ECLI:NL:GHARL:2025:6495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
200.352.464/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vexatoir procederen over kinderalimentatie en de gevolgen voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een man en een vrouw betreffende kinderalimentatie. De man, verzoeker, heeft herhaaldelijk procedures aangespannen over de hoogte van de kinderalimentatie, wat door de vrouw als vexatoir wordt ervaren. De vrouw stelt dat de man haar met zijn procederen intimideert en dat hij niet te goeder trouw handelt. Het hof overweegt dat er geen bewijs is dat de man uitsluitend procedeert om de vrouw te schaden, en dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voorop staat. De man heeft in eerdere procedures al een wijziging van de kinderalimentatie aangevraagd, die door de rechtbank was afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vrouw veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, te weten € 110,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2023, € 119,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2024, en € 128,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2025. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de zorg voor de kinderen en de noodzaak om de alimentatie op een eerlijke manier vast te stellen, ondanks de conflictueuze relatie tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.464/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 439674)
beschikking van 21 oktober 2025
inzake
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. M. de Jonge,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
advocaat: mr. D. Brouwer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens houdende een vermeerdering verzoek en een incidenteel verzoek, met bijlagen, ontvangen op 3 maart 2025;
  • het verweerschrift tegen het incidenteel verzoek van de man, met bijlagen;
  • het verweerschrift in de hoofdzaak, met bijlagen;
  • journaalberichten namens de vrouw van 22 april 2025, 28 april 2025 en 29 april 2025, allemaal met één of meer bijlagen;
  • een journaalbericht namens de man van 1 mei 2025 met bijlagen en
  • een journaalbericht namens de man van 8 augustus 2025 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man met zijn advocaat,
  • namens de vrouw haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest.
Hun huwelijk is op 16 november 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [minderjarige1] , geboren [in] 2016;
  • [minderjarige2] , geboren [in] 2019.
3.3
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Er geldt onder meer een (reguliere) zorgregeling waarbij de kinderen bij de man verblijven één weekend in de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00, waarbij de vrouw de kinderen haalt en brengt. Daarnaast verblijven de kinderen wekelijks van de woensdagmiddag na school tot donderdagochtend bij de man, waarbij de man de kinderen haalt en brengt.
3.4
Bij beschikking van 26 januari 2023 heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot wijziging van de kinderalimentatie afgewezen.
De man heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 12 maart 2024 heeft dit hof de beschikking van 26 januari 2023 vernietigd voor zover die betrekking heeft op de kinderalimentatie en heeft het hof met wijziging van het vonnis van de rechtbank in Marokko van 17 juni 2021 bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 1 januari 2023 als kinderalimentatie een bedrag van € 38,50 per kind per maand zal betalen.

4.De omvang van het geschil in hoger beroep

4.1
De man heeft de rechtbank op 8 augustus 2024 verzocht te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2023 € 122,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2024 € 133,- per kind per maand als kinderalimentatie bij vooruitbetaling aan de man moet voldoen, dan wel een bedrag dat de rechtbank juist acht. Daarnaast heeft de man de rechtbank verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het verzoek van de man dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek van de man af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken en bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, kort gezegd omdat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden.
4.4
De man is met vier te bespreken grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de vrouw te betalen kinderalimentatie aan de hand van de door de vrouw verstrekte gegevens, dan wel, bij gebreke daarvan, aan de hand van de door de man genoemde inkomensgegevens van de vrouw, met ingang van 1 januari 2023, en 1 januari 2025 (of zoveel eerder indien blijkt dat de vrouw haar inkomen reeds eerder gewijzigd is) vast te stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, meer subsidiair het door de man verzochte alsnog toe te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4.5
De vrouw voert verweer. De vrouw vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
4.6
Bij beschikking van 17 juni 2025 heeft dit hof het verzoek van de man om de vrouw op grond van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te veroordelen aan de man afschriften te verstrekken van al haar loonstroken, jaaropgaven en aanslagen en aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2022, 2023, 2024 en 2025, voor zover beschikbaar, onder oplegging van een dwangsom, afgewezen.
