ECLI:NL:GHARL:2025:6729

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
200.353.553
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot instelling mentorschap voor meerderjarige met geestelijke of lichamelijke beperkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een mentorschap noodzakelijk is voor verzoeker, geboren in 1945. De voormalige bewindvoerder had verzocht om een mentorschap in te stellen ten behoeve van verzoeker, waarbij [mentor] als mentor zou worden benoemd. De kantonrechter in de rechtbank Gelderland had op 31 januari 2025 een mentorschap ingesteld, maar verzoeker was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2025, waren alle belanghebbenden aanwezig, waaronder verzoeker, de voormalige bewindvoerder, de mentor en de stiefzus. Het hof heeft de feiten en omstandigheden besproken en geconcludeerd dat verzoeker voldoende ondersteuning ontvangt van Buurtzorg en andere hulpinstanties, en dat hij in staat is om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te regelen. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor een mentorschap ontbreekt, omdat het instellen van een mentorschap een ingrijpende maatregel is die het zelfbeschikkingsrecht van verzoeker in vergaande mate zou beperken.

Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder om een mentorschap in te stellen afgewezen. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van verzoeker en de aanwezige hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.353.553
(zaaknummer rechtbank Gelderland 11470553 MP VERZ 24-2744)
beschikking van 30 oktober 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[voormalig bewindvoerder] ,werkzaam bij [naam] , kantoorhoudende te [plaats] ,
verder te noemen: de voormalige bewindvoerder,
en
[mentor] ,werkzaam bij [naam] , kantoorhoudende te [plaats] ,
verder te noemen: de mentor,
en
[zus],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de zus.
Als informant is aangemerkt:
[stiefzus],
wonende in [woonplaats3] ,
verder te noemen: de stiefzus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 januari 2025, uitgesproken onder het hiervoor genoemde zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof heeft het beroepschrift met producties ontvangen, ingekomen op 15 april 2025.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de voormalige bewindvoerder;
- de mentor;
- de stiefzus.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1945.
3.2
De goederen van [verzoeker] hebben van 29 oktober 2024 tot 15 februari 2025 onder bewind gestaan van de voormalige bewindvoerder.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 31 december 2024, heeft de voormalige bewindvoerder verzocht een mentorschap in te stellen ten behoeve van [verzoeker] , en [mentor] tot mentor te benoemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoeker] , en [mentor] tot mentor benoemd.
4.2
[verzoeker] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Hij komt daarvan in hoger beroep. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair het verzoek van de bewindvoerder een mentorschap in te stellen af te wijzen en subsidiair te bepalen dat, indien het hof een mentorschap noodzakelijk acht, zijn stiefzus tot mentor wordt benoemd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vraag die moet worden beantwoord is of [verzoeker] een mentor nodig heeft. Op grond van artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.
5.2
Tijdens de zitting is met alle aanwezige belanghebbenden de vraag besproken of een mentorschap noodzakelijk is en zij zijn het erover eens dat die noodzaak ontbreekt. Er kan namelijk worden volstaan met de ingezette hulp en ondersteuning van Buurtzorg, Helpende Handen [woonplaats1] en huishoudelijke hulp. Bovendien heeft [verzoeker] inmiddels een alarmknop in de woning waarmee hij in geval van nood direct hulp kan inschakelen.
5.3
Het instellen van een mentorschap is een ingrijpende maatregel waarbij het zelfbeschikkingsrecht van [verzoeker] in vergaande mate wordt beperkt. Nu gebleken is dat [verzoeker] adequate hulp en ondersteuning ontvangt, is ook het hof van oordeel dat de noodzaak voor het instellen van een mentorschap ontbreekt. Het hof verwacht dat [verzoeker] met de hulp van betrokkenen instanties en zijn stiefzus voldoende in staat is om zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te regelen.
5.4
Omdat de noodzaak van een mentorschap dus niet is komen vast te staan, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder alsnog afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 januari 2025 en, opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de bewindvoerder een mentorschap ten behoeve van [verzoeker] in te stellen en [mentor] als mentor te benoemen, alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, K. Mans en I.J. Pieters en is op 30 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.