de voorschriften op te slaan, wat in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuwetgeving en de gevolgen van het niet naleven daarvan voor de volksgezondheid en het milieu.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002788-21
Uitspraakdatum: 21 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 3 juni 2021 met parketnummer 08-997022-17 in de strafzaak tegen
[Verdachte B.V.],
gevestigd te [Plaats 1] , [adres 1] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 juni 2023, 9 september 2025 en 7 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de wettelijke vertegenwoordiger van verdachte [naam verdachte] en haar raadslieden, mr. M. Hendriks, mr. L. Stortelder en mr. P.J.P. Poels, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De meervoudige economische kamer van de rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-, waarvan
€ 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd, kort en zakelijk weergegeven, dat:
feit 1:in de periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 in [Plaats 1] samen met
anderen in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning heeft gehandeld, door
accu’s niet volgens de voorschriften op te slaan.
feit 2:op 12 juli 2018 in [Plaats 1] samen met anderen in strijd met een voorschrift van de
omgevingsvergunning heeft gehandeld, door asbest te accepteren en niet volgens de
voorschriften op te slaan.
Voluit luidt de (gewijzigde) tenlastelegging aan verdachte dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 te [Plaats 1] in de [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met één of meer voorschrift(en) dat/die verbonden was/waren aan een omgevingsvergunning die betrekking had op (een) activiteit(en) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij besluit(en) van 29 juni 2006 met kenmerk [kenmerk] en/of beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer [Zaak nummer] ) door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan haar verleende (revisie)vergunning voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] te [Plaats 1] , kadastraal bekend [gemeente 1] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] , aangezien de accu's niet werden opgeslagen in vloeistofdichte en/of zuurbestendige bakken en/of containers en/of werden de accu's niet opgeslagen in bakken in een daartoe bestemde overdekte opslagloods, zodanig dat deze tegen inregenen zijn beschermd (vergunningvoorschrift 9.7 bijlagendossier ordner 3 p. B1105),
(zaaksdossier inrichting gebonden overtredingen, Zl-Z7)
2.
zij op of omstreeks 12 juli 2018 te [Plaats 1] in de [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een voorschrift dat verbonden was aan een omgevingsvergunning die betrekking had op (een) activiteit(en) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij besluit(en) van 29 juni 2006 met kenmerk [kenmerk] en/of beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer [Zaak nummer] ) door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan haar verleende (revisie)vergunning voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] te [Plaats 1] , kadastraal bekend [gemeente 1] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] ,
aangezien binnen de inrichting (op asbest locatie 2 en asbest locatie 3, bijlagendossier ordner 5, B1980) asbesthoudend afval werd geaccepteerd en/of opgeslagen dat niet in dubbel plastic van minimaal 0.2 cm dik was verpakt en/of dat niet was opgeslagen in afgesloten containers, althans niet in containers afgesloten door een dekzeil (vergunningvoorschrift 9.15, bijlagendossier ordner 3, p. B1105);
Zaaksdossier inrichting gebonden overtredingen, Z1-Z7
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door de verdediging is – onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad – (HR 19 juni 2020. ECLI:NL:HR:2020:1069) betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, wegens strijd met het vertrouwensbeginsel nu er sprake is geweest van een gedoogsituatie door het bevoegd gezag. Ter onderbouwing heeft de verdediging aangevoerd dat uit de overgelegde stukken en de verklaring van mr. Poels blijkt dat het bevoegd gezag heeft berust in de situatie met betrekking tot de opslag van accu’s en asbest.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn
toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend. (HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:20l6:742, NJ 2016/388).
Het hof overweegt dat op 29 juni 2006 een revisievergunning Wet Milieubeheer is verleend aan [Verdachte B.V.] voor diverse percelen. [Verdachte B.V.] wordt bestuurd door [Naam B.V.] , die wordt bestuurd door [naam verdachte] .. In de vergunning is de wijze van het opslaan van accu’s en asbest expliciet genoemd. De vergunning is naar aanleiding van aanvragen van verdachte aangepast, maar niet ten aanzien van het opslaan van accu’s en/of asbest.