4.7
De man heeft zijn verzoek in hoger beroep op 8 augustus 2025 gewijzigd. De man formuleert daarbij de volgende verzoeken:
“1.
alvorens verder te beslissen de vrouw op grond van artikel 194 Rv, dan wel op grond van artikel 196 Rv te veroordelen aan de man een afschrift te verstrekken van al haar loonstroken over 2022, 2023, 2024 en 2025, haar jaaropgaves 2022, 2023 en 2024, haar aangifte- en aanslag inkomstenbelasting 2022, 2023 en voor zover beschikbaar 2024, door deze te overleggen in de onderhavige procedure, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat zij dit verzuimt;
2. (
(vervolgens) primair aan de hand van de door de vrouw verstrekte gegevens de beschikking van 12 maart 2024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te wijzigen wat de hoogte van de door de vrouw te betalen kinderalimentatie betreft en opnieuw rechtdoende met ingang van 1 januari 2023, 1 januari 2024 en 1 januari 2025 (of zoveel eerder indien blijkt dat de vrouw haar inkomen reeds eerder gewijzigd is) de kinderalimentatie vast te stellen op een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag;
2. (
subsidiair, indien de vrouw verzuimt om de verzochte inkomensgegevens te overleggen in de procedure, te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2023 met € 125,- per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van de [minderjarige1] en [minderjarige2] , met ingang van 1 januari 2024 met € 133,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2025 met € 143,- per kind per maand per maand én;
2. (
voor recht te verklaren dat het bruto jaarinkomen van de vrouw in 2022 € 65.536,- bedroeg;
2. (
de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De vrouw stelt zich allereerst op het standpunt dat de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep, omdat sprake is van vexatoir procederen. De vrouw voert in dit kader aan dat de man blijft procederen over dezelfde onderwerpen, terwijl diverse rechterlijke instanties daar al een oordeel over hebben gegeven. De man herhaalt volgens de vrouw steeds dezelfde zetten. Zo is de man, nadat hij niet in het gelijk werd gesteld over de kinderalimentatie, een rechtszaak gestart bij de handelskamer, omdat de vrouw onrechtmatig zou handelen. De man beroept zich ter onderbouwing van zijn stellingen bovendien onrechtmatig verkregen bewijs door zonder toestemming van de vrouw met de gegevens van de vrouw te bellen met de Belastingtelefoon en in strijd met de waarheid en op basis van valse gegevens een toevoeging aan te vragen op naam van de vrouw.
5.2
Het hof dient te beoordelen of de insteek van de onderhavige procedure in hoger beroep uitsluitend is ingegeven om de belangen van de vrouw te schaden, zodat de man op die manier misbruik van procesrecht maakt. De lat ligt daarbij vrij hoog, zoals blijkt uit het toetsingskader dat hieronder is weergegeven.
5.3
Van misbruik van procesrecht is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [1] Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
5.4
In dit geval kan aan de vrouw worden toegegeven dat de man weinig mogelijkheden onbenut laat om de conflictueuze verhouding waarin partijen sinds de echtscheiding verkeren voort te zetten. De man is in de afgelopen jaren een groot aantal procedures gestart. Hij benadert - al dan niet op rechtmatige wijze - diverse instanties en de omgeving van de vrouw, zoals de werkgever en de verhuurder. Het hof heeft op 12 maart 2024 (200.325.477) al overwogen dat de wijze waarop de man bewijzen vergaart laakbaar is. Hij dreigt met strafrechtelijke aangiften jegens de vrouw en dient herhaaldelijk klachten in tegen advocaten van de vrouw. Vanwege de uitzonderlijke situatie, die door de raad voor de rechtsbijstand inmiddels als intieme terreur is aangemerkt, is aan de vrouw inmiddels een toevoeging verstrekt. Dit alles tegen de achtergrond dat aan de vrouw ook een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven is toegekend vanwege huiselijk geweld en stalking door de man. Dat maakt dat bij het huidige verzoek inderdaad nadrukkelijk moet worden stilgestaan bij de vraag of het de man nu werkelijk te doen is om de kinderalimentatie of dat hij met deze procedure vooral de vrouw wil dwarszitten. Hoewel de aanwijzingen voor het laatste steeds meer opdoemen, kan in dit geval toch (nog) niet het procesrecht aan de man wegens misbruik worden ontzegd. Van belang is dat deze zaak ziet op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen. Het betreft dus een procedure om te voorzien in de behoefte van de kinderen. Dat belang overstijgt in deze zaak het conflict tussen partijen en de rol die de man daarin vervult, ook als het gedrag van de man gekwalificeerd kan worden als intieme terreur. Ook kan niet op voorhand worden gezegd dat er inhoudelijk niets op het spel staat ten aanzien van de kinderalimentatie. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de laatste financiële gegevens van de vrouw dateren uit 2022, zodat er op dit moment geen zicht bestaat op de actuele inkomenssituatie van de vrouw, terwijl niet in geschil is dat zij inmiddels een nieuwe baan heeft. Onder deze omstandigheden kan de man (nog) worden ontvangen in zijn verzoek in hoger beroep.
