ECLI:NL:GHARL:2025:6840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
21-000058-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van contante inkomsten en vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1994, was beschuldigd van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag dat bij een huiszoeking was aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij contante inkomsten uit een dienstbetrekking had, wat door zijn leidinggevende werd bevestigd. Het hof oordeelde dat er niet wettig en overtuigend bewijs was dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. Het hof vernietigde het vonnis voor zover het aan zijn oordeel was onderworpen en sprak de verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Het hof bepaalde de straf voor de bewezen feiten op 34 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Het hof hevelde ook de voorlopige hechtenis op, nu het onvoorwaardelijke deel van de straf was opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000058-25
Uitspraakdatum: 4 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 december 2024 met parketnummer 05-017304-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
op dit moment verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.M. Oerlemans, hebben aangevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft in eerste aanleg de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 primair bewezenverklaard en verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarnaast een beslissing genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen verband houdend met de feiten 1-5.
De verdachte heeft op 6 januari 2025 bij akte beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het appel is uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan verdachte onder feit 6 primair en feit 6 subsidiair is tenlastegelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroep en vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het hof voor de feiten 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hierna een straf zal bepalen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Tenlastelegging

Op de zitting van 2 juli 2022 bij de rechtbank is de tenlastelegging gewijzigd. Aan verdachte is na deze wijziging en voor zover in hoger beroep nog aan de orde ten laste gelegd dat:
6. primair
hij op of omstreeks 16 januari 2024 te [plaats] , een hoeveelheid cash geld (te weten 38.805- euro) en/of een personenauto (merk Mercedes v.v.k. [kenteken] ) en/of één of meer gouden sieraden (onder meer: set gouden oorbellen en/of een gouden halsketting met hanger in kruisvorm en/of twee gouden halskettingen), althans een of meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voornoemd geld en/of die personenauto en/of die sieraden geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
6. subsidiair
hij op of omstreeks 16 Januari 2024 te [plaats] , een hoeveelheid cash geld (te weten 38.805- euro) en/of een personenauto (merk Mercedes v.v.k. [kenteken] ) en/of één of meer gouden sieraden (onder meer: set gouden oorbellen en/of een gouden halsketting met hanger in kruisvorm en/of twee gouden halskettingen), althans een of meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geld en/of die personenauto en/of die sieraden onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

Standpunten

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 6 primair tenlastegelegde opzetwitwassen. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte, hoewel er sprake is van een witwasvermoeden, geen voldoende concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor het grootste deel van het aangetroffen geldbedrag in zijn woning en voor het contante geld waarmee sieraden en een Mercedes zijn aangekocht. Uitzondering hierop is het bedrag van € 9.000,- dat verdachte voor zijn ouders in bewaring hield; voor dit bedrag heeft verdachte het witwasvermoeden weerlegd. Nu de Mercedes deels contant en deels giraal is betaald kan bewezen worden verklaard dat deze gedeeltelijk afkomstig is uit enig misdrijf.
De advocaat-generaal acht dus de opzetheling van het aangetroffen bedrag van € 29.805,-, de gouden sieraden en het deel van het aankoopbedrag van de Mercedes dat verdachte met contant geld heeft voldaan wettig en overtuigend bewezen.
De advocaat-generaal heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat – indien het hof komt tot een vrijspraak voor het onder feit 6 primair tenlastegelegde – het onder feit 6 subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. Verdachte heeft zijn inkomsten opzettelijk verzwegen voor de belastingdienst en daarmee is volgens de advocaat-generaal sprake van een door verdachte zelf gepleegd misdrijf waaruit de eerdergenoemde voorwerpen afkomstig zijn. Op deze wijze komt de advocaat-generaal tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde eenvoudig schuldwitwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 6 primair en feit 6 subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het tenlastegelegde geldbedrag, de gouden sieraden en het deel van het aankoopbedrag van de Mercedes dat verdachte met contant geld heeft voldaan. Deze verklaring wordt volgens de raadsman onder meer ondersteund door de na de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van voormalig leidinggevende [naam] over de neveninkomsten van verdachte bij [fietswinkel] . Voor wat betreft het onder feit 6 subsidiair tenlastegelegde, heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier hiervoor te weinig aanwijzingen bevat zodat het feit niet kan worden bewezenverklaard.

