ECLI:NL:GHARL:2025:6523

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
200.356.772/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van hoger beroep in kort geding inzake verkoop van gezamenlijke woning na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man die samen met zijn ex-echtgenote eigenaar is van een woning. In kort geding is de man veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning, maar hij is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De wet vereist dat dit hoger beroep binnen acht dagen moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, maar dit is niet gebeurd. Het hof verklaart de man gedeeltelijk niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De procedure begon met een kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter op 6 juni 2025, waarin de man werd veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning. De man heeft op 4 juli 2025 hoger beroep ingesteld, maar heeft nagelaten om dit tijdig in te schrijven. Het hof overweegt dat de man niet kan worden verweten dat het hoger beroep niet tijdig is ingeschreven, maar concludeert dat de inschrijving wel had moeten plaatsvinden. Het hof verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor de onderdelen van het vonnis die betrekking hebben op de verkoop van de woning, maar houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.356.772/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 332363)
arrest in kort geding van 21 oktober 2025
in de zaak van:
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de voorzieningenrechter optrad als eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna:
[appellant]
vertegenwoordig door mr. M.G. Blokziel, advocaat in Almere
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en die bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
hierna:
[geïntimeerde]
vertegenwoordig door mr. L.B. Plantema-Volkers, advocaat in Zwolle.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgedingvonnis van 6 juni 2025 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle (hierna: de voorzieningenrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
In de hogerberoepdagvaarding van 4 juli 2025, waarbij [geïntimeerde] wordt opgeroepen te verschijnen op een zitting van het hof op dinsdag 15 juli 2025, concludeert [appellant] tot vernietiging van het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van 6 juni 2025, tot het alsnog volledig toewijzen van zijn vorderingen in conventie en het alsnog volledig afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie, kosten rechtens.
2.2
Op de rol van 26 augustus 2025 heeft [appellant] zich uitgelaten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep in verband met de vereiste inschrijving in het rechtsmiddelenregister.
2.3
[geïntimeerde] heeft op de rol van 9 september 2025 een antwoordakte genomen.
2.4
De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor arrest over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.

3.De feiten

3.1
Voor zover dat op dit moment relevant is, gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en in 2009 van elkaar gescheiden. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres1] in [woonplaats2] (hierna: de woning). Sinds de scheiding woont [geïntimeerde] in de woning.
3.3
Partijen hebben verschillende procedures gevoerd over de woning. Dat heeft vooralsnog niet tot verkoop van de woning geleid.
3.4
In eerste aanleg heeft [appellant] in conventie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de eventuele gedwongen ontruiming en de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5
In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning met daarbij de bepaling dat het vonnis zonodig in de plaats treedt van zijn medewerkingshandelingen en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden kortgedingvonnis van 6 juni 2025, voor zover van belang, als volgt beslist:
"(...)
in reconventie
6.3.
veroordeelt [appellant] om, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, mee te werken aan onderhandse verkoop en levering van de woning aan de [adres1] ) [woonplaats2] , aan [naam1] tegen een bod van € 220.000,00,
6.4.
bepaalt dat, indien [appellant] de opgedragen medewerking aan de verkoop en/of levering niet verleent, dit vonnis in de plaats zal treden van de benodigde rechtshandeling en/of wilsverklaring van [appellant] ter ondertekening van de koopovereenkomst en/of akte,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt."

4.De beoordeling

4.1
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld mee te werken aan de verkoop van de woning. Daarbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat, indien [appellant] hieraan niet voldoet, het vonnis in de plaats zal treden van de benodigde rechtshandeling en/of wilsverklaring van [appellant] ter ondertekening van de koopovereenkomst en/of leveringsakte. Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Het hof overweegt dat een rechter kan bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die jegens een ander gehouden is een rechtshandeling te verrichten (art. 3:300 lid 1 BW). Met de veroordeling van [appellant] om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning heeft de voorzieningenrechter naar het oordeel van het hof een dergelijke bepaling gegeven. In art. 3:301 lid 2 BW is bepaald dat hoger beroep tegen een uitspraak die in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte (als bedoeld in art. 3:300 lid 1 BW) op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel moet worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Naar vaste rechtspraak moet het hof ambtshalve nagaan of aan het voorschrift van art. 3:301 lid 2 BW is voldaan.
4.3
Uit de door [appellant] ingediende stukken, waaronder een e-mail van 11 augustus 2025 van de griffie van de rechtbank Overijssel, blijkt dat het hoger beroep van [appellant] niet is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister van die rechtbank. Ook van een latere inschrijving in het rechtsmiddelenregister is niet gebleken. Daarmee staat vast dat het hoger beroep van [appellant] niet is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
4.4
Mr. Blokziel heeft betoogd dat het [appellant] niet kan worden verweten dat het hoger beroep niet tijdig is ingeschreven, omdat zij de rechtbank bij brief van 15 juli 2025 heeft verzocht in het rechtsmiddelenregister aan te tekenen dat hoger beroep is ingesteld tegen het kortgedingvonnis van 6 juni 2025. Volgens mr. Blokziel is sprake van ofwel falende postbezorging door PostNL, ofwel van een (naar het hof begrijpt:) apparaatsfout bij de rechtbank.
4.5
Het hof overweegt als volgt. Zelfs al zou de rechtbank het verzoek van mr. Blokziel van 15 juli 2025 nog op dezelfde dag hebben verwerkt, dan nog zou niet zijn voldaan aan het vereiste van tijdige inschrijving. Immers, met het uitbrengen van de hogerberoepdagvaarding op 4 juli 2025 is het hoger beroep aanhangig en daarmee ingesteld. Voor zover mr. Blokziel ervan uitgaat dat de termijn van acht dagen aanvangt op de eerst dienende dag van het hoger beroep, in dit geval 15 juli 2025, berust dat op een onjuiste uitleg van de wet. Aan beoordeling van de overige argumenten die namens [appellant] naar voren zijn gebracht, komt het hof dan ook niet toe.
4.6
Conform art. 3:301 lid 2 BW had het hoger beroep uiterlijk acht dagen na het uitbrengen van de hogerberoepdagvaarding moeten worden ingeschreven. In dit geval dus uiterlijk op 12 juli 2025. Dat is niet gebeurd. De vraag is nu welke gevolgen dat heeft voor het hoger beroep.
4.7
Art. 3:301 lid 2 BW strekt er volgens vaste rechtspraak toe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist. De eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister geldt slechts voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van de akte van levering is getreden of nog kan treden. [1] Daarvan is in deze zaak sprake.
4.8
In het licht van de ook in dit opzicht beperkte strekking van art. 3:301 lid 2 BW leidt het niet of niet tijdig inschrijven van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. Dat geldt in dit geval alleen voor de onderdelen 6.3, 6.4 en 6.5 van het bestreden vonnis.
4.9
Het hof zal daarom een beperkte niet-ontvankelijkverklaring uitspreken en iedere verdere beslissing aanhouden. De zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de onderdelen 6.3, 6.4 en 6.5 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 juni 2025;
5.2
verwijst de zaak naar
de rol van 18 november 2025voor memorie van grieven;
5.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:538.