Zaak in eerste aanleg ten onrechte afgedaan zonder mondelinge behandeling?
5.5
De man voert in hoger beroep aan dat de rechtbank de procedure in eerste aanleg ten onrechte heeft afgedaan zonder mondelinge behandeling. De man heeft ingestemd met schriftelijke afdoening, omdat het volgens hem niet anders kon dat hij werd gevolgd in zijn stellingen. Nu de rechtbank de man niet heeft gevolgd in zijn stellingen, is het volgens de man onbegrijpelijk dat de rechtbank geen nadere vragen had.
5.6
Het hof stelt voorop dat de omstandigheid dat de man heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van de procedure in eerste aanleg niet direct betekent dat hij ook in het gelijk gesteld zou worden. Het hof overweegt verder dat de procedure in hoger beroep er mede toe strekt om eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen. De man is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gehoord en heeft daar ook zijn inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar gemaakt en toegelicht. Dit bezwaar tegen de bestreden beschikking (grief) slaagt dus niet.
5.7
Het hof stelt voorop dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Er wordt wel uitvoering gegeven aan een zorgregeling. Daarmee beperkt het hof de beoordeling in hoger beroep tot de vraag of de man beschikt over voldoende draagkracht om in de (zorg)kosten van de kinderen te voorzien in de tijd dat de kinderen bij hem verblijven (verblijfskosten). Als dat niet het geval is, dient het hof te beoordelen of de vrouw beschikt over voldoende draagkracht om in deze zorgkosten bij te dragen.
Onjuiste of onvolledige gegevens?
5.8
In artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is te lezen dat een rechterlijke uitspraak over kinderalimentatie kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.9
Het hof stelt voorop dat de man in een eerdere procedure al heeft aangevoerd dat bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw werd uitgegaan van onjuiste gegevens. Het hof heeft over deze stellingen op 12 maart 2024 het volgende overwogen:

Het hof overweegt als volgt. De man heeft een geluidsopname overgelegd van een telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met een medewerker van de belastingtelefoon. De man heeft in dat gesprek, met gebruikmaking van persoonsgegevens van de vrouw, zonder dat de vrouw daarvoor toestemming heeft gegeven en zonder dat zij daarvan op de hoogte was, informatie verkregen over haar inkomen. Het hof vindt deze handelwijze van de man laakbaar maar laat het bij deze opmerking.De vrouw heeft haar jaaropgave 2022 overgelegd waaruit een belastbaar inkomen volgt van € 44.548,- in dat jaar. Gesteld tegenover die jaaropgave 2022 ziet het hof geen aanleiding om uit te gaan van de inkomensgegevens zoals die (zouden) blijken uit de door de man overgelegde geluidsopname. Het gaat daarin immers om gegevens die alleen worden genoemd in een telefoongesprek. Ze zijn niet op schrift gesteld en het hof treft ook geen bevestiging (vanuit de Belastingdienst), zodat de juistheid niet kan worden geverifieerd.”