Oordeel van het hof

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Juridisch kader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor witwassen wettig en overtuigend dient te worden bewezen dat de voorwerpen waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft afkomstig zijn van enig misdrijf. Voor het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan naar bestendige jurisprudentie toch worden bewezenverklaard dat het voorwerp een criminele herkomst heeft, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat de voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Door het openbaar ministerie kunnen feiten en omstandigheden worden aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. In dat geval mag van verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Als verdachte een dergelijke verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Bij doorzoeking van de woning van verdachte op 16 januari 2024 deelde verdachte bij binnenkomst van de politie mee dat er niet meer dan € 200,- in huis aanwezig was. Vervolgens is een geldbedrag van € 38.805,- op verschillende plekken in huis aangetroffen, waarvan verreweg het grootse deel op verborgen plekken. Een groot deel van het contante geldbedrag was in bundels verpakt van coupures van € 50,-. Daarnaast zijn meerdere aankoopcertificaten van gouden sieraden aangetroffen waarbij het vermoeden bestond dat deze sieraden contant zijn betaald. Verder bleek uit een factuur dat een deel (ad € 9.500,-) van een Mercedes (personenauto) van verdachte met contant geld is betaald.
Het voorhanden hebben van dergelijke grote contante geldbedragen door privé-personen is hoogst ongebruikelijk, onder meer vanwege het risico van diefstal. Het is een feit van algemene bekendheid dat criminaliteit veelal gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen een witwasvermoeden, zodat van verdachte mag worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld, de sieraden en het geld waarmee de Mercedes is gekocht. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak bij de rechtbank en het hof heeft verdachte een verklaring afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geld.
Verdachte heeft verklaard dat hij een contant geldbedrag van € 9.000,- voor zijn ouders in bewaring had genomen, nadat bij zijn ouders was ingebroken en zij waren bedreigd. Zijn vader heeft dit in een verklaring bevestigd.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij van 2016 tot zijn aanhouding op 16 januari 2024 bij [fietswinkel] heeft gewerkt. Naast zijn reguliere salaris ontving hij ook contante inkomsten. Van de bij de fietsen verkochte accessoires ontving verdachte gedurende drie jaar een gedeelte van de opbrengsten contant als provisie. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij met het doen van onderhoudsbeurten bij klanten thuis fooien ontving die contant aan hem werden uitbetaald. Zeker bij servicebeurten in het buitenland (Duitsland en België) verdiende hij zo soms wel € 100,- per dag. Verder heeft verdachte verklaard dat hij bij [fietswinkel] ingeruilde fietsen voor een bedrag tussen € 150,- en € 250,- kon kopen, waarna hij deze fiets opknapte en contant doorverkocht voor een veel hoger bedrag. Hij heeft verklaard dit meerdere keren te hebben gedaan.
Verdachte heeft ook nog verklaard contant geld te hebben verdiend met de handel in merchandise. Verder heeft verdachte ten aanzien van de sieraden verklaard dat hij die onder andere heeft betaald met sloopgoud en een aanvullende betaling in geld. Hij zou ook sieraden van zijn familie hebben gekregen. Ten slotte heeft verdachte verklaard over contante inkomsten uit het casino, krasloten, een lening en giften.
Hij bewaarde vooral de biljetten van € 50,-, de kleinere coupures gaf hij meestal meteen uit.
De raadsman heeft op 7 augustus 2025 een e-mail met bijlagen aan het hof doen toekomen waarin een meer uitgebreide verklaring van verdachte, alsmede verschillende e-mailberichten en verklaringen van derden ter ondersteuning van de door hem afgelegde verklaring.
Het voorgaande maakt dat door verdachte een min of meer concrete en verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is afgelegd over de herkomst van het geld.
Nader onderzoek naar de herkomst van het geld
Vervolgens is hier onderzoek naar gedaan door het openbaar ministerie.
De direct leidinggevende van verdachte bij [fietswinkel] , [naam] (hierna [naam] ), is op 7 oktober 2025 door een verbalisant gehoord. Op 14 oktober 2025 heeft [naam] één passage uit zijn verklaring per emailbericht aan de politie genuanceerd.
[naam] heeft verklaard dat verdachte deel uitmaakte van een team dat voor [fietswinkel] in Duitsland – in het kader van het verwerven van een nieuwe afzetmarkt – gratis servicebeurten heeft verricht. [naam] had geen zicht op de fooien die verdachte daarbij ter plaatse ontving.
Daarnaast heeft [naam] verklaard dat verkopers over de omzet van alle verkochte accessoires 10% van het omzetbedrag ontvingen bij wijze van provisie. Deze provisies konden in sommige maanden zo hoog oplopen dat de provisies bijna net zo hoog waren als het (het hof begrijpt: verdachtes) maandsalaris, reden waarom op enig moment alsnog is gekozen voor bancaire uitbetaling. Het is volgens [naam] goed mogelijk dat de provisies drie jaar lang contant zijn uitbetaald.
Ten slotte heeft [naam] verklaard dat het juist is dat [fietswinkel] fietsen inruilde, en dat de ingeruilde fietsen door het personeel konden worden gekocht. Dit betrof één à twee fietsen per jaar.
Conclusie
Als eerste merkt het hof op dat verdachte voor het bedrag van € 9.000,- dat hij voor zijn ouders in bewaring heeft genomen – in lijn met de beslissing van de rechtbank – wordt vrijgesproken.
Het hof heeft vervolgens acht geslagen op de resultaten van het onderzoek gedaan door het openbaar ministerie. Het hof leidt uit de verklaring van [naam] af dat – hoewel door [naam] niet naar voren is gebracht welke bedragen concreet door verdachte contant zijn verdiend – de kans openblijft dat verdachte in enkele jaren tijd een groot contant geldbedrag heeft verkregen, dat hij gedeeltelijk heeft bewaard en gedeeltelijk heeft uitgegeven aan sieraden en een auto. Met name de inkomsten uit de verkoop van de accessoires zijn gedurende meerdere jaren aanzienlijk geweest.
Nu niet kan worden uitgesloten dat het geldbedrag van € 29.805,-, de gouden sieraden en een deel van het aankoopbedrag van de Mercedes (ad. € 9.500,-) een legale herkomst hebben en dat het niet anders kan zijn dan dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, spreekt het hof verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.

Vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde

Zoals uit het bovenstaande is gebleken wordt verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde opzetwitwassen. Het hof ziet zich daarom voor de vraag gesteld of het subsidiair tenlastegelegde (eenvoudig) schuldwitwassen kan worden bewezenverklaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij niet wilde dat zijn geld op de bank stond, omdat hij er dan meer voor moet betalen. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij al genoeg belasting betaalt.
Het hof constateert dat, hoewel ter terechtzitting in hoger beroep aanwijzingen voor een fiscaal gronddelict naar boven zijn gekomen, er geen stukken in het dossier aanwezig zijn waaruit blijkt dat hier enig onderzoek naar is verricht. Het hof zal verdachte, nu er onvoldoende wettig bewijs is, vrijspreken van het onder feit 6 subsidiair tenlastegelegde.

Toepassing van artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering

Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder feit 6 tenlastegelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder feit 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 bewezenverklaarde.
Bij het bepalen van de straf voor die feiten heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen door de rechtbank bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte.
Gelet hierop dient vorenbedoelde straf naar het oordeel van het hof te worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.

Voorlopige hechtenis

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi het hof verzocht, gelet op zijn verzoek tot vrijspraak van het onder feit 6, primair en subsidiair tenlastegelegde, het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Het hof zal, gelet op het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf, het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis toewijzen met ingang van het moment waarop het voorarrest gelijk is aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 bewezenverklaarde op een
gevangenisstrafvoor de duur van
34 (vierendertig) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich
voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar
feit.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop het voorarrest gelijk zal zijn aan de onvoorwaardelijk opgelegde straf.
Aldus gewezen door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. D.J. Stahlie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A. Dunnink, griffier,
en op 4 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.M. Rowel-van der Linde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.