In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin de teruggaafbeschikking van de Inspecteur werd bevestigd. Belanghebbende ontving in 2021 een voorschot op de teruggaaf van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van € 1.782, gebaseerd op zijn inkomen van 2020, inclusief een nabetaling van het ABP. De Inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 8 juli 2025 werd de zaak behandeld. Belanghebbende betwistte de teruggaafbeschikking en stelde dat de berekening van de Inspecteur onduidelijk was. Hij voerde aan dat hij geen verzoek om teruggaaf had gedaan en dat de Inspecteur niet van hem kon verwachten dat hij actie ondernam. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur het voorschot terecht had teruggevorderd, omdat het inkomen van belanghebbende voor 2021 onder het maximumbijdrageloon bleef. Het Hof wees ook op de wettelijke voorschriften die de werkwijze van de Belastingdienst bepalen, en concludeerde dat de stellingen van belanghebbende niet tot een ander oordeel konden leiden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.