5.1
In de huidige procedure voert de man aan dat een andere advocaat in verband met een andere procedure voor de man een toevoeging heeft willen aanvragen. Deze advocaat is er volgens de man per abuis van uitgegaan dat de vrouw en de man nog een relatie hadden en hij heeft op basis daarvan een toevoegingsaanvraag ingediend. Deze toevoeging is vervolgens afgewezen, omdat het inkomen van de vrouw te hoog was. In het afwijzingsbericht van de Raad voor Rechtsbijstand wordt het inkomen van de vrouw becijferd op € 65.536,- (productie 4 bij het verzoek in eerste aanleg). Dit is hoger dan het jaarinkomen 2022 van € 44.548,- dat de vrouw in de vorige procedure heeft laten zien.
5.11
Het hof is van oordeel dat de gegevens die de man telefonisch bij de Belastingdienst heeft vernomen en zoals deze blijken op het afwijzingsbericht van de Raad voor Rechtsbijstand in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het inkomen van de vrouw op het afwijzingsbericht in lijn ligt met hetgeen in de eerdere procedure door de man is aangevoerd. Aan dit bericht moet naar het oordeel van het hof daarom gewicht worden toegekend, omdat de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensgegevens ontvangt van de Belastingdienst op basis van het burgerservicenummer van de vrouw. Het peilmoment ligt twee jaar terug. De aanvraag is gedaan op 23 mei 2024 zodat het door de Raad voor Rechtsbijstand genoemde inkomen ziet op 2022. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van de vrouw om inzage te geven in de hoogte van haar inkomen. Het hof betrekt daarbij dat de manier waarop de man het bewijs heeft verkregen, nog niet maakt dat die gegevens onbetrouwbaar zijn. Omdat de vrouw om haar moverende redenen geen inzicht geeft in haar financiële gegevens, kan het hof op voorhand niet anders dan oordelen dat in eerdere procedures is uitgegaan van onjuiste dan wel onvolledige gegevens.
5.12
Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof een nieuwe beoordeling van de draagkracht van partijen.
Ingangsdatum
5.13
Overeenkomstig het verzoek van de man hanteert het hof als ingangsdatum 1 januari 2023, omdat het hof vanaf deze datum bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaat van een hoger inkomen. Voor zover de man argumenten aanvoert over de draagkracht van de vrouw in 2022 laat het hof deze buiten beschouwing.
Behoefte
5.14
De behoefte van de kinderen is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen in de beschikking van 26 maart 2021 vastgesteld op € 513,- per kind per maand.
5.15
Na indexering bedraagt de behoefte van de kinderen:
  • € 541,- per kind per maand in 2023;
  • € 574,- per kind per maand in 2024;
  • € 611,- per kind per maand in 2025.
Draagkracht man
5.16
De man ontvangt een WIA-uitkering. Blijkens de door de man overgelegde jaaropgaven (productie 9 bij het journaalbericht van 8 augustus 2025) bedroeg deze uitkering op jaarbasis:
  • € 23.333,- in 2023;
  • € 25.024,- in 2024.
5.17
De vrouw stelt dat nergens uit is gebleken dat de man, ondanks zijn uitkering, niet in staat is om arbeidsinkomen te verwerven. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man gaat het hof aan deze stelling voorbij. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de man al sinds 2003, dus nog voordat partijen elkaar leerden kennen, een WIA-uitkering ontving en dat de man sindsdien nooit inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Daarnaast heeft de vrouw ook geen rechtsgevolgen aan haar stelling verbonden.
5.18
Het hof gaat ook voorbij aan de stellingen van de vrouw over het appartement van de man in Marokko. De waarde van dit appartement wordt betrokken bij de verdeling van de gemeenschap tussen partijen. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat de man inkomsten heeft uit dit appartement.
5.19
De vrouw voert tot slot aan dat de man beschikt over voldoende draagkracht, omdat hij de ontvangen kinderalimentatie direct op een aparte bankrekening zet. Het hof overweegt dat de vrouw ook deze stelling niet verder onderbouwt, maar zelfs als het zo is dat de man de door hem ontvangen kinderalimentatie op een aparte bankrekening zet, rechtvaardigt dit niet de conclusie dat de man beschikt over een hogere draagkracht dan becijferd op basis van zijn inkomensgegevens. Hoe de man zijn financiën inricht, ligt niet aan het hof ter beoordeling voor. Ook hoeft de man hierover geen rekening en verantwoording aan de vrouw af te leggen. Het had in dit kader op de weg van de vrouw gelegen om nader te onderbouwen dat de man een hogere draagkracht heeft dan blijkt uit de door hem overgelegde gegevens.
