ECLI:NL:GHARL:2025:6977

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
21-001483-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met TBS-maatregel en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging doodslag. De verdachte, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) voor een soortgelijk delict, heeft op 30 november 2022 een gewelddadige aanval gepleegd op zijn ex-vriendin. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, waarbij hij de keel van het slachtoffer dichtdrukte en haar met een mes verwondde. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een nieuwe TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Het hof wijst ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe, omdat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd terwijl de proeftijd nog niet was verstreken. De vorderingen van de benadeelde partijen worden grotendeels toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor het slachtoffer € 38.160,12 bedraagt, en voor het kind van het slachtoffer € 10.000,-. Het hof legt ook een gijzeling op in geval van niet-betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001483-24
Uitspraakdatum: 5 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 19 maart 2024 met parketnummer 16-314774-22, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder parketnummer 99-000444-36, in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in [P.I.]

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 april 2025 en 22 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, en de advocaat van de benadeelde partijen, mr. C.H. Dijkstra, hebben aangevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 maart 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte terzake poging doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van het ondergane voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 33.796,40 en voor het overige [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De vordering van [slachtoffer 2] heeft de rechtbank volledig toegewezen tot een bedrag van € €10.000,-. De rechtbank heeft beide vorderingen vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Verder heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (1037 dagen) toegewezen en beslissingen genomen op het beslag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het hof tot een deels andere bewijsbeslissing en andere beslissingen ten aanzien van de op te leggen straf en/of maatregel komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Op de zitting in hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd. Aan verdachte is na deze wijziging ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 30 november 2022 , te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
- de keel/hals van [slachtoffer] met kracht dicht te drukken en/of dicht te knijpen en/of [slachtoffer] gedurende enige tijd de ademhaling te beletten en/of te belemmeren en/of
- [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of een knietje te geven en/of
- (vervolgens) [slachtoffer] - terwijl hij, verdachte, [slachtoffer] bij haar haren mee had gesleurd en/of vast had gepakt en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in de buik en/of de borst en/of de rug en/of de zij en/of de/het be(e)n(en) en/of de billen en/of de schouder, althans in het lichaam van [slachtoffer] te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen termijn van vijf jaren is verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan, welke termijn is verlengd met de tijd waarin de verdachte rechtens zijn vrijheid ontnomen is geweest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot moord.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot moord, nu er meerdere contra-indicaties zijn voor voorbedachten rade. Daarnaast zijn de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar en kunnen deze niet worden gebruikt voor het bewijs. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] kan niet voor het bewijs gebruikt worden, als de verdediging niet alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om hem te horen. Verder verzoekt de verdediging verdachte vanwege een gebrek aan bewijs partieel vrij te spreken van een drietal tenlastegelegde feitelijkheden: het dichtknijpen van de keel, het geven van een knietje en het meesleuren aan de haren.