Van het gedogen van het opslaan van accu’s en asbest in strijd met de omgevingsvergunning en de daarin vervatte voorschriften is niet gebleken. Door de verdediging is dit weliswaar gesteld, maar er is geen gedoogbesluit dan wel een schriftelijke overeenkomst overgelegd waarin dit naar voren komt. Evenmin zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat op enige andere wijze sprake is geweest van gedogen en op grond waarvan verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren dat er sprake was van een gedoogsituatie in afwijking van uitdrukkelijke vergunningsvoorschriften. Dat er geen schriftelijke overeenkomst is, wordt bovendien bevestigd door de toezichthouder van de Omgevingsdienst [Regio] [Naam] . Hij heeft ter terechtzitting op 10 december 2020 verklaard dat er door hem in het dossier geen aanvullende afspraken of gedoogafspraken zijn aangetroffen die in de tenlastegelegde periode met het bevoegd gezag zijn gemaakt. Het hof merkt daarbij op dat verdachte aan het feit dat niet eerder handhavend is opgetreden geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het openbaar ministerie niet tot strafvervolging zou overgaan, waarbij onderscheid gemaakt dient te worden tussen ‘handhaving’ in het kader van bestuursdwang en strafvervolging.
Nu niet is gebleken van een handelwijze van het openbaar ministerie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces verwerpt het hof het beroep op het vertrouwensbeginsel en is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om verdachte te veroordelen conform het vonnis van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten.
Accu‘s
Er is geen bewijs dat het voorschrift 9.7 van de omgevingsvergunning is overtreden. Bij de accu’s die op 12 juli 2018 zijn aangetroffen op het buitenterrein aan de [adres 1] in [Plaats 1] is sprake van overslag van accu’s en geen opslag van accu’s. In het overzicht afvalstromen is de overslag ook opgenomen zodat dit onderdeel is van de omgevingsvergunning. De verdediging heeft verder verwezen naar de verklaring KAM coördinator [Getuige 2] dat opslag in de hal moet, maar overslag buiten mag.
Asbest
De verdediging is het eens met het oordeel van de rechtbank dat wettig bewijs voor het accepteren van asbesthoudend afval in strijd met het vergunningsvoorschrift 9.15 ontbreekt.
Ook de overtreding van vergunningvoorschrift 9.14 kan niet bewezen worden verklaard. De opslagplaats, zoals bedoeld in dit voorschrift, ziet niet op de wijze waarop het materiaal in containers moet worden opgeslagen, maar op het afgesloten moeten zijn van de opslagplaats waar het asbesthoudend materiaal (in containers) wordt opgeslagen. In het dossier ontbreken foto’s van en ander bewijs over de opslagplaats.
Oordeel van het hof
De rechtbank heeft in haar vonnis uitvoerige overwegingen gewijd aan het bewijs. Het hof maakt die overwegingen tot de zijne en zal die – voor zover het hof de overwegingen van de rechtbank overneemt – cursief weergeven. Waar in de hierna weergegeven tekst ‘de rechtbank’ staat vermeld, moet in dat geval ‘het hof’ worden gelezen. Aanvullingen van het hof worden niet cursief weergegeven.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Op 27 mei 2003 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een aanvraag van verdachte ontvangen voor het veranderen en in werking hebben van de gehele inrichting. De inrichting is onder meer bestemd voor het op- en overslaan van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen en het verwerken van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen. De inrichting is gelegen aan de [adres 2] , de [adres 1] en de [adres 3] in [Plaats 1] , kadastraal bekend bij de (toenmalige) [gemeente 2] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] . [2] De eerste drie adressen betreffen één aaneengesloten terrein. In verband hiermee is door Gedeputeerde Staten een vergunning aan verdachte verleend in het kader van de Wet Milieubeheer. Vanaf 1 oktober 2010 is deze vergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht.
