ECLI:NL:GHARL:2025:6768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
23/1029
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en schadeverleden van een auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 december 2022. Belanghebbende had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ontvangen van € 3.742, welke door de Inspecteur was verminderd tot € 3.352 na bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 oktober 2025 heeft belanghebbende zijn standpunt herhaald dat de naheffingsaanslag op basis van de herleidingsmethode moet worden verminderd tot € 599, en dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens een ernstig schadeverleden van de auto. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de taxatiewaarde te hoog was vastgesteld. Het Hof verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat de Inspecteur geen bewijslast had in deze kwestie. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was, maar dat belanghebbende recht had op een vergoeding van immateriële schade (VIS) van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De proceskosten werden vastgesteld op € 454, en er werd geen griffierecht vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1029
uitspraakdatum: 28 oktober 2025
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 14 december 2022, nummer AWB 22/306 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team auto bpm(hierna: de Inspecteur) en
de
Staat der Nederlanden(Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 3.742.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.352.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 27 november 2024 en op 2 april 2025 regiezittingen gehouden. In dat verband hebben partijen schriftelijke inlichtingen verstrekt.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam2] en mr. [naam3] verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft met het oog op de registratie van een uit Luxemburg afkomstige gebruikte personenauto van het merk Jaquar (F-Pace 3.0 R-Sport AWD 30d; hierna: de auto) op 19 november 2020 aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 498. De daarbij gehanteerde vermindering (afschrijving) heeft belanghebbende berekend aan de hand van een door [naam4] van [bedrijf1] BV op 19 november 2020 opgesteld taxatierapport. Daarin is (mede) op basis van een XRAY-koerslijst uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto van € 24.326 en een bedrag aan herstelkosten wegens meer dan normale gebruikersschade van € 27.158. De handelsinkoopwaarde van de auto is door de taxateur bepaald op € 2.500.
2.2.
Belanghebbende heeft de auto op 23 november 2020 op verzoek van de Inspecteur getoond bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). DRZ heeft op basis van het onderzoek met dagtekening 26 november 2020 een rapport opgesteld. DRZ heeft een schade van € 10.017 (72% van € 13.913) als waardevermindering in aanmerking genomen. De handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat heeft DRZ op basis van een koerslijst van AutotelexPro bepaald op € 33.439, zodat de handelsinkoopwaarde volgens DRZ € 23.422 beloopt.
2.3.
De tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister heeft op 24 november 2020 plaatsgevonden.
2.4.
De Inspecteur heeft op basis van voornoemd DRZ-rapport de onderhavige naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende opgelegd.
2.5.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.352. Redengevend hiervoor was dat de Inspecteur de aanspraak van belanghebbende op toepassing van de koerslijst van EurotaxGlass’s (hierna: Eurotax) met een vermindering van de daarin opgenomen koerslijstwaarde met 15%, vanwege de in die koerslijst (tot 4 oktober 2021) opgenomen mogelijkheid om bij de waardebepaling rekening te houden met de factoren ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’ heeft gehonoreerd. Op grond daarvan is de Inspecteur nader uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 21.262. De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een kostenvergoeding voor het bezwaar afgewezen.
2.6.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 14 december 2022 ongegrond verklaard. Daartegen heeft belanghebbende op 18 januari 2023 hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

In hoger beroep stelt belanghebbende primair dat de naheffingsaanslag op basis van de zogenoemde herleidingsmethode moet worden verminderd tot € 599. Subsidiair stelt belanghebbende dat de door de Inspecteur (in bezwaar) gehanteerde handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat van € 21.262 moet worden verminderd met € 750 wegens ernstig schadeverleden. De in het hogerberoepschrift ingenomen grief van belanghebbende dat hem ten onrechte geen vergoeding van de bezwaarkosten is toegekend, heeft belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Ter zitting heeft belanghebbende een verzoek tot vergoeding van immateriële schade (hierna: VIS) gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Herleidingsmethode
4.1.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn door de Rechtbank verworpen betoog dat de naheffingsaanslag op basis van de zogenoemde herleidingsmethode moet worden verminderd tot € 599. Gelet op HR 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134, faalt dit betoog.
