ECLI:NL:GHARL:2025:6591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
200.357.293
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige1] en [minderjarige2]. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had op 19 mei 2025 besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] verleend. De moeder van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de feiten en de procedure bij de kinderrechter in overweging genomen, evenals de argumenten van de moeder, de raad voor de kinderbescherming en de GI. Het hof concludeert dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om samen te werken, maar het hof oordeelt dat de ouders momenteel niet zelfredzaam genoeg zijn om de zorg voor de kinderen zelf te dragen. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de kinderrechter en wijst de verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.357.293
zaaknummers rechtbank Gelderland 441705 en 450019
beschikking van 23 oktober 2025
over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van
[minderjarige1]en
[minderjarige2]
in de zaak van
[moeder](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. N. Schietekatte,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
die is gevestigd in Arnhem,
en
[vader](de vader),
die woont in [woonplaats2] ,
en
de gecertificeerde instelling,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(de GI),
die is gevestigd in Amsterdam.

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft op 19 mei 2025 [minderjarige1] en [minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling loopt van 19 mei 2025 tot 19 mei 2026. De kinderrechter heeft ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] in een gezinsgerichte voorziening verleend, voor de duur van de ondertoezichtstelling. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige1] , geboren [in] 2016;
  • [minderjarige2] , geboren [in] 2017, en
  • [minderjarige3] , geboren [in] 2019.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Hun relatie is beëindigd.
2.3.
[minderjarige1] woont in een gezinshuis. [minderjarige2] en [minderjarige3] wonen bij de moeder.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De raad heeft de kinderrechter verzocht om [minderjarige1] , [minderjarige2] en [minderjarige3] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van een jaar. Verder heeft de raad verzocht om [minderjarige1] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te mogen plaatsen en [minderjarige2] voor de duur van zes maanden uit huis te mogen plaatsen.
3.2.
Op 24 oktober 2024 heeft de kinderrechter een tussenbeslissing gegeven. De kinderrechter heeft toen de verzoeken van de raad over [minderjarige1] en [minderjarige3] afgewezen en de raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige2] . Verder heeft de kinderrechter de definitieve beslissing over de ondertoezichtstelling van [minderjarige2] aangehouden tot 24 april 2025, in afwachting van een nieuw bericht van de raad over de stand van zaken.
3.3.
Op de zitting bij de kinderrechter van 19 mei 2025 heeft de raad het verzoek om [minderjarige2] onder toezicht van de GI te stellen, gehandhaafd. Verder heeft de raad verzocht om [minderjarige1] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van een jaar en om [minderjarige1] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te mogen plaatsen. De raad heeft geen nieuw verzoek gedaan voor [minderjarige3] .
3.4.
Op 19 mei 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige2] en [minderjarige1] onder toezicht van de GI gesteld van 19 mei 2025 tot 19 mei 2026. Verder heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling verleend.
3.5.
De kinderrechter heeft ook beslist dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing mogen worden uitgevoerd, ook al is hoger beroep ingesteld (de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard).

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissingen van de kinderrechter ongedaan maakt.
De moeder vraagt het hof de verzoeken van de raad over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen. Als het hof daar niet in mee gaat, vraagt de moeder het hof om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur dan een jaar te verlenen.
4.2.
De raad wil dat de beslissing in stand blijft. De GI sluit zich aan bij het verzoek van de raad.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift;
  • het verweerschrift van de raad;
  • een bericht namens de moeder van 8 september 2025, met een productie en
  • een bericht namens de moeder van 17 september 2025, met een productie.
4.4.
[minderjarige1] en [minderjarige2] hebben een uitnodiging ontvangen voor een gesprek met een raadsheer en griffier van het hof. Zij hebben laten weten dat zij niet naar het gesprek willen komen.
4.5.
De zitting bij het hof was op 26 september 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met mr. F. Pool, die waarneemt voor mr. Schietekatte;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