Op 29 juni 2006 is bij besluit [kenmerk] door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de vergunning in het kader van de Wet Milieubeheer verstrekt aan verdachte voor de duur van 10 jaar. [3] In de aanvraag heeft [naam verdachte] aangegeven de accu’s op een milieu hygiënisch verantwoorde wijze op te zullen slaan. De accu’s worden opgeslagen in daarvoor geschikte vloeistofdichte en zuurbestendige bakken die zijn geplaatst in een bedrijfshal. De loods is voorzien van een vloeistofkerende vloer. [4] In voorschrift 9.7 is de wijze van opslaan van accu’s opgenomen:

Accu’s

9.7
De opslag van oude accu’s moet geschieden in vloeistofdichte en zuurbestendige bakken. De inhoud van een bak dient ten minste gelijk te zijn aan de vloeistofinhoud van de daarin opgeslagen accu’s. De bakken moeten in de daartoe bestemde overdekte opslagloods zijn opgesteld, zodanig dat deze tegen inregenen zijn beschermd. [5]
Op 6 mei 2010 heeft de provincie Gelderland de 8.19 WM-melding geaccepteerd. Dit betreft het vergroten van de opslag van 50m3 naar maximaal 500m3. Hierbij wordt dit ondergebracht in een nieuw te bouwen hal. Daarbij is opgetekend dat de opslag van accu’s alleen mag plaatsvinden in bedrijfshal 1, gevestigd op het adres [adres 1] . [6] Voorschrift 9.7 is niet gewijzigd bij de door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan verdachte verleende beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer [Zaak nummer] ). [7]
Op 11 februari 2018, 24 maart 2018 en 9 juli 2018 zijn luchtfoto’s genomen van de gezamenlijke inrichting van [Medeverdachte B.V. 1] en [Medeverdachte B.V. 2] , gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] in [Plaats 1] . Uit onderlinge vergelijking van de verschillende foto’s blijkt dat op alle drie data opslag van accu’s op het terrein in de buitenlucht plaatsvond. [8] Op voornoemde data zijn er grote hoeveelheden losse accu’s in de buitenlucht zichtbaar. Deze zijn niet in bakken geplaatst en niet tegen regen beschermd. Ook zijn er verspreid over het bedrijfsterrein diverse bakken met accu’s, niet tegen inregenen beschermd, waargenomen. [9]
Op 12 juli 2018 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst [Regio] geconstateerd dat er oude accu’s in bakken op het buitenterrein aan de [adres 1] in [Plaats 1] worden opgeslagen. [10] Verbalisant [Naam] constateert dat er naast het kantoor met de weegbrug diverse bakken met accu’s op pallets staan. Ook ziet hij op andere plekken op het bedrijfsterrein buiten diverse bakken met accu’s op pallets staan. In de bedrijfshal zijn geen bakken met accu’s geplaatst. [11] Op het terrein ziet de verbalisant een blauwe container staan gevuld met accu’s. Aan de onderzijde van deze container ziet hij een gat zitten, zodat de container niet vloeistofdicht is. [12]
Getuige [Getuige 1] verklaart op 12 juli 2018, als volgt:
… ‘Ik ben werknemer in vaste loondienst bij [naam verdachte] . [13]
… Ik ben het meeste met accu’s bezig. [14]
(V) Worden er ook afvalstoffen gemengd binnen de inrichting van [naam verdachte] ?
(A) Nee. De accu‘s worden niet in de hal opgeslagen maar op het terrein. [15]
Getuige [Getuige 2] verklaart op 19 december 2018, als volgt:
…‘Ik ben KAM coördinator bij [naam verdachte] . [16]
(V) Welke onderneming is volgens u verantwoordelijk voor de opslag voor accu‘s?
(A) Dat valt onder de vergunning van de [Verdachte B.V.] De handel is echter van [Medeverdachte B.V. 2] .
(V) Waar en hoe horen de accu’s opgeslagen te worden volgens de milieuvergunning?
(A) Volgens de milieuvergunning moeten ze opgeslagen worden in een hal.
…Er mag geen water bij komen’. [17]
Op 4 december 2020 verklaart getuige [Getuige 3] , als volgt:
…‘Ik sta op de loonlijst van [Medeverdachte B.V. 1]
…Ik ben planner voor alle BV’s van [naam verdachte] .
(V) Wat is uw rol bij het doen van meldingen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen?
(A) Ik doe de meldingen bij het LMA.
(V) Welke onderneming is verantwoordelijk voor de opslag van accu‘s?
