ECLI:NL:GHARL:2025:6846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
21-002758-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens poging doodslag met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden wegens poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 maart 2022, waarbij de verdachte, samen met een mededader, de aangever met een mes heeft gestoken. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, omdat de aangever met een schroevendraaier op de verdachte zou zijn afgekomen. Het hof verwierp dit beroep op noodweer, omdat de feiten en omstandigheden die door de verdediging zijn aangevoerd niet aannemelijk zijn gemaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, maar het hof kwam tot een andere beslissing over het bewijs en vernietigde het vonnis. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en matigde de straf tot 42 maanden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 2.500,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002758-22
Uitspraakdatum: 4 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 1 juli 2022 met parketnummer 05-072145-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, en de advocaat namens de benadeelde partij, mr. F.B. Flooren, hebben aangevoerd.

Het vonnis

De rechtbank heeft verdachte ter zake van feit 1 primair, poging tot doodslag, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen.
Het hof komt in dit arrest tot een andere beslissing over het bewijs dan de rechtbank. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 maart 2022, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (met een mes) op zoek is/zijn gegaan naar die [slachtoffer] en/of zich naar/in een woning aan het [adres] heeft/hebben begeven (alwaar die [slachtoffer] zich op dat moment bevond) en/of in die woning die [slachtoffer] heeft/hebben aangevallen en/of vastgepakt en/of die [slachtoffer] (met kracht) meermalen op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in (de linkerzijde van) de borst en/of in het gezicht heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2022, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met een mes) op zoek is/zijn gegaan naar die [slachtoffer] en/of zich naar/in een woning aan het [adres] heeft/hebben begeven (alwaar die [slachtoffer] zich op dat moment bevond) en/of in die woning die [slachtoffer] heeft/hebben aangevallen en/of vastgepakt en/of die [slachtoffer] (met kracht) meermalen op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in (de linkerzijde van) de borst en/of in het gezicht heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2022, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door met zijn mededader(s) en/althans alleen, op zoek te gaan naar die [slachtoffer] en/of naar een woning aan het [adres] te gaan (waar die [slachtoffer] zich op dat moment bevond) en/of in die woning die [slachtoffer] aan te vallen en/of vast te pakken en/of (met kracht) meermalen op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in (de linkerzijde van) de borst en/of in het gezicht te steken en/of te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Onderzoekswensen

De raadsman heeft bij appelschriftuur onderzoekswensen ingediend. Door de poortraadsheer is bij beslissing van 23 september 2022 het verzoek om onderzoek te laten verrichten aan de telefoon van aangever toegewezen.
Vervolgens heeft de raadsman aanvullende onderzoekswensen ingediend, die aan de orde zijn gekomen op een regiezitting van 11 mei 2023. Door het hof is het verzoek om getuige [getuige 1] te horen toegewezen; de overige verzoeken zijn afgewezen.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 21 oktober 2025 (opnieuw) de volgende onderzoekswensen gedaan:
Verzoek tot het horen van de volgende getuigen:
1. [getuige 2] , wonende te [plaats] aan het [adres] ;
2. [getuige 3] , wonende in [plaats] ;
3. [getuige 4] , geboren op [geboortedag] 1982;
4. de [getuige 5] en [getuige 6] ;
5. de heer [slachtoffer] .
Het verzoek om meerdere stukken aan het dossier te laten toevoegen:
A. Mutaties en aangiften van [getuige 1] ;
B. Nadere telefoongegevens van [getuige 1] ;
C. Nadere telefoongegevens van [getuige 5] en [getuige 6] ;
D. Aanvulling waaruit blijkt van de telefonische contacten met [slachtoffer] ;
E. Gegevens over het contact tussen de politie en [slachtoffer] .
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen alle verzoeken, omdat deze al eerder door de raadsman zijn ingediend, en hij geen reden ziet om tot een ander standpunt te komen dan het standpunt dat door de advocaat-generaal is ingenomen op de zitting van 11 mei 2023, en het oordeel dat door het hof op 25 mei 2023 is gegeven.