5.Het oordeel van het hof

Wat in de wet staat
Ondertoezichtstelling
5.1.
Uit artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een kind onder toezicht van de GI kan stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Ook moet vast komen te staan dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening.
Ten slotte moet de kinderrechter ervan kunnen uitgaan dat de ouders de opvoeding en verzorging binnen een aanvaardbare termijn weer helemaal zelf op zich kunnen nemen. Dat is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling.
Uithuisplaatsing
5.2.
Uit artikel 1:265b BW volgt dat de kinderrechter een machtiging kan geven om de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen.
De standpunten van de moeder, de raad en de GI
5.3.
De moeder erkent dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd, maar voert aan dat zij de ontwikkelingsbedreiging met hulpverlening in een vrijwillig kader kan wegnemen. [minderjarige2] volgt psychomotorische therapie (PMT). Dit brengt meer rust in de thuissituatie bij de moeder. Inmiddels gaat hij weer vijf dagen per week naar school. Met [minderjarige1] gaat het bij de Toermalijn ook goed. In het verleden heeft de plaatsing van [minderjarige1] altijd in een vrijwillig kader plaatsgevonden. De moeder ervaart de ondertoezichtstelling als een belemmering, waardoor minder slagvaardig kan worden gehandeld. De GI is niet goed bereikbaar, terwijl vóór de ondertoezichtstelling de communicatie met het CJG in het vrijwillig kader altijd goed was.
5.4.
De raad voert aan dat [minderjarige1] en [minderjarige2] te maken hebben met complexe gedragsproblematiek. [minderjarige1] heeft een intensieve begeleidingsbehoefte en de problematiek van [minderjarige2] vraagt regelmatig te veel van de moeder. Rond 10 juli 2025 waren de zorgen over [minderjarige2] dusdanig groot dat de inzet van ambulante spoedhulp nodig was en een uithuisplaatsing is overwogen. Na de uitspraak van de ondertoezichtstelling was de moeder bereid samen te werken, maar de samenwerking is na verloop van tijd gestagneerd. De vader staat niet open voor de nodige samenwerking. De ouders lijken elkaar te versterken in de negatieve houding tegen de hulpverlening. Het lukt de ouders niet om de kinderen een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden.
5.5.
De GI voert aan dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog nodig zijn. De PMT voor [minderjarige2] verloopt goed, maar het zou goed zijn als de moeder ook hulpverlening krijgt in de thuissituatie. Wat de moeder bij de PMT leert, kan ze dan ook thuis toepassen. De GI krijgt geen zicht op de thuissituatie bij de vader en zijn partner, omdat zij niet bij de vader thuis wordt toegelaten.
Het oordeel van het hof
5.6.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige1] en [minderjarige2] voor de duur van een jaar onder toezicht van de GI moeten worden gesteld en dat voor [minderjarige1] een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling moet worden verleend. Het hof zal de beslissing van de rechtbank daarom bekrachtigen.
De ondertoezichtstelling
5.7.
Het hof is van oordeel dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder erkent dit ook. [minderjarige1] is een jongen met een intensieve begeleidingsbehoefte, waarbij de zorg ook voor professionele hulpverleners op lange termijn lastig is vol te houden. Vanwege zijn problematiek gaat [minderjarige1] op dit moment niet naar school. Hij is een jaar vrijgesteld van de leerplicht. In deze periode moet worden toegewerkt naar het volgen van passend onderwijs, zodat [minderjarige1] volgend schooljaar weer naar school kan gaan. Het komende jaar zal worden ingezet op PMT, maar het is nog niet bekend wanneer dit van start gaat. [minderjarige2] volgt al wel PMT. Zowel de moeder als de GI zien dat hij hier baat bij heeft. Dit brengt ook meer rust bij de moeder thuis.
5.8.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging niet voldoende kan worden weggenomen binnen een vrijwillig kader. Het hof ziet wel dat de moeder dat graag wil en ook echt haar best doet. Tijdens de zitting heeft de moeder laten weten dat in september 2025 een begin is gemaakt met systeemtherapie binnen de PMT. Wat [minderjarige2] en de moeder bij de PMT leren, moet ook thuis bij de moeder en de vader worden toegepast. Daarvoor is systeemtherapie nodig. De vader heeft veel weerstand tegen de ondertoezichtstelling en de GI krijgt moeilijk contact met hem. De GI heeft geen zicht op de situatie bij hem thuis en hoe het gaat als de kinderen omgang met hem hebben. Vanuit het gezinshuis krijgt de GI signalen dat [minderjarige1] terughoudend is als hem wordt gevraagd hoe de omgang bij de vader was. Gelet op de problematiek van de kinderen is het noodzakelijk dat zicht op de thuissituatie bij de vader komt.
5.9.
Het hof ziet door de complexe gedragsproblematiek veel kwetsbaarheden bij [minderjarige1] en [minderjarige2] . Voor de zomervakantie was het gedrag van [minderjarige2] dusdanig heftig dat een uithuisplaatsing is overwogen. Door deze kwetsbaarheden is toezicht van de GI nodig, zodat de gezinsvoogd de inzet van hulpverlening kan coördineren. De vader geeft geen inzicht in zijn thuissituatie en staat niet open voor hulp. In het verleden nam het CJG veel uit handen van de moeder. Nu het CJG niet meer betrokken is, moet de moeder zelf meer dingen regelen. De moeder heeft op de zitting verklaard dat zij dit lastig vindt. Binnen de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt aan de zelfredzaamheid van de ouders. Op dit moment zijn de ouders niet zelfredzaam genoeg om zelf de nodige hulpverlening in een vrijwillig kader op te pakken. De coördinatie van de GI is nog noodzakelijk om aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige1] en [minderjarige2] te werken.
De uithuisplaatsing
5.10.
De problematiek van [minderjarige1] vraagt veel van de gezinshuisouders. De GI heeft op de zitting verklaard dat er zorgen zijn over de draagkracht van de gezinshuisouders. Zij vinden de zorg voor [minderjarige1] zwaar. Zoals overwogen, zijn de ouders niet zelfredzaam genoeg om de zorg voor [minderjarige1] zelf te kunnen dragen. Gelet op de zorgen over de draagkracht van de gezinshuisouders en de huidige beperkte zelfredzaamheid van de ouders is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Wanneer [minderjarige1] in een ander gezinshuis zou moeten worden geplaatst, is toezicht, ondersteuning en coördinatie van de GI nodig.
Vanwege de complexe problematiek van beide kinderen ziet het hof geen aanleiding om de verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor een kortere duur dan een jaar toe te wijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 19 mei 2025 en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, R. Prakke - Nieuwenhuizen en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2025.