(A) Ik ga uit van [Medeverdachte B.V. 2] [18]
Op 10 december 2020 verklaart getuige [Naam] ter terechtzitting, als volgt:
…‘Mijn beroep is toezichthouder bij de Omgevingsdienst [Regio] . [19]
…Uit de vergunning blijkt wel duidelijk dat de accu ‘s in een bak moeten worden opgeslagen en onder een afdak. [20]
…De bakken moeten vloeistofdicht zijn.
…Volgens de vergunning is het niet toegestaan om de accu ‘s even buiten te laten staan voor het laden en lossen. [21]
Bewijsoverwegingen
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat op het bedrijfsterrein van [naam verdachte] aan de [adres 1] in [Plaats 1] handel in accu’s plaatsvindt. Hiervoor is door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een vergunning aan verdachte verleend in het kader van de Wet Milieubeheer. Vanaf 1 oktober 2010 is deze vergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht.
De omgevingsvergunning betreft een vergunning die ziet op regels die gelden binnen het gesloten terrein van de inrichting. In voorschrift 9.7 is vastgelegd dat accu’s opgeslagen dienen te worden in vloeistofdichte en zuurbestendige bakken. De bakken moeten daarnaast in een overdekte opslagloods zijn opgesteld, zodat deze tegen inregenen beschermd zijn. Uit de genomen luchtfoto’s en de constatering door de toezichthouders van de Omgevingsdienst [Regio] en verbalisant [Naam] is af te leiden dat dit voorschrift structureel niet wordt nageleefd in de periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 en dat (in ieder geval op 12 juli 2018) de bedrijfshal in kwestie niet (meer) wordt gebruikt als overdekte opslagloods voor bakken met accu’s. Getuige [Getuige 1] bevestigt dit door zijn verklaring dat de accu’s niet in de hal maar op het terrein werden opgeslagen. Met betrekking tot dit buiten aantreffen van de accu’s heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake was van opslag maar van overslag van de accu’s op het bedrijfsterrein van [naam verdachte] . De rechtbank heeft geconstateerd dat noch in de omgevingsvergunning noch in het hiervoor genoemde voorschrift 9.7 gesproken wordt van overslag van accu’s. De omgevingsvergunning is duidelijk en kan in het licht van het stringent wettelijk systeem betreffende de binnen de inrichting geldende vergunde handelingen met betrekkingen tot gevaarlijke afvalstoffen niet anders worden opgevat dan een verbod op het buiten de hal al dan niet tijdelijk opslaan van accu’s. Dit wordt ook onderstreept door de verklaring van KAM coördinator [Getuige 2] en de verklaring van toezichthouder [Naam] . Een ruimere interpretatie zoals de verdediging voorspiegelt, is dan ook niet aan de orde. Voor het opslaan in de buitenruimte had verdachte zich tot het bevoegde gezag moeten wenden met het verzoek de vergunning te wijzigen.
Het hof gaat niet mee met het verweer dat opslaan en overslaan inwisselbare begrippen zijn. Het begrip overslaan is gedefinieerd in de vergunningsbeschikking, op pagina B1083 van het dossier:
“de term overslaan omvat handelingen zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen e.d. al dan niet op pneumatische of mechanische wijze, bijvoorbeeld door middel van kranen, transportbanden of leidingen.”
Het hof leest deze begripsbepaling aldus dat met overslaan de hiervoor genoemde (daadwerkelijk fysieke) handelingen worden bedoeld. Daaronder valt niet het opslaan van goederen, ook niet wanneer dit kortstondig plaatsvindt.
Toerekening aan verdachte
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hiernavolgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest arrest (HR 21 oktober 2003. ECLI:NL:HR:2003:AF7938.):
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging
De hiervoor genoemde handel en het opslaan van accu’s zijn gedragingen die passen in de normale bedrijfsvoering van verdachte, die voor wat betreft de opslag tevens vergunninghouder is. De gedraging bestaande uit het in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning buiten op het bedrijfsterrein aan de [adres 1] in [Plaats 1] (gemeente [Plaats 1] ) opslaan van accu’s kan daarom in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend.