Schadeverleden
4.2.
Het in aanmerking nemen van een (extra) waardevermindering wegens een (ernstig) schadeverleden van een auto kan door een belastingplichtige in een concreet geval op twee manieren worden bewerkstelligd, te weten (i) via de weg van de in artikel 10, leden 8 en 9, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) vervatte taxatiemethode of (ii) via de weg van het in artikel 110 VWEU vervatte discriminatieverbod (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2).
Nationaal recht: taxatiemethode
4.3.
Wat betreft de toepassing van de taxatiemethode en de daarbij geldende bewijsregels verwijst het Hof naar hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:310.
4.4.
Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad ligt het op de weg van belanghebbende te stellen en – zoals hier – bij betwisting aannemelijk te maken dat de Inspecteur de taxatiewaarde van € 21.262 als geheel genomen te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende stelt dat die waarde met € 750 te hoog is vastgesteld omdat in die waardebepaling ten onrechte geen rekening is gehouden met een waardevermindering wegens ernstig schadeverleden. Nu de Inspecteur dit gemotiveerd betwist, dient belanghebbende aannemelijk te maken – kort gezegd – dat sprake is van een auto met een schadeverleden waarvan een blijvende waardevermindering uitgaat en, zo daarvan sprake is, hoeveel die waardevermindering beloopt.
4.5.
Anders dan belanghebbende betoogt, rust op de Inspecteur in dit kader geen bewijslast en is een waardebepaling in goede justitie door de rechter niet aan de orde. Het Hof verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 26 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8227 en van 26 augustus 2025, ECLI”NL:GHARL:2025:5283.
4.6.
Belanghebbende is naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat met betrekking tot de auto sprake is van een waardevermindering wegens het schadeverleden. Het taxatierapport dat door belanghebbende bij de aangifte is gebruikt, is daartoe niet toereikend, aangezien in dat rapport geen rekening is gehouden met een waardevermindering wegens schadeverleden.
Artikel 110 VWEU
4.7.
De omstandigheid dat belanghebbende niet via de taxatiemethode zijn aanspraak op een waardevermindering wegens schadeverleden kan verzilveren, laat onverlet dat hij in dit concrete geval met succes een beroep zou kunnen doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. In dat geval moet belanghebbende ter weerlegging van de onderhavige naheffingsaanslag aannemelijk maken dat het geheven bedrag aan bpm hoger is dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in het binnenland zijn geregistreerd. Daartoe moet belanghebbende de werkelijke handelswaarde van de auto aantonen. Om dat te staven moet belanghebbende op basis van deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kenden. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is niet voldoende (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2).
4.8.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aan deze bewijslast voldaan, aangezien hij in deze procedure geen bewijs heeft bijgebracht dat voldoet aan deze door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf. De NIVRE-richtlijn – waarop belanghebbende zich beroept – kan niet als een dergelijk deskundigenonderzoek worden aangemerkt. Dit betekent dat belanghebbende ook via het Unierecht geen recht heeft op de door hem in hoger beroep bepleite vermindering wegens schadeverleden.
VIS
4.9.
Belanghebbende heeft in deze zaak verzocht om toekenning van VIS wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. In hoger beroep is de redelijke termijn van twee jaar overschreden, en wel met meer dan zes maar minder dan twaalf maanden. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 1.000, te vergoeden door de Staat.
Slotsom
4.10.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Wel heeft hij recht op een VIS van € 1.000.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Omdat het hoger beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is, wordt uitsluitend een vergoeding van proceskosten toegekend voor de proceshandelingen die samenhangen met het verzoek om VIS. Bij de berekening van die vergoeding wordt een wegingsfactor 0,25 gehanteerd. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 454 (1 punt voor verzoekschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 907).
5.2.
Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, wordt geen griffierecht vergoed.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000; en
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 454.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.