ECLI:NL:GHARL:2025:6867

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
200.358.062
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening zorgregeling in hoger beroep tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft de moeder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 11 juli 2025 is uitgesproken. De moeder en de vader, die tussen 2009 en 2011 getrouwd waren en samen drie minderjarige kinderen hebben, zijn in een geschil verwikkeld over de zorgregeling voor hun kinderen na hun scheiding. De ouders hebben in 2023 een ouderschapsplan opgesteld, maar de vader heeft een wijziging van de zorgregeling gevorderd, wat leidde tot een voorlopige zorgregeling die door de voorzieningenrechter is vastgesteld. De moeder is het niet eens met deze regeling en heeft hoger beroep ingesteld, met als doel de vorderingen van de vader af te wijzen en de oorspronkelijke zorgregeling te herstellen. Het hof heeft op 4 november 2025 uitspraak gedaan en de voorlopige zorgregeling in stand gehouden, omdat het in het belang van de kinderen is dat zij duidelijkheid hebben over hun verblijf bij beide ouders. De vader had ook voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, maar dit was niet meer aan de orde omdat het hof de moeder niet in het gelijk stelde. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.358.062
zaaknummer rechtbank Gelderland 452349
arrest in kort geding van 4 november 2025
in de zaak van
[verzoekster] (de moeder)
die woont in [woonplaats]
advocaat: mr. M. Pinarbasi-Ilbay
en
[verweerder] (de vader)
die woont in [woonplaats]
advocaat: mr. J.L. Vermeer

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 11 juli 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met de memorie van grieven met een verzoek tot schorsing
  • de memorie van antwoord op het verzoek tot schorsing en in de hoofdzaak en tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
 de nagekomen stukken van de vrouw van 15 september 2025.
1.2.
Op 18 september 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden.
Het hof heeft daarvan een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).