Opzet
Gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten en de tenlastelegging moet worden beoordeeld of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. Opzet en/of wetenschap is geen bestanddeel van de tenlastegelegde overtreding van de Wet Algemene Bepalingen omgevingsrecht. Het ontbreken van wetenschap van de verboden gedraging is niet aan de orde. Volgens vaste jurisprudentie volstaat kleurloos opzet. In dit geval is het voldoende dat er opzet was op het binnen de inrichting in strijd met de omgevingsvergunning buiten de opslagloods en niet in vloeistofdichte containers opslaan van accu’s zonder enige bescherming tegen inregenen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet in voormelde zin
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De omgevingsvergunning is zodoende niet gekoppeld aan de persoon van de houder, maar volgt als het ware het project en heeft daarom een zaaksgebonden karakter. De verboden gedraging betreft het binnen de inrichting opslaan van accu’s in niet vloeistofdichte containers in de buitenruimte, zijnde een niet vergunde opslagplaats, waarbij de accu’s niet beschermd zijn tegen inregenen. Zoals uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt vindt de handel in accu’s plaats door [Medeverdachte B.V. 2] en [Medeverdachte B.V. 1] Namens [Medeverdachte B.V. 2] worden de accu’s ontvangen. Dat gebeurt op het bedrijfsterrein, waarvoor aan verdachte een vergunning betreffende een afvalstoffen inrichting is afgegeven, waarna namens [Medeverdachte B.V. 1] de ontvangsten gemeld worden aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Aldus is sprake van een vervlochten bedrijfsvoering, hetgeen ook uit de verklaring van getuige [Getuige 3] blijkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met voornoemde B.V.’s.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Bewijsmiddelen
Op 27 mei 2003 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een aanvraag van verdachte ontvangen voor het veranderen en inwerking hebben van de gehele inrichting. De inrichting is onder meer bestemd voor het op- en overslaan van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen en het verwerken van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen. De inrichting is gelegen aan de [adres 2] , [adres 1] en de [adres 3] in [Plaats 1] , kadastraal bekend bij de (toenmalige) [gemeente 2] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] . [22] Op 29 juni 2006 is per beschikking door Gedeputeerde Staten de vergunning in het kader van de Wet Milieubeheer verstrekt aan verdachte voor de duur van 10 jaar. [23] In de aanvraag heeft verdachte aangegeven asbest op een milieu hygiënisch verantwoorde wijze op te zullen slaan. Direct na acceptatie wordt het asbest opgeslagen in een speciale afsluitbare en vloeistofdichte asbestcontainer. [24] In de voorschriften 9.13 en 9.14 is de wijze van opslaan van asbest opgenomen:

Asbest

De op- en overslag van asbesthoudend isolatie- en bouwmateriaal moet plaatsvinden ineen daartoe bestemde container.
De opslagplaats moet, behoudens tijdens het inbrengen van asbesthoudend materiaal, zijn afgesloten. Op of nabij de opslagplaats moet op duidelijke wijze zijn aangegeven dat het gaat om de opslag van bedoelde stoffen. [25]
Deze voorschriften zijn niet gewijzigd bij de aan verdachte verleende beschikking van 9 mei 2011. [26]
Op 12 juli 2018 wordt door buitengewoon opsporingsambtenaar [ambtenaar] een controle uitgevoerd op onder meer de locatie [adres 1] in [Plaats 1] . [27] Zij constateert op een opslaglocatie van containers en vrachtwagens (asbestlocatie 2) tien containers met vermoedelijk asbesthoudende materialen. In de containers liggen witte plastic zakken. Op de containers is plastic bevestigd met daarop de waarschuwingstekst “asbest”. Bij 3 containers ziet verbalisante asbest verdachte materialen met de buitenlucht in contact treden. De containers zijn niet afgesloten. Tevens zit er over de containers geen afdekzeil. Uit één van de containers zijn twee monsters genomen van de vermoedelijk asbesthoudende golfplaten. Ook wordt er uit een andere container een monster genomen. [28] Uit de analyse van de monsters blijkt dat deze asbest bevatten. [29]
Op een andere locatie (asbestlocatie 3) op het terrein staan twee containers met daarin witte plastic zakken met daarop de tekst “asbest”. [30] Deze plastic zakken waren niet deugdelijk afgesloten. Verbalisante zag dat de inhoud door kieren in de zakken met de buitenlucht in contact kwam. Op de bijgevoegde foto’s is te zien dat deze containers niet met een dekzeil zijn afgedekt. [31] De heer [Getuige 3] vertelt aan [ambtenaar] dat in deze containers asbesthoudende grond zit, welke nog afgevoerd moet worden naar [bedrijf] . [Getuige 3] overhandigt een kopie van de offerte voor het afvoeren van ongeveer 44 ton asbesthoudende grond naar [Naam bedrijf] in [Plaats 2] . [32]
Getuige [Getuige 3] verklaart op 4 december 2018, als volgt:
…‘Ik sta op de loonlijst van [Medeverdachte B.V. 1] .