5.2
Op basis van het voorgaande heeft de man blijkens de aangehechte draagkrachtberekening:
  • in 2023 een NBI van € 1.479,- en een draagkracht van € 50,- per maand;
  • in 2024 een NBI van € 1.593,- en een draagkracht van € 50,- per maand; en
  • in 2025 een NBI van € 1.594,- en een draagkracht van € 50,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.21
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, beschikt het hof aan de zijde van de vrouw niet over recente inkomensgegevens. Uitgangspunt is dat het aan de alimentatieplichtige is om de rechter ervan te overtuigen dat hij niet voldoende draagkracht heeft. De alimentatieplichtige die stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft, dient de nodigde bescheiden te overleggen als zijn stelling wordt betwist. De vrouw voelt zich belemmerd in het overleggen van financiële informatie omdat zij niet wil dat de man te weten komt waar zij werkt. De man heeft op zijn stelling dat de vrouw in 2023 en in 2024 een inkomen van € 74.000,- heeft verworven gebaseerd op het feit dat hij dit ‘via via’ heeft gehoord. Het hof vindt dit een onvoldoende onderbouwing van zijn stelling om deze te volgen. Bij deze stand van zaken zal het hof uitgaan van het hiervoor genoemde inkomen van € 65.536,-.
5.22
Op basis van het voorgaande becijfert het hof het NBI en draagkracht van de vrouw op basis van een bruto inkomen op jaarbasis van € 65.536. Blijkens aangehechte bedroeg het NBI van de vrouw in 2023 € 4.335,- per maand en haar draagkracht € 651,- per kind per maand.
Na indexering bedraagt de draagkracht van de vrouw:
  • € 691,- per kind per maand in 2024; en
  • € 736,- per kind per maand in 2025.
Tussenconclusie
5.23
Gelet op het voorgaande beschikken de man en de vrouw samen over voldoende draagkracht om te voorzien in de behoefte van de kinderen. Dit overschot in draagkracht rechtvaardigt in beginsel een draagkrachtvergelijking. In dit geval laat het hof een draagkrachtvergelijking echter achterwege. Het hof is namelijk van oordeel dat van de man in redelijkheid verwacht kan worden dat hij zijn draagkracht van € 50,- per maand, de minimumdraagkracht die expertgroep alimentatienormen hanteert, gebruikt om te voorzien in de zorgkosten als de kinderen bij hem verblijven.
Zorgkosten
5.24
Partijen geven uitvoering aan een zorgregeling. De kinderen verblijven wekelijks op woensdag uit school tot de volgende dag bij de man, een weekend per twee weken en de helft van de vakanties. Het hof berekend de zorgkosten voor de man daarom op basis van 25% van de kosten van de kinderen.
5.25
De zorgkosten bedragen dus:
  • € 135,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2023;
  • € 144,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2024;
  • € 153,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2025.
Conclusie
5.26
Op de hiervoor becijferde zorgkosten strekt in mindering de draagkracht van de man van € 25,- per kind per maand. Dit leidt tot de conclusie dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te betalen:
  • € 110,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2023;
  • € 119,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2024;
  • € 128,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2025.
Vermeerdering verzoek man (8 augustus 2025)
5.27
Het verzoek van de man de vrouw te veroordelen om de door hem genoemde stukken te overleggen zal het hof afwijzen. De man heeft daar namelijk geen belang meer bij omdat het hof inmiddels een herberekening heeft gemaakt.
Proceskostenveroordeling
5.28
De man vraagt om de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Niet alleen gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure, maar vooral ook op de onderlinge verhoudingen tussen partijen ziet het hof op dit moment geen reden om de vrouw in de proceskosten te veroordelen. Het hof zal dus de proceskosten compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 december 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van dit hof van 12 maart 2024 en bepaalt dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen:
  • € 110,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2023;
  • € 119,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2024;
  • € 128,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2025.
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, H. Phaff en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 21 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 juni 2007 LJN BA3516