2.De kern van de zaak

2.1.
De ouders zijn tussen 2009 en 2011 getrouwd geweest. Na de scheiding hebben zij weer een affectieve relatie gehad.
2.2.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren op [datum1] 2015
  • [de minderjarige2] , geboren op [datum2] 2018
  • [de minderjarige3] , geboren op [datum3] 2020.
2.3.
De ouders oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
2.4.
Op 24 oktober 2020 hebben de ouders een ouderschapsplan opgesteld, waarin een zorgregeling overeengekomen is. Op 27 juni 2023 hebben de ouders dit ouderschapsplan gewijzigd en is (onder meer) afgesproken dat de kinderen doordeweeks van maandag tot en met vrijdag bij de vader verblijven en in het weekend (zaterdag en zondag) bij de moeder.
2.5.
De vader heeft bij de voorzieningenrechter aanvankelijk nakoming van de zorgregeling van 27 juni 2023 gevorderd, met oplegging van een dwangsom, maar heeft uiteindelijk – na wijziging van zijn eis – gevorderd dat de kinderen voorlopig van donderdag uit school tot maandag naar school bij hem verblijven en in de zomervakantie van donderdag 17.00 uur tot maandag 9.00 uur.
2.6.
De voorzieningenrechter heeft als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat de kinderen:
(gedurende het schooljaar)
bij de moeder verblijven van maandag uit school tot donderdag na school, en
bij de vader verblijven van donderdag uit school tot maandag naar school;
(tijdens de schoolvakantie(s))
bij de moeder verblijven vanaf maandag om 9.00 uur tot donderdag om 17.00 uur, en
bij de vader verblijven vanaf donderdag om 17.00 uur tot maandag om 9.00 uur.
De voorzieningenrechter heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
De moeder komt in hoger beroep tegen deze beslissing. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van de vader alsnog worden afgewezen. Het hof merkt op dat dit betekent dat de zorgregeling dus blijft zoals die op 27 juni 2023 was overeengekomen. Voor het geval er toch een gewijzigde zorgregeling zal worden vastgesteld vordert de moeder om een beperktere zorgregeling vast te stellen dan die in gegeven voorzieningen is vastgelegd (de hoofdzaak). Daarnaast vraagt de moeder het hof om de beslissing van de voorzieningenrechter te schorsen, totdat in hoger beroep is beslist (de schorsing).
2.8.
De vader heeft ook voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij vordert, voor het geval het hof de moeder (deels) gelijk geeft, te bepalen dat de kinderen voorlopig bij de vader verblijven van donderdag uit school tot maandag naar school, en in de schoolvakanties van donderdag 17.00 uur tot maandag 9.00 uur.
2.9.
Het hof zal beslissen dat de beslissing van de voorzieningenrechter in stand blijft en licht dat hierna toe.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Schorsing
3.1.
De moeder heeft verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissing van de voorzieningenrechter te schorsen totdat in hoger beroep is beslist. Omdat het hof nu een eindarrest zal geven in de hoofdzaak, heeft de moeder niet langer belang bij schorsing, zodat wat zij hierover naar voren heeft gebracht niet hoeft te worden besproken. Het hof zal het verzoek tot schorsing afwijzen.
De hoofdzaak
3.2.
Bij het hoger beroep van de moeder en dat van de vader bestaat, naar de aard van de zaak, voldoende spoedeisend belang. Het betreft vorderingen over en weer die zien op voorlopige voorzieningen voor de zorgregeling. Na het beëindigen van hun relatie hebben de ouders zelf geen afspraken kunnen maken over de verdeling van de zorg voor de kinderen. Het is het hof gebleken dat zij het hierover nog steeds niet eens kunnen worden. De moeder heeft op 20 juni 2025 een verzoek bij de rechtbank ingediend om een definitieve zorgregeling vast te stellen, maar dat verzoek zal pas op 11 december 2025 door de rechtbank worden behandeld. Het is in het belang van de kinderen dat zij tot de beslissing van de rechtbank weten wanneer zij bij de vader en wanneer zij bij de moeder zijn. Het hof komt vervolgens toe aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven van de moeder.
3.3
Volgens de moeder kon de gewijzigde vordering van de vader niet worden toegestaan en toegewezen zoals dat is gebeurd. Volgens de moeder heeft de vader zijn vordering op de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter niet verminderd, zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, maar heeft de vader zijn vordering gewijzigd. Volgens de moeder had deze wijziging schriftelijk moeten gebeuren, en niet mondeling zoals de vader heeft gedaan. [1] De moeder heeft zich op deze wijziging niet kunnen voorbereiden, zodat sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
Het hof is – net als de voorzieningenrechter van oordeel – dat de vader zijn vordering heeft verminderd. Eerst vorderde de vader nakoming van de zorgregeling zoals in het ouderschapsplan van 27 juni 2023 staat. Hierin staat dat de kinderen doordeweeks bij de vader verblijven en in het weekend bij de moeder. Het hof vindt dat het zwaartepunt van de zorg hiermee bij de vader ligt. Op de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter heeft de vader gevorderd dat de kinderen van donderdag tot en met maandag bij hem verblijven. Net als de voorzieningenrechter vindt het hof dit een meer gelijke verdeling van de zorg dan in het ouderschapsplan staat. Het hof is van oordeel dat de vader hiermee zijn vordering heeft verminderd wat op grond van de wet mogelijk is tot de rechter het eindvonnis heeft gewezen. [2] Voor zover sprake zou zijn van de schending van het beginsel van hoor en wederhoor geldt ook dat hoger beroep bedoeld is om eventuele gebreken in de procedure bij de voorzieningenrechter te herstellen.