…Ik ben planner voor alle BV’s van [naam verdachte] . [33]
(V) Wat weet ik van de opslag van asbesthoudend materiaal binnen de inrichting?
(A) Ik weet dat het afgedekt moet zijn. [34]
Vrijspraak overtreden voorschrift 9.15
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van voorschrift 9.15 van de omgevings-vergunning. Op 12 juli 2018 is er weliswaar door verbalisant [ambtenaar] asbesthoudend materiaal aangetroffen maar het procesdossier verschaft niet in voldoende mate duidelijkheid over:
- de vorm waarin het asbesthoudende materiaal is geaccepteerd en
- op welk moment deze acceptatie van het asbesthoudende materiaal heeft plaatsgevonden.
Gelet op het ontbreken van wettig bewijs voorhet accepterenvan asbesthoudend materiaal dat niet deugdelijk verpakt is volgens voorschrift 9.15 van de omgevingsvergunning zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverweging overtreden voorschrift 9.14
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat op het bedrijfsterrein van [naam verdachte] aan de [adres 1] in [Plaats 1] de opslag van (gevaarlijke) afvalstoffen, waaronder asbest plaatsvindt en dat de opslag van vorenbedoelde asbesthoudende afvalstoffen op 12 juli 2018 plaatsvond in een opslagplaats (container) die – in strijd met vorenbedoeld vergunningsvoorschrift 9.14 – niet afdoende was afgesloten.
Toerekening aan verdachte
Zoals hiervoor ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is overwogen, kan een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewijs volgt dat verdachte op 12 juli 2018 in [Plaats 1] asbesthoudend materiaal heeft opgeslagen in daartoe bestemde containers die niet met een dekzeil afgesloten waren, waardoor er asbesthoudende materiaal met de buitenlucht in contact kwam. Het opslaan van asbesthoudend materiaal is een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van verdachte, die tevens vergunninghouder is. De gedraging bestaande uit het in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning asbesthoudend materiaal in onafgedekte containers opslaan, kan in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend, omdat het opslaan van asbesthoudend materiaal in de normale bedrijfsvoering past.
Opzet
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. Voor het bewezen verklaren van opzet is voldoende dat er opzet was op het binnen de inrichting in strijd met de omgevingsvergunning opslaan van asbesthoudend materiaal in niet afgesloten containers.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet in voormelde zin.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging, nu het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 te [Plaats 1] in de [gemeente 1] , tezamen en in vereniging met
één of meerandere rechtspersonen
en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen, al dan nietopzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met één
of meervoorschrift
(en)dat
/dieverbonden was
/warenaan een omgevingsvergunning die betrekking had op (een) activiteit(en) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij besluit(en) van 29 juni 2006 met kenmerk [kenmerk] en/of beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer [Zaak nummer] ) door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan haar verleende (revisie)vergunning voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] te [Plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [Plaats 1] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] , aangezien de accu’s niet werden opgeslagen in vloeistofdichte
en/of zuurbestendigebakken
en/of containers en
/ofwerden de accu's niet opgeslagen in bakken in een daartoe bestemde overdekte opslagloods, zodanig dat deze tegen inregenen zijn beschermd (vergunningvoorschrift 9.7
bijlagendossier ordner 3 p. B1105),
2.
