ECLI:NL:GHARL:2025:6586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
200.353.587
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing en hoofdverblijfplaats van minderjarige in geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de verhuizing van de moeder met hun minderjarige kind. De rechtbank Overijssel had eerder op 17 januari 2025 het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing naar [woonplaats1] afgewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder blijft. De moeder was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De vader steunde de afwijzing van de verhuizing, maar was het niet eens met de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide ouders gehoord en de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen. Het hof concludeert dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak was voor de verhuizing en dat de belangen van de minderjarige en de vader zwaarder wegen dan de belangen van de moeder. Het hof heeft daarom de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. Tevens heeft het hof bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder blijft, gezien de huidige opvoedsituatie en het ontbreken van zorgen over de verzorging door de moeder. Het verzoek van de vader om een dwangsom op te leggen is afgewezen, omdat het hof het verzoek om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen heeft afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.353.587
zaaknummer rechtbank Overijssel 318279
beschikking van 23 oktober 2025
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. Y. Sijberden,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats2] ,
advocaat: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer.

1.Samenvatting

De rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft op 17 januari 2025 het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om naar [woonplaats1] te mogen verhuizen, afgewezen. Verder heeft de rechtbank onder meer bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2023.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
De vader heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem heeft. Verder heeft de vader de rechtbank verzocht om een zorgregeling vast te stellen.
3.2.
De moeder heeft de rechtbank verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen. Verder heeft de moeder de rechtbank verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en om een zorgregeling vast te stellen (die anders is dan de vader heeft voorgesteld). Daarnaast heeft de moeder de rechtbank verzocht om vast te stellen dat de vader aan kinderalimentatie € 378,- per maand moet bijdragen.
3.3.
Op 2 september 2024 heeft de rechtbank een tussenbeslissing gegeven en een voorlopige zorgregeling vastgesteld.
3.4.
Op 17 januari 2025 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om naar [woonplaats1] te mogen verhuizen, afgewezen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. De rechtbank heeft ook een bedrag aan kinderalimentatie vastgesteld en de definitieve beslissing over de zorgregeling aangehouden. Over de zorgregeling heeft de rechtbank een beslissing genomen op 29 juli 2025. In die beschikking wordt een raadsonderzoek gelast naar de verdeling van de zorgtaken en is een voorlopige zorgregeling vastgesteld.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de afwijzing van het verzoek om vervangende toestemming om te verhuizen. Zij komt daarvan in hoger beroep. Tegen de overige beslissingen heeft de moeder geen bezwaren. Zij wil dat het hof de beslissing van de rechtbank over de vervangende toestemming ongedaan maakt en haar alsnog vervangende toestemming geeft om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen.
4.2.
De vader is het wel eens met de afwijzing van het verzoek van de rechtbank. Hij wil dat het hof die beslissing in stand laat.
4.3.
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . Hij wil dat het hof die beslissing ongedaan maakt en alsnog bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is.
Wanneer het hof bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet bij de vader is, vraagt de vader het hof te bepalen dat de moeder binnen een week na de uitspraak moet terugverhuizen naar [woonplaats2] , met een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 25.000,-.
4.4.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader. Zij vraagt het hof deze verzoeken af te wijzen.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.5.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 april 2025;
  • het verweerschrift, met daarbij het incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een bericht van de moeder van 15 september 2025, met producties;
  • een brief van de vader van 15 september 2025, met producties en
  • een bericht van de vader van 25 september 2025, met een productie.
4.6.
De zitting bij het hof was op 26 september 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat en een tolk;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (de raad).
5. Het oordeel van het hof
De vervangende toestemming voor de verhuizing
Wat in de wet staat
5.1.
Uit artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd.
5.2.
Uit artikel 1:253a BW volgt dat het hof in een geschil, waarbij de ouders samen het gezag hebben en een verschil van mening bestaat over een verhuizing van het kind, een beslissing moet nemen die in het belang van het kind is.
Uit jurisprudentie volgt dat, naast het belang van het kind, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij de beslissing alle omstandigheden van het geval in overweging moeten nemen.
5.3.
De volgende omstandigheden kan het hof - onder andere - meenemen bij de belangenafweging:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen en
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
De standpunten van de moeder en de vader
5.4.