3.4.
Het hof moet oordelen of de voorlopige zorgregeling die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld in stand moet blijven of dat een andere voorlopige zorgregeling moet worden vastgesteld.
Het hof overweegt als volgt. De ouders hebben rond april 2025 – of eerder zoals vader aanvoert – definitief hun relatie beëindigd. De moeder heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat, toen de ouders nog samen waren, de kinderen altijd bij haar hebben gewoond, maar dat de vader de kinderen elke dag zag, hij hen van school haalde enzovoort. De vader heeft niet betwist dat de kinderen bij de moeder woonden, maar heeft aangevoerd dat de kinderen niet alleen bij de moeder sliepen, maar ook bij hem (in de woning van zijn ouders) overnachtten. Het hof overweegt dat hieruit volgt dat de vader altijd een rol heeft gehad in het leven van de kinderen, zodat het hof alleen daarom al van oordeel is dat er een duidelijke zorgregeling tussen de vader en de kinderen moet zijn. Vast staat dat de zorgregeling in de praktijk al lang niet meer wordt uitgevoerd zoals voorzien in de afspraken die de ouders op 27 juni 2023 hebben vastgelegd. Daarmee is de noodzaak voor het treffen van een voorlopige voorziening gegeven.
Het hof oordeelt vervolgens over de vordering van de moeder om een beperktere zorgregeling vast te stellen dan die door de voorzieningenrechter is gegeven. De door de moeder gevorderde zorgregeling houdt in dat de kinderen op woensdag (uit school tot 19.00 uur), op zaterdag (van 12.00 uur tot 17.00 uur) en op zondag (van 12.00 uur tot 17.00 uur) bij de vader zijn.
Uit wat de ouders aan het hof hebben verteld, leidt het hof af dat de kinderen bij de moeder woonden, dat de vader – totdat de ouders hun relatie verbraken – vaak bij de moeder en de kinderen was en dat de vader een deel van de zorg voor de kinderen op zich nam, maar dat de ouders de zorgregeling van 27 juni 2023 (doordeweeks bij de vader, in het weekend bij de moeder) niet, of in ieder geval niet regelmatig, hebben uitgevoerd. In dat licht vindt het hof het begrijpelijk dat de moeder stelt dat de uitvoering van de zorgregeling zoals die door de voorzieningenrechter is vastgesteld, waarbij de kinderen nu een aantal dagen per week bij de vader (en zijn ouders) verblijven, een grote verandering is (geweest) voor de kinderen. Het is dan ook de vraag of deze zorgregeling uiteindelijk het meest passend is, maar voor het vaststellen van een andere voorlopige regeling die in het belang van de kinderen is, heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten. Dat de kinderen psychische en fysieke klachten ervaren als gevolg van deze zorgregeling, heeft de moeder naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt, net als de stelling dat sprake is geweest van huiselijk geweld van de vader richting de moeder en dat de woonruimte van de vader (bij zijn ouders) ongeschikt is voor de kinderen. De rechtbank zal in de procedure die op 11 december 2025 wordt behandeld, aan de hand van de stellingen en verweren van de ouders, moeten vaststellen welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. De rechtbank kan daarvoor de raad vragen om hiernaar onderzoek te doen. Voor een dergelijk onderzoek is in dit kort geding geen ruimte. Het hof is van oordeel dat in deze omstandigheden de voorlopige zorgregeling moet worden voortgezet. De ouders geven sinds het vonnis van de voorzieningenrechter uitvoering aan deze zorgregeling. Zoals de raad op de mondelinge behandeling bij het hof heeft gezegd, is het voor de kinderen belangrijk dat zij duidelijkheid hebben. Met de huidige voorlopige zorgregeling weten de kinderen wanneer zij bij de vader en wanneer zij bij de moeder zijn. Een andere voorlopige zorgregeling, waarbij de kinderen weer aan een nieuwe situatie moeten wennen, kan onrust en onduidelijkheid veroorzaken. Daarbij vindt het hof dat de zorgregeling die door de moeder is verzocht veel wisselmomenten heeft, zoals de vader heeft aangevoerd, terwijl de moeder en de vader hebben verteld dat de communicatie tussen hen beiden niet goed is en dat zij voor de verbetering hiervan hulp krijgen. Het hof zal de beslissing van de voorzieningenrechter in stand houden (bekrachtigen).
3.5.
De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, voor het geval het hof de moeder (deels) in het gelijk zou stellen. Omdat dat niet zo is, hoeft het hof niet te oordelen over de voorwaardelijke vordering van de vader.
Proceskosten
3.6.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt, omdat de ouders een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.
4. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek van de moeder tot schorsing af;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 juli 2025 en
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.

Voetnoten

1.Artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 129 Rv