zij op
of omstreeks12 juli 2018 te [Plaats 1] in de [gemeente 1] ,
tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
,heeft gehandeld in strijd met een voorschrift dat verbonden was aan een omgevingsvergunning die betrekking had op (een) activiteit(en) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet milieubeheer bij besluit(en) van 29 juni 2006 met kenmerk [kenmerk] en/of beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer [Zaak nummer] ) door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan haar verleende (revisie)vergunning voor de inrichting gelegen aan de [adres 1] te [Plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [Plaats 1] , [sectie] , nummers [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] , [nummer ] en [nummer ] ,
aangezien binnen de inrichting (op asbest locatie 2 en asbest locatie 3, bijlagendossier ordner 5, B1980) asbesthoudend afval werd
geaccepteerd en/ofopgeslagen
dat niet in dubbel plastic van minimaal 0.2 cm dik was verpakt en/ofdat niet was opgeslagen in afgesloten containers
, althans niet in containers afgesloten door een dekzeil(vergunningvoorschrift 9.15
, bijlagendossier ordner 3, p. B1105);
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van
€ 45.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit komt neer op een correctie van 10% vergeleken met de straf van de rechtbank wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit om geen straf of maatregel op te leggen gelet op de handelswijze van het openbaar ministerie en de overheid. Verder moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft – als grote afvalstoffenverwerker – in de periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 in [Plaats 1] in strijd met de aan haar verleende omgevingsvergunning accu’s in (niet vloeistofdichte) containers opgeslagen op het buitenterrein, zonder enige bescherming tegen inregenen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het in strijd met de omgevingsvergunning opslaan van asbesthoudend materiaal in niet afgesloten containers.
Het is in het belang van de volksgezondheid en de bescherming van het milieu dat er wettelijke voorschriften gelden ten aanzien van de opslag van gevaarlijke stoffen. Deze regels zijn er om het vervuilen van het milieu zo veel mogelijk tegen te gaan en om handelingen met betrekking tot (gevaarlijke) afvalstoffen te reguleren. Door zich niet te houden aan deze regels heeft verdachte voordeel gehad ten opzichte van concurrenten die zich wel aan de geldende voorschriften houden en heeft verdachte op de koop toegenomen dat er schade toegebracht kan worden aan het milieu. Het hof rekent dit verdachte als grote speler in de afvalstoffenbranche aan, alsmede het feit dat slechts na bestuursdwang en een vordering onder dwangsom het handelen binnen de [naam verdachte] -groep is aangepast.
Uit het strafblad van verdachte van 12 augustus 2025 blijkt dat verdachte meermaals is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof acht met het hiervoor besprokene in achtgenomen in beginsel een geldboete van
€ 50.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Het hof houdt rekening met het feit dat de procedure niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Namens verdachte is op 16 juni 2021 hoger beroep ingesteld en dit arrest wordt gewezen op 21 oktober 2025. Daarmee is de redelijke termijn in hoger beroep met 2 jaren en ongeveer 4 maanden overschreden. Alhoewel in eerste aanleg – uitgaande van een aanvangsdatum van 21 juli 2020, zijnde de datum waarop de inleidende dagvaarding aan verdachte is betekend – formeel geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, is de totale termijn van vier jaren waarbinnen een zaak afgerond dient te zijn met 1 jaar en ongeveer 3 maanden overschreden. Het hof zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een strafvermindering van 10 % toepassen op het onvoorwaardelijke strafdeel.
Alles afwegende acht het hof een geldboete van € 45.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. S. Bek en mr. O.F. Essens raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Salvino, griffier,
en op 21 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, team Milieu van het onderzoek ONRADI7005 ZOLA van 16april 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen. opgemaakt proces-verbaal.
2.B1986.
3.B1075.
4.B1025.
5.B1105
6.B958
7.B961.
8.B1537
9.B1538, B1540 tot en met B1548.
10.B1246.
11.B1466, B1468, B1470 en B1471.
12.B1467, B1473 en B1474
13.G66.
14.G68, alinea 5.
15.G69, alinea 1.
16.G290, alinea 5.
17.G293, alinea 7, 9 en 10.
18.G259, G260 alinea 9 en 10 en G262 alinea 13.
19.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, blad 8, regel 26 en 27.
20.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, blad 9, regel 38 tot en met 41.
21.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, blad 10, regel 2, 3, 17 en 18.
22.B1986.
23.B1075.
24.B1010 en B1020.
25.B1987.
26.B961.
27.B1978.
28.B1980.
29.B1981, B2005 tot en met B2013
30.B1979, B1980 en B1996 tot en met B2001.
31.B2003.
32.B2017.
33.G259.
34.G263, alinea 8.