In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de verhuizing van de moeder met hun minderjarige kind. De rechtbank Overijssel had eerder op 17 januari 2025 het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing naar [woonplaats1] afgewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder blijft. De moeder was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De vader steunde de afwijzing van de verhuizing, maar was het niet eens met de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide ouders gehoord en de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen. Het hof concludeert dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak was voor de verhuizing en dat de belangen van de minderjarige en de vader zwaarder wegen dan de belangen van de moeder. Het hof heeft daarom de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. Tevens heeft het hof bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder blijft, gezien de huidige opvoedsituatie en het ontbreken van zorgen over de verzorging door de moeder. Het verzoek van de vader om een dwangsom op te leggen is afgewezen, omdat het hof het verzoek om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen heeft afgewezen.