ECLI:NL:GHARL:2025:6683

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
21-000550-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het doden van een hond met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor het doden van een hond, waarbij hij de voorpoten van de hond met tie wraps aan elkaar heeft gebonden en de hond vervolgens in het water heeft gegooid. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd tot vijf maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte had op 2 februari 2023 hoger beroep ingesteld, en het hof oordeelde dat de behandeling van de zaak meer dan acht maanden langer had geduurd dan toegestaan. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de proceshouding van de verdachte, die geen blijk van spijt toonde. De verdachte heeft verschillende medische klachten aangevoerd, maar het hof kon hier geen rekening mee houden zonder verdere onderbouwing. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd en de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden werd veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000550-23
Uitspraakdatum: 29 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 januari 2023 met parketnummer 08-167878-22 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

Hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 augustus 2024 en 15 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte voor het overtreden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet Dieren (te weten: het doden van een dier) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2021 te [plaats] , een dier, te weten een hond (genaamd [naam] ), heeft gedood, immers heeft hij
- de voorpoten van die hond met tie wraps aan elkaar vastgebonden, en/of
- ( vervolgens) die hond in het water gegooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de tiewraps om de poten van de hond, genaamd [naam] heeft gedaan en hem daarna in het water heeft gegooid. Hij wijst de plek aan op de kaart en zegt dat hij dat alleen heeft gedaan. In zijn tweede verklaring bij de politie laat hij in het midden of [medeverdachte] erbij was. Hij zegt dan veel details niet meer te weten en heeft er heel erg spijt van. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep -ruim 3 jaar na het tenlastegelegde- heeft verdachte voor het eerst ontkend dat hij het heeft gedaan en heeft hij medeverdachte [medeverdachte] als de dader aangewezen. Verdachte stelt in dit verband dat hij ten gunste van medeverdachte [medeverdachte] bij de politie de schuld op zich heeft genomen en enkel en alleen om die reden bij de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Het hof stelt vast dat voor de door verdachte geschetste gang van zaken geen enkele steun te vinden is in het onderzoek.
Het hof vindt deze verklaring niet alleen niet aannemelijk geworden maar -mede gelet op wat zich overigens in het dossier bevindt- ook volstrekt ongeloofwaardig.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op ofomstreeks 31 mei 2021 te [plaats] , een dier, te weten een hond (genaamd [naam] ), heeft gedood, immers heeft hij
- de voorpoten van die hond met tiewraps aan elkaar vastgebonden, en
/of
-
(vervolgens
)die hond in het water gegooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen hechtenis, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dient een proeftijd van één jaar te worden verbonden en tevens een bijzondere voorwaarde in de vorm van het storten van een geldbedrag van € 200,- op de rekening van Stichting Dierenlot.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat hij verschillende medische problemen heeft. Zo is verdachte naar zijn zeggen uitbehandeld in het kader van de bij hem aangetroffen keelkanker en is verder sprake van verschillende fysieke kwalen door de aanwezigheid van een vleesetende bacterie. Verdachte is bereid een taakstraf uit te voeren.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van een hond genaamd [naam] . Door de poten van de hond bij elkaar te binden en hem vervolgens in het water te gooien, is [naam] op een vreselijke en inhumane wijze de verdrinkingsdood gestorven. Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte geen enkel respect voor het leven van een dier heeft getoond.
Verdachtes proceshouding in hoger beroep geeft bovendien geen enkele blijk van spijt. Hij neemt niet zijn verantwoordelijkheid.
Ter terechtzitting heeft verdachte verschillende medische klachten aangevoerd, maar hiervan geen verder onderbouwing overgelegd. Het hof kan derhalve geen rekening houden met de aangevoerde medische omstandigheden.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wat betreft het tijdsverloop moet de behandeling op zitting met een eindarrest zijn afgerond binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft op 2 februari 2023 hoger beroep ingesteld en dit arrest is van 29 oktober 2025. Daarmee is in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer acht maanden. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Alles afwegende acht het hof in beginsel de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep matigen tot een gevangenisstraf voor de duur vijf maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.10, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 29 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.