Het hof zal de verzoeken tot het horen van getuigen en de verzoeken tot het voegen van stukken afwijzen. De verzoeken zijn eerder afgewezen bij het tussenarrest van 25 mei 2023, en het hof volstaat ermee te verwijzen naar die beslissing. Ook voor het overige zijn de verzoeken niet noodzakelijk gebleken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het medeplegen. Hij heeft – kort gezegd – aangevoerd dat op grond van het dossier voorwaardelijke opzet op de dood van aangever bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat medeplegen niet bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden [1]
[getuige 4] heeft in de nacht van 12 maart 2022 verdachte gebeld met de mededeling dat er waarschijnlijk een inbreker in zijn woning was. Verdachte en [getuige 4] zijn vervolgens samen naar de woning van [getuige 4] gegaan en zij zijn via de trap naar boven gegaan. Op de bovenverdieping troffen zij [slachtoffer] aan. [2]
[getuige 4] is woonachtig op het adres [adres] te [plaats] . [3]
Aangever heeft op 13 maart 2022 verklaard dat hij op de eerste verdieping van de woning was toen “ [verdachte] en [getuige 4] ”
(het hof begrijpt - zo volgt uit het dossier - dat dit verdachte en [getuige 4] betreffen) naar boven kwamen. Hij heeft verklaard dat hij vervolgens werd geslagen en hij zag dat verdachte een mes bij zich had. Hij voelde dat verdachte hem stak bij zijn hart. [4]
De verbalisanten hebben aangever op 12 maart 2021 aangetroffen liggend op de grond in een parkeerhaven aan het [adres] in [plaats] Hij had verschillende verwondingen, waaronder verwondingen aan zijn bovenlichaam. [5] Over de kleding die door de hulpverlening (ambulancedienst) op het parkeerterrein was achtergelaten wordt later door de forensisch onderzoekers verklaard dat in een bebloed shirt, hoody en trainingsjack beschadigingen worden waargenomen die grote gelijkenis vertonen met steekbeschadigingen. [6]
In het pand aan het [adres] in [plaats] zijn op de trap naar de bovenverdieping bloeddruppels aangetroffen. [7]
Aangever had volgens de geneeskundige verklaring een steekwond links in de borst. Door de steekwond was er sprake van bloed in de borstholte, waarvoor een drain werd geplaatst. Ook het hart was geraakt. [8]
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting bij de rechtbank als bij het hof verklaard dat hij aangever heeft gestoken. [9]
Het hof acht op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever in zijn borst heeft gestoken met een mes.
Poging tot doodslag
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of op grond van voornoemde feiten en omstandigheden bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te komen dient het hof vast te stellen of er sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. Het hof kan niet vaststellen dat verdachte erop uit was om aangever te doden, in de zin dat hij daar “vol” opzet op had. Het hof komt vervolgens toe aan de vraag of er wel sprake was van opzet in voorwaardelijke zin. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De vraag die het hof dus dient te beantwoorden is of verdachte met het steken van aangever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zou komen te overlijden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een persoon vitale organen bevinden, zoals het hart en de longen, en dat een verwonding daaraan tot de dood van een persoon kan leiden. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Uit de omstandigheid dat verdachte er desondanks voor heeft gekozen om aangever met zoveel kracht in het bovenlichaam te steken dat hij daarbij door een aantal lagen kleding heen het hart heeft geraakt, blijkt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou overlijden. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Het hof concludeert hieruit dat verdachte voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van aangever en daarmee acht het hof het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks12 maart 2022, te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
(met een mes
) op zoek is/zijn gegaan naar die [slachtoffer] en/ofzich
naar/in een woning aan het [adres] heeft
/hebbenbegeven (alwaar die [slachtoffer] zich op dat moment bevond) en
/ofin die woning die [slachtoffer] heeft
/hebbenaangevallen en
/of vastgepakt en/of die [slachtoffer] (met kracht) meermalen op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/ofmet een mes,
in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp,in
(de linkerzijde van
)de borst
en/of in het gezichtheeft
/hebbengestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, aangezien aangever met een schroevendraaier op verdachte af is gekomen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, sprake is van noodweerexces.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een noodweersituatie, zodat de verweren dienen te worden verworpen.
Oordeel van het hof
Noodweer
Voor noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Aan het beroep op noodweer is ten grondslag gelegd dat aangever met een schroevendraaier op verdachte af is gekomen, dat daarmee sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat verdachte zich daartegen mocht verdedigen.
Het hof stelt vast dat aangever op 14 juni 2022 bij de rechter-commissaris meermalen heeft verklaard dat hij weliswaar 2 schroevendraaiers bij zich had, maar dat hij geen schroevendraaier(s) meer bij zich had toen hij in de woning aan het zoeken was.
Op 16 september 2022 is aangever nogmaals gehoord en ook hier heeft hij verklaard dat hij geen schroevendraaier in de woning heeft gehad.
Bij de fouillering van [aangever] toen hij gewond buiten op straat lag, is ook geen schroevendraaier aangetroffen.
Rechts van de voordeur van [adres] lag op een “kliko” een groene jas, met daarin een legitimatiebewijs vaan aangever, een waterpomptang, een steekringsleutel en een schroevendraaier.
Naar aanleiding de onderzoekswensen van de verdediging, hebben meerdere verbalisanten verklaard over de eventuele aanwezigheid van een schroevendraaier in de woning.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die als eerste ter plaatse waren bij het steekincident hebben verklaard geen schroevendraaier te hebben gezien. De verbalisant [verbalisant 3] is ook ter plaatse geweest en hij heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat er op een andere plaats schroevendraaiers lagen dan de inbrekerswerktuigen die hij bij de jas op de afvalcontainer heeft gezien. De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , die het forensisch onderzoek hebben ingesteld, hebben ook verklaard geen schroevendraaier in de woning te hebben aangetroffen.