De moeder voert aan dat het voor haar noodzakelijk was om naar [woonplaats1] te verhuizen. De vader dreigde [de minderjarige] van moeder af te nemen of met hem naar het buitenland te vluchten. Om verdere escalaties te voorkomen, heeft de moeder tijdelijk onderdak bij haar moeder in [woonplaats1] gezocht. De vader heeft toen de woning onbewoonbaar gemaakt, zodat de moeder niet kon terugkeren. In [woonplaats2] kon de moeder geen sociale huurwoning vinden. In [woonplaats1] heeft de moeder een sociaal netwerk. Hiermee is er opvang en rust voor [de minderjarige] en kan de moeder haar opleiding afronden, wat van belang is voor haar financiële zelfstandigheid en het welzijn van [de minderjarige] . De moeder ziet het belang van de vader bij een betekenisvolle rol in het leven van [de minderjarige] . Zij heeft aangeboden om het halen en brengen van [de minderjarige] op zich te nemen, de reiskosten van de vader (gedeeltelijk) te compenseren en extra contactmomenten mogelijk te maken. Het MASIC-rapport geeft een beeld van het partnergeweld waar moeder mee te maken had. Een terugkeer naar [woonplaats2] is een bedreiging voor de veiligheid van de moeder en [de minderjarige] .
5.5.
De vader voert aan dat de moeder in de woning had kunnen blijven. Zij huurde de woning van haar broer, die de woning enkele maanden na de verhuizing van de moeder naar [woonplaats1] heeft verkocht. De vader had de zorg voor [de minderjarige] met de moeder willen delen. Doordat zij zonder toestemming van de vader met [de minderjarige] is verhuisd, heeft zij de vader buiten spel gezet in de zorg voor [de minderjarige] . Na de verhuizing heeft de vader [de minderjarige] vijf maanden niet gezien. Dit heeft een grote impact gehad op de band tussen [de minderjarige] en de vader. Van partnergeweld of dreiging vanuit de vader is geen sprake. De moeder heeft niet aangetoond dat haar veiligheid in het gedrang is (geweest). De vader heeft juist zelf aangifte bij de politie gedaan van bedreiging door de moeder en haar familieleden. Het belang van [de minderjarige] om contact te hebben met zijn vader moet boven het belang van de moeder worden gesteld om in nabijheid van haar familie te zijn.
Het advies van de raad
5.6.
In de beslissing van 29 juli 2025 heeft de rechtbank Overijssel de raad verzocht om onderzoek te doen naar een zorgregeling. De raad adviseert om de verhuizing mee te nemen in dit onderzoek en de beslissing over de verhuizing aan te houden.
Het oordeel van het hof
5.7.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen, moet worden afgewezen. Daarom zal het hof de beslissing van de rechtbank op dit onderdeel bekrachtigen. Het hof sluit zich aan bij de motivering van de rechtbank en voegt daaraan (na eigen onderzoek) het volgende toe.
5.8.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de criteria die volgens de jurisprudentie een rol spelen bij de beoordeling van het verzoek om vervangende toestemming. Voor de moeder was er geen noodzaak voor de verhuizing naar [woonplaats1] . Na het beëindigen van de relatie had de vader de woning verlaten. De broer van de moeder was de eigenaar van de woning en de moeder had in de woning kunnen blijven.
Daarnaast heeft de moeder de verhuizing niet voldoende doordacht en voorbereid. Zonder met de vader in overleg te treden over een eventuele andere woning in [woonplaats2] , is de moeder naar haar familie in [woonplaats1] verhuisd. Hierbij heeft zij onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [de minderjarige] en de vader. [de minderjarige] heeft belang bij contact met zijn vader. Juist op deze jonge leeftijd is het belangrijk dat een kind met beide ouders een band kan opbouwen en een hechtingsrelatie met zijn vader kan ontwikkelen. Met de verhuizing heeft de moeder te weinig aandacht gehad voor deze belangen van [de minderjarige] en de vader. Voor zover de moeder aanvoert dat het afronden van haar opleiding in het belang van [de minderjarige] is, overweegt het hof dat de moeder in de omgeving van [woonplaats2] ook een opleiding kan volgen.
5.9.
