ECLI:NL:GHARL:2025:6761

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
24/67
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin de teruggaafbeschikking van de Inspecteur werd bevestigd. Belanghebbende ontving in 2021 een voorschot op de teruggaaf van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van € 1.782, gebaseerd op zijn inkomen van 2020, inclusief een nabetaling van het ABP. De Inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 8 juli 2025 werd de zaak behandeld. Belanghebbende betwistte de teruggaafbeschikking en stelde dat de berekening van de Inspecteur onduidelijk was. Hij voerde aan dat hij geen verzoek om teruggaaf had gedaan en dat de Inspecteur niet van hem kon verwachten dat hij actie ondernam. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur het voorschot terecht had teruggevorderd, omdat het inkomen van belanghebbende voor 2021 onder het maximumbijdrageloon bleef. Het Hof wees ook op de wettelijke voorschriften die de werkwijze van de Belastingdienst bepalen, en concludeerde dat de stellingen van belanghebbende niet tot een ander oordeel konden leiden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/67
uitspraakdatum: 28 oktober 2025
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 15 december 2023, nummer ARN 23/782, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem afdeling TBZ(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2021 een teruggaafbeschikking loonheffingen bijdrage zorgverzekeringswet van € 1.782 opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft het daartegen gerichte bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in het jaar 2020 van het ABP in verband met zijn arbeidsongeschiktheid over de jaren 2015 tot en met 2020 een nabetaling ontvangen van € 40.315,35. De totale looninkomsten van belanghebbende over het jaar 2020 bedroegen, inclusief de nabetaling, € 89.342.
2.2.
Met dagtekening 5 augustus 2021 is aan belanghebbende een voorschot verleend op de teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage ZVW 2021 (het voorschot) ten bedrage van € 1.782, gebaseerd op de inkomensgegevens van belanghebbende over het jaar 2020, derhalve inclusief de (eenmalige) nabetaling. De Inspecteur heeft in de brief de volgende toelichting gegeven:

Toelichting berekening
Over uw inkomen wordt op twee manieren aan de Zvw meebetaald:
1) de werkgeversheffing Zvw die uw werkgever of uitkeringsinstantie betaalt. Het tarief voor de werkgeversheffing Zvw is 7,00%.
2) de bijdrage Zvw die u zelf betaalt. Uw werkgever of uitkeringsinstantie houdt deze bijdrage Zvw in op uw loon of uitkering en betaalt deze aan ons. Het tarief voor de bijdrage Zvw is 5,75%.
Wij verwachten dat uw werkgevers en uitkeringsinstanties in 2021 over € 49.614 werkgeversheffing Zvw betalen. Dit is minder dan het maximumbijdrageloon van € 58.311. U moet zelf nog over € 8.697 (€ 58.311 - € 49.614) bijdrage Zvw betalen. Dit is € 500 (5,75% van € 8.697). Uw werkgevers en uitkeringsinstanties
hebben echter een hoger bedrag ingehouden, in totaal waarschijnlijk € 2.282. U krijgt daarom € 1.782 terug als voorschot.”
Verder is daarbij (onder meer) nog vermeld:
“Wat betekent deze beslissing voor u?
U ontvangt alvast een voorschot op de teruggaaf van de bijdrage Zvw over 2021.
Na afloop van dit jaar berekenen wij het bedrag van de teruggaaf waar u recht op heeft.
Let op!
Wanneer wij de teruggaaf berekenen, kan duidelijk worden dat het voorschot te hoog was. U moet dan een bedrag aan ons terugbetalen. Over dat bedrag betaald u belastingrente. Als u denkt dat u een te hoog voorschot hebt gekregen, kunt u het laten wijzigen.”
2.3.
Op 28 april 2022 heeft belanghebbende aangifte voor het jaar 2021 gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en ZVW. De totale looninkomsten van belanghebbende voor dat jaar bedroegen € 55.843. Het maximum bijdrageloon voor 2021 bedraagt € 58.311.
2.4.
Bij beschikking van 30 juni 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat hij geen recht heeft op een teruggaaf van inkomensafhankelijke bijdrage ZVW over het jaar 2021 (hierna: de teruggaafbeschikking) en dat hij het aan hem betaalde voorschot ten bedrage van € 1.782 terug moet betalen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de teruggaafbeschikking terecht door de Inspecteur aan belanghebbende is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur kan - kort gezegd - een voorschot verlenen op de teruggaaf van op het loon ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet als hij het vermoeden heeft dat daarop recht bestaat en het bijdrage-inkomen afkomstig is van meerdere inhoudingsplichtigen. [1] De voorschotten worden verrekend met de uiteindelijk te ontvangen teruggaafbeschikking. [2] Ingeval een voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de Inspecteur het te veel betaalde bedrag bij voor bezwaar vatbare beschikking terugvorderen. [3]
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de toelichting van de berekening in de brief van 5 augustus 2021 voor hem niet te volgen is en dat de Inspecteur daarbij ten onrechte is uitgegaan van zijn inkomen van 2020. In 2020 heeft ABP hem inclusief de nabetaling een bedrag van in totaal € 89.342 uitgekeerd. Volgens belanghebbende is het bedrag van de nabetaling ad € 40.315,35 ten onrechte ineens aan hem uitgekeerd. Bovendien heeft belanghebbende zelf geen verzoek om teruggaaf gedaan. Volgens belanghebbende kan de Inspecteur dan niet van hem verwachten dat hij actie onderneemt. De werkwijze van de Belastingdienst door vooraf geld uit te keren op basis van een schatting, zonder er zeker van te zijn dat de belastingplichtige daar ook daadwerkelijk recht op heeft, is volgens belanghebbende niet houdbaar en kan belastingplichtigen in financiële problemen brengen. Tot slot had de Inspecteur hem moeten wijze op de mogelijkheid om een verzoek tot middeling in te dienen, aldus belanghebbende.
4.3.
Alhoewel aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de berekening in de brief van 5 augustus 2021 niet duidelijk is – met name de tweede alinea wekt verwarring - kan dit naar het oordeel van het Hof niet tot gevolg hebben dat het voorschot niet kan worden teruggevorderd. Belanghebbende heeft immers het voorschot ten onrechte ontvangen omdat het inkomen van belanghebbende voor het jaar 2021 onder het maximumbijdrageloon blijft. Belanghebbende dient het verkregen voorschot terug te betalen.
4.4.
De stelling dat de werkwijze van de Belastingdienst onhoudbaar is kan belanghebbende niet baten. Het Hof kan zich voorstellen dat belastingplichtigen door deze werkwijze in financiële problemen kunnen komen maar de wet schrijft deze werkwijze voor. Ook is belanghebbende in de brief van de Inspecteur van 5 augustus 2021 gewezen op het voorlopige karakter van de teruggaaf.
4.5.
Tot slot overweegt het Hof dat belanghebbende voor de Zorgverzekeringswet geen verzoek tot middeling kan indienen omdat daarvoor een wettelijke regeling ontbreekt. Belanghebbende kan eventueel wel voor de inkomstenbelasting een verzoek tot middeling indienen bij de Belastingdienst. Dit staat echter los van deze gerechtelijke procedure.
4.6.
Hetgeen belanghebbende nog overigens heeft gesteld, voert het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 28 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(P.W.L. van den Bersselaar) (M.G.J.M. van Kempen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 50, derde lid, van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) in samenhang met artikel 5.13 van de Regeling zorgverzekering.
2.Artikel 5.13, vijfde lid, van de Regeling zorgverzekering.
3.Artikel 50, vierde lid, van de Zvw.