Het hof stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat [aangever] een schroevendraaier bij zich heeft gehad toen hij in de woning van [getuige 4] was.
Daartegenover staat dat verdachte pas in een laat stadium van het onderzoek heeft verklaard over het scenario waarin aangever een schroevendraaier in zijn hand zou hebben gehad. Hij heeft bij de politie op 20 maart 2022, bij de rechter-commissaris op 24 maart 2022, bij de raadkamer op 31 maart 2022 en nogmaals bij de politie op 19 april 2022 niets verklaard over een aanval met een schroevendraaier.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de door de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Noodweerexces
Nu het hof hiervoor heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar het Landeck-arrest van het Hof van Justitie d.d. 4 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:830), dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat voor het onderzoeken van de data op de [telefoon] die in de woning van verdachte is aangetroffen geen toestemming is gegeven door de rechter-commissaris. Indien het hof komt tot een strafoplegging moet dit vormverzuim leiden tot strafverlaging.
De raadsman heeft daarnaast verzocht om de straf te matigen met het oog op de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het gestelde vormverzuim aangevoerd dat door de verdediging is nagelaten te benoemen welk nadeel verdachte heeft geleden door het vormverzuim. Daarnaast heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat in strijd met het Landeck-arrest is verzuimd toestemming te vragen aan de rechter-commissaris voor het onderzoek naar de gegevens op telefoon, omdat het Landeck-arrest pas na het onderzoek is gewezen en derhalve is gehandeld conform de destijds geldende vormvoorschriften.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal houdt hierbij in strafmatigende zin rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. [getuige 4] ontdekte dat er een inbreker in zijn huis was toen hij daar zelf niet was, en hij belde verdachte om samen naar de woning te gaan. Zij hebben niet de politie gebeld maar zijn de woning in gegaan en verdachte heeft vervolgens aangever in de borst gestoken met een mes. Aangever was een bekende van verdachte en [getuige 4] , voor wie hij in het verleden wel klusjes had gedaan. Het is de bewoner van een woning toegestaan zich te verdedigen tegen personen die zijn woning binnendringen op het moment dat hij daar zelf aanwezig is. Het hof is echter van oordeel dat, naast het feit dat het niet de woning van verdachte was, verdachte de grens van wat is toegestaan ernstig heeft overschreden toen hij naar de woning is gegaan en daar aangever heeft gestoken. Aangever heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, dat tot de dood had kunnen leiden. Het hof rekent dit verdachte aan.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het bovenstaande en in het bijzonder vanwege de ernst van de bewezenverklaarde poging tot doodslag, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt.
De persoon van verdachte
Bij het opleggen van de straf is rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een baan heeft en ook vrijwilligerswerk doet. Hij wil zich vooral focussen op zijn partner en kinderen, en zijn verleden achter zich laten.
De redelijke termijn
De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met ongeveer vijftien maanden. Hoewel er ook sprake is geweest van opstapelende onderzoekswensen door de verdediging is de overschrijding van de redelijke termijn hier zeker niet alleen aan te wijten. Het hof zal hier dan ook in strafmatigende zin rekening mee houden en de door het hof beoogde straf van 48 maanden met 6 maanden verminderen.
Het gestelde vormverzuim
Omdat de raadsman niet heeft gesteld welk concreet nadeel verdachte als gevolg van het verzuim heeft geleden, zal het hof dit verweer niet verder bespreken.
Conclusie
Alles afwegende zal het hof verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven, omdat er geen gronden voor de voorlopige hechtenis aanwezig zijn.
Het hof ziet geen aanleiding om de opheffing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Het hof is van oordeel dat sprake is van een geschokte rechtsorde in die zin dat – zeker nu verdachte door het hof wegens een ernstig geweldsdelict wordt veroordeeld tot het ondergaan van een langdurige gevangenisstraf – verwacht kan worden dat de vrijheid van de verdachte een zodanig publiek onbehagen teweeg zal brengen dat dit zal leiden tot maatschappelijke onrust.
Om die reden zal ook de schorsing van de voorlopige hechtenis worden opgeheven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof acht het billijk een bedrag van € 2.500,- toe te wijzen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 maart 2022.
Aldus gewezen door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. D.J. Stahlie, raadsheren,
in aanwezigheid van mr. G.A. Dunnink, griffier,
en op 4 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.M. Rowel-van der Linde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Nederland, proces-verbaal nummer PL0600-2022108813. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2022.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3.0011
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 3.034-3.035
5.Proces-verbaal van bevindingen 3.0009.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek 3.0059
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek 3.0060
8.Geneeskundige verklaring 3.0041
9.Proces-verbaal van terechtzitting 17 juni 2022; proces-verbaal van terechtzitting 21 oktober 2025.