De moeder heeft een MASIC-interview overgelegd om aan te tonen dat sprake was van geweld in de relationele sfeer. Het interview is afgenomen door de heer [naam1] , veiligheidsexpert bij het Sociaal Team [woonplaats1] . Op grond van dit interview concludeert hij dat de moeder slachtoffer is van relationele mishandeling en dat een verhuizing naar [woonplaats2] een directe bedreiging vormt voor de veiligheid en het welzijn van de moeder en [de minderjarige] . De vader betwist dit. Het hof constateert dat de rapportage alleen is gebaseerd op het interview met de moeder. De vader is geen onderdeel geweest van de rapportage en is niet geïnterviewd. Een MASIC-interview is oorspronkelijk bedoeld voor mediators om de geschiktheid van mediation vast te kunnen stellen. Op basis van niets anders dan dit interview van de moeder kan niet zomaar worden aangenomen dat sprake is geweest van geweld in de relationele sfeer. Daarvoor is meer feitenonderzoek nodig. Dat feitenonderzoek is door de moeder of door haar hulpverlener niet gedaan of in gang gezet. Bovendien is de vader niet bevraagd. Het enige vaststaande feit tussen de ouders is dat de moeder de vader heeft bedreigd.
Daar komt bij dat de overdrachtsmomenten van [de minderjarige] de laatste tijd zonder incidenten verlopen. Dat laat zich zonder nadere uitleg - die is uitgebleven - niet rijmen met de acute dreiging die volgens de moeder van de vader zou uitgaan. Het hof kan dan ook op basis van hetgeen door de moeder is aangereikt niet uitgaan van de juistheid van de stelling van de moeder dat sprake is van geweld door de vader in de relationele sfeer, waardoor de moeder bij een terugverhuizing in een onveilige situatie zou worden gebracht.
5.10.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om te verhuizen niet zo zwaar weegt dat daarom vervangende toestemming moeten worden verleend voor de verhuizing. Het belang van [de minderjarige] en het belang van de vader wegen zwaarder dan het belang van de moeder. Het hof zal het verzoek van de moeder om vervangende toestemming daarom afwijzen.
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige]
Wat in de wet staat
5.11.
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen over de uitoefening van het ouderlijk gezag, waaronder de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De standpunten van de moeder en de vader
5.12.
Volgens de vader is de moeder niet in staat om te zorgen dat de vader een onderdeel uitmaakt van het leven van [de minderjarige] . Er is een omgangsregeling van een weekend per veertien dagen, maar dit is voor een kind van de leeftijd van [de minderjarige] te weinig. De vader zou beter in staat zijn om beide ouders onderdeel uit te laten maken van het leven van [de minderjarige] .
5.13.
De moeder voert aan dat [de minderjarige] sinds het beëindigen van de relatie in april 2024 zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, waardoor er geen aanleiding is om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te veranderen.
Het oordeel van het hof
5.14.
Het hof bepaalt dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Sinds zijn geboorte wordt [de minderjarige] grotendeels door zijn moeder verzorgd. In de tussenbeslissing van 29 juli 2025 heeft de rechtbank Overijssel de raad verzocht om onderzoek te doen naar een zorgregeling. De uitkomst van dat raadsonderzoek kan gevolgen hebben voor de vraag waar [de minderjarige] in de toekomst zijn hoofdverblijfplaats moet hebben. Uit de schriftelijke processtukken en wat op de zitting is besproken, is het het hof gebleken dat er op dit moment geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. Daarnaast is het niet in het belang van [de minderjarige] om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen, terwijl nog geen definitieve beslissing is genomen over de invulling van de zorgregeling. Het hof wijst daarom het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen af.
De dwangsom
5.15.
Nu het hof het verzoek van de vader over de hoofdverblijfplaats heeft afgewezen, komt het toe aan het voorwaardelijke verzoek van de vader over de oplegging van een dwangsom. Op 22 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter in kort geding en uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de moeder binnen drie weken moet terugverhuizen naar [woonplaats2] , of naar een plaats binnen een straal van 20 kilometer van [woonplaats2] . De voorzieningenrechter heeft daarbij een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag dat zij niet aan de beslissing voldoet, met een maximum van € 10.000,-. Dat leidt ertoe dat de vader al een titel heeft voor de dwangsommen. Daarom zal dat verzoek in deze procedure worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen:
bekrachtigt 6.1, 6.2 en 6.3 van de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo , van 17 januari 2025 en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke - Nieuwenhuizen, K. Mans en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier en is in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2025.