ECLI:NL:GHARL:2025:6828

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
21-004103-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van hennep en smokkel van hennep in een penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2005, was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van hennep, alsook voor de smokkel van hennep in een penitentiaire inrichting. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van acht uren, subsidiair vier dagen hechtenis, voor het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van hennep. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld tot een taakstraf van acht uren, subsidiair vier dagen hechtenis, voor de smokkel van hennep in de penitentiaire inrichting. Het hof heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen toegewezen, waarbij de verdachte werkstraffen van twintig en veertig uren, subsidiair tien en twintig dagen jeugddetentie, moet uitvoeren. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot een lagere straf zouden moeten leiden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004103-24
Uitspraakdatum: 31 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 september 2024 met parketnummer 18-120923-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-066241-23, 18-152186-20, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde (het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van hennep) tot een taakstraf voor de duur van acht uren, subsidiair vier dagen hechtenis;
  • veroordeling van verdachte met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde (smokkel van hennep in penitentiaire inrichting) tot een taakstraf voor de duur van acht uren, subsidiair vier dagen hechtenis;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 18-066241-23, in de vorm van tenuitvoerlegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen jeugddetentie;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 18-152186-20, in de vorm van tenuitvoerlegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. S.H. Lek, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde (het afleveren en vervoeren van hennep) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van acht uren, subsidiair vier dagen hechtenis;
  • verdachte met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde (smokkel van hennep in penitentiaire inrichting) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van acht uren, subsidiair vier dagen hechtenis;
  • de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 18-066241-23 toegewezen, in de vorm van tenuitvoerlegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie;
  • de vordering na voorwaardelijke veroordeling met het parketnummer 18-152186-20 toegewezen, in de vorm van tenuitvoerlegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie.
Het hof komt in dit arrest tot een andere beslissing omtrent de bewezenverklaring en kwalificatie. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te [plaats] , [gemeente] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 95,95 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep , zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;1. subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te [plaats] , [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 95.95 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 95.95 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2024 te [plaats] , [gemeente] een voorwerp, te weten 95.95 gram Hasj binnen een (afdeling van een) inrichting en/of een instelling waarop de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gesteld en of de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing was, namelijk PI [locatie] heeft gebracht en/of heeft getracht te brengen, waarvan het bezit binnen die (afdeling van die) inrichting en/of instelling verboden was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde integraal moet worden vrijgesproken. Het tenlastegelegde vervoeren past bij personen die ‘dealen’ en dat kan niet van verdachte worden gezegd. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof acht op grond van het strafdossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 6 maart 2024 te [plaats] opzettelijk een hoeveelheid hasj aanwezig heeft gehad en vervoerd, en dat hij op die dag hennep in de Penitentaire Inrichting (hierna: P.I.) [locatie] naar binnen heeft gebracht. De opvatting van de raadsvrouw dat de onder 1 ten laste gelegde feitelijke gedragingen zien op dealershandelingen, vindt geen steun in het recht. Het in zijn onderbroek met zich meenemen en binnen de P.I. brengen van hasj houdt reeds noodzakelijkerwijs de gedragingen aanwezig hebben en vervoeren in.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 6 maart 2024 te [plaats] , [gemeente] , opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 95,95 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennepeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 6 maart 2024 te [plaats] , [gemeente] , een voorwerp, te weten 95,95 gram hasj binnen een inrichting waarop de Penitentiaire beginselenwet van toepassing was, namelijk PI [locatie] , heeft gebracht, waarvan het bezit binnen die inrichting verboden was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het hof is van oordeel dat met betrekking tot het onder 1 primair bewezenverklaarde ‘opzettelijk aanwezig hebben’ en ‘vervoeren’ van hennep sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen identiek is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
het brengen van voorwerpen binnen een instelling waarop de Penitentiaire beginselenwet van toepassing is, waarvan het bezit binnen die instelling verboden is

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Met betrekking tot de aard en ernst van de bewezenverklaarde delicten heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke te plegen feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van hasj. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van drugs vaak gepaard met allerlei vormen van criminaliteit;
  • de omstandigheid dat verdachte hasj binnen de P.I. [locatie] heeft gebracht. Hiermee heeft de verdachte de regels en het gezag van de penitentiaire inrichting ondermijnd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder, zij het ter zake van andersoortige strafbare feiten, onherroepelijk is veroordeeld zodat dit bij de strafbepaling in dit geval niet wezenlijk van invloed is geweest. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de inhoud van de Evaluatie Jeugdreclasseringsplan d.d. 2 mei 2025 en het afsluitrapportage Jeugdreclasseringsplan d.d. 16 juni 2025;
  • de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Zo is gebleken dat een licht voorzichtig positieve vooruitgang is te zien met betrekking tot de belangrijkste persoonlijke leefgebieden van verdachte. Verdachte staat op de wachtlijst voor een woning, is bezig met het aflossen van zijn schulden en is ontvankelijk voor hulpverlening.
De raadsvrouw bepleit om een voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen, omdat verdachte de afgelopen periode geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en hij nu druk bezig is met het verrichten en afronden van eerder opgelegde taakstraffen. Naar het oordeel van het hof heeft de raadsvrouw geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof de oplegging van de door de raadsvrouw bepleite strafmodaliteit aangewezen acht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte op dit moment geen structurele dagbesteding heeft of een opleiding volgt die de uitvoering van een taakstraf bemoeilijkt.
Alles afwegende en in onderlinge samenhang bezien, acht het hof – evenals de advocaat –generaal - met betrekking tot de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde delicten, voor beide feiten afzonderlijk een taakstraf voor de duur van acht uren, subsidiair vier dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 18-066241-23

In de zaak met parketnummer 18-066241-23 is verdachte op 5 juni 2023 door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld. Aan verdachte is toen een voorwaardelijke taakstraf opgelegd, bestaande uit een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie
,met een proeftijd van twee jaren. Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van deze voorwaardelijke taakstraf. Deze vordering is in hoger beroep ook aan de orde.
Ter zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling deels toe te wijzen, in de vorm van tenuitvoerlegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van tien uren, subsidiair vijf dagen jeugddetentie.
Verdachte heeft een nieuw strafbaar feit gepleegd voor het einde van de proeftijd. Hij was een gewaarschuwd mens. Bijzondere omstandigheden die nopen tot matiging van het aantal in origine opgelegde uren aan werkstraf, zijn het hof niet gebleken. Daarom beveelt het hof de volledige tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.
Vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 18-152186-20
In de zaak met parketnummer 18-152186-20 is verdachte op 15 juni 2021 door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld. Aan verdachte is toen een voorwaardelijke taakstraf opgelegd, bestaande uit een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie
,met een proeftijd van twee jaren. Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van deze voorwaardelijke taakstraf. Deze vordering is in hoger beroep ook aan de orde.
Ter zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling deels toe te wijzen, in de vorm van tenuitvoerlegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie.
Verdachte heeft een nieuw strafbaar feit gepleegd voor het einde van de proeftijd. Hij was een gewaarschuwd mens. Bijzondere omstandigheden die nopen tot matiging van het aantal in origine opgelegde uren aan werkstraf, zijn het hof niet gebleken. Daarom beveelt het hof ook hier de volledige tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.

Wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 55, 62, 63 en 429a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-120923-24 onder 1 primair bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
8 (acht) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
8 (acht) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2023, parketnummer 18-066241-23, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten: een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagenjeugddetentie.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 juni 2021, parketnummer 18-152186-20, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten: een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagenjeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 31 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.