Oordeel van het hof
Bewijsmiddelen
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 30 november 2022 plotseling voor haar deur stond en naar binnen ging. Verdachte heeft haar in haar woning met een vleesmes van ongeveer 30 cm lang meerdere keren gestoken. Hij heeft haar gestoken in haar buik, zijkant, been en schouder. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich op 30 november 2022 heeft onttrokken tijdens een begeleid verlof en naar [plaats] is gegaan naar de woning van aangeefster. Hij heeft verklaard dat hij aldaar aangeefster meermalen heeft gestoken met een mes. [3]
Uit de letselrapportage blijkt dat bij aangeefster onder andere meerdere steek- en snijwonden zijn aangetroffen in haar linkerflank, borstkas, buik, rechterschouder en rechterbeen. Er was bovendien sprake van een klaplong links, een gebroken rib en strekpeesletsel wijsvinger rechts. De aard van het letsel is ernstig. Vermeld wordt dat scherp trauma van de buik en de borstkas altijd als levensbedreigend dient te worden beschouwd in verband met de daar aanwezige vitale structuren (zoals hart, longen en grote vaten). Er heeft een spoedoperatie plaatsgevonden. Uit deze rapportage blijkt verder dat de gemelde toedracht goed kan passen bij het geconstateerde letsel tijdens het lichamelijk onderzoek. [4]
Op 20 juni 2017 is verdachtes eerdere veroordeling voor doodslag (huiselijk geweld) en het wegmaken van een lijk tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging onherroepelijk geworden. [5] Verdachte was de gehele periode van 20 juni 2017 tot en met 30 november 2022 rechtens van zijn vrijheid beroofd op grond van deze veroordeling. [6]
Deelvrijspraken
Poging tot moord
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord en zal verdachte hiervan vrijspreken. Het hof maakt uit het dossier op dat verdachte planmatig te werk is gegaan om vanuit de tbs-kliniek tot bij aangeefster te komen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt daarentegen niet helder met welk doel verdachte zich naar die woning begaf. Hoewel er indicaties zijn dat verdachte voornemens was aangeefster van het leven te beroven, zijn er eveneens indicaties die op het tegendeel wijzen. Het hof ziet – net als het openbaar ministerie – dus wel dat verdachte planmatig heeft gehandeld, maar kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat dit plan was gericht op het doden van aangeefster. Voorts is onvoldoende duidelijk hoe het incident in de woning precies is verlopen, zodat evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte daar voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden over de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Gelet op voornoemde onduidelijkheden kan het hof niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake is geweest van voorbedachten rade en spreekt het hof verdachte hiervan vrij.
Geweldshandelingen, niet zijnde steken
Het hof stelt voorop dat op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de hals van [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en gedurende enige tijd de ademhaling heeft belemmerd en haar daarnaast met kracht tegen het hoofd heeft gestompt en een knietje heeft gegeven. Het hof acht echter, anders dan de rechtbank, niet bewezen dat verdachte die handelingen verrichtte met het (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster. Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is vormgegeven, zal het hof verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn, nu de verklaringen op wezenlijke punten uiteenlopen. Het hof ziet, in hetgeen door de verdediging aangevoerd en ook overigens, geen reden om aan de eerste verklaring van aangeefster, die de dag na het incident is afgelegd, te twijfelen. Te meer nu die verklaring, voor zover deze ziet op het door verdachte steken met een mes, wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, te weten de verklaring van verdachte zelf en de letselrapportage. Het hof verwerpt het verweer.
Opzet
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangeefster meermalen heeft gesneden en gestoken met een mes. Uit de letselrapportage blijkt dat aangeefster 14 steek- en snijwonden heeft opgelopen in onder meer haar buik, borstkas en zij. Daarnaast heeft zij een rib gebroken en een klaplong opgelopen. Hieruit leidt het hof af dat verdachte met kracht heeft gestoken. Uit de letselrapportage blijkt eveneens dat scherp trauma ter hoogte van de buik en borstkas altijd als levensbedreigend en potentieel dodelijk beschouwd dient te worden in verband met de aldaar aanwezige vitale structuren (zoals het hart, de longen en grote bloedvaten).
Uit de hoeveelheid verwondingen, de locatie van de verwondingen en de wijze waarop de verwondingen zijn toegebracht, leidt het hof af dat verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van dodelijk letsel heeft aanvaard en daarmee in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster.
Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan om het zoontje van aangeefster, [slachtoffer 2] , te horen als getuige. Het hof ziet de noodzaak tot het nader horen van deze getuige niet. Bij dat oordeel is van belang dat het hof de verklaring van [slachtoffer 2] niet betrekt in de bewijsconstructie en, zoals hierna zal blijken, daaraan ook geen (doorslaggevende) betekenis toekent bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks30 november 2022 , te [plaats] ,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk
,[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
- de keel/hals van [slachtoffer] met kracht dicht te drukken en/of dicht te knijpen en/of [slachtoffer] gedurende enige tijd de ademhaling te beletten en/of te belemmeren en/of
- [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of een knietje te geven en/of
- (vervolgens) [slachtoffer] - terwijl hij, verdachte, [slachtoffer] bij haar haren mee had gesleurd en/of vast had gepakt en/of
- meermalen,
althans eenmaal,met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht
)in de buik en
/ofde borst
en/of de rugen
/ofde zij en
/of de/het be
(e
)n
(en)
en/of de billenen
/ofde schouder,
althans in het lichaamvan [slachtoffer] te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen termijn van vijf jaren is verlopen sedert een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan, welke termijn is verlengd met de tijd waarin de verdachte rechtens zijn vrijheid ontnomen is geweest.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk delict in kracht van gewijsde is gegaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat aannemelijk is dat aangeefster eerst pepperspray gebruikte tegen verdachte en daarna door aangeefster is aangevallen met een mes. Door die voltooide en vervolgens dreigende wederrechtelijke aanrandingen bevond verdachte zich in een noodweersituatie. Voldoende aannemelijk is ook dat de disproportionele reactie van verdachte daarop het gevolg was van een door het gedrag van aangeefster veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, waardoor verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie voor verdachte en dat een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces dient te worden verworpen.
Oordeel van het hof
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient aannemelijk te zijn dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was en verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden door een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de eerder genoemde aanranding.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte na de onttrekking tijdens zijn begeleid verlof rechtstreeks naar de woning van aangeefster is gegaan. Verdachte heeft zichzelf vervolgens de toegang tot de woning van aangeefster verschaft. De verklaring van aangeefster over hoe verdachte plotseling bij haar deur stond en haar en haar zoontje van vijf jaar oud de woning in heeft geduwd, wordt ondersteund door het feit dat de politie één laarsje van haar zoontje heeft aangetroffen op de galerij en eentje binnen in de woning en dat de sleutel van de woning nog aan de buitenkant van de voordeur zat. Ook uit het appcontact tussen [naam] en de chauffeur leidt het hof af dat verdachte de woning tegen de wil van aangeefster wilde binnendringen: “
hij wilt dat ze thuis is, ander te veel herrie. Ze moet gwn deur openen en dan. Hand voor der mond.[…]Nee die vrouw weet wie haar man is […] doen geen aangifte”.
Tevens is van belang dat verdachte en aangeefster een dag eerder ruzie hebben gehad. Uit de app-berichten die verdachte naar aangeefster heeft gestuurd, concludeert het hof dat verdachte op 30 november 2022 , kort voordat zij elkaar troffen bij haar woning, nog boos was op aangeefster.
Aangeefster heeft, blijkens haar verklaring, die middag tegen verdachte gezegd dat hij weg moest gaan. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige] in haar verhoor bij de rechter-commissaris. Tijdens het videogesprek dat getuige had met verdachte en aangeefster heeft aangeefster aan haar gevraagd verdachte te vragen weg te gaan. [getuige 2] heeft ook verklaard dat zij tijdens het videobellen de angst in de ogen van aangeefster zag en daarom direct van [plaats] naar [plaats] is gereden toen de videoverbinding verbroken werd. Ter plaatse heeft zij de politie gevraagd “Leeft ze nog?”
Aangeefster heeft verklaard dat, toen verdachte in haar woning was, zij haar zoontje op de bank heeft gezet en toen met verdachte naar de slaapkamer is gegaan. Verdachte gooide haar toen op bed, wurgde haar en sloeg haar met de vuisten in het gezicht. Ook gaf hij haar een knietje. Deze verklaring wordt ondersteund door de letselrapportage waarbij naast voornoemd letsel, ook diverse bloeduitstortingen zijn geconstateerd rondom beide ogen (een brilhematoom), in het oogwit van het rechter oog en meerdere bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen op het aangezicht en links en rechts op de hals en op de kaak.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die primair de agressor is geweest. Hij is de woning van aangeefster tegen haar wil binnengedrongen en heeft haar mishandeld. De stelling van verdachte dat aangeefster hem gewoon binnenliet waarna zij normaal met elkaar in gesprek gingen, acht het hof in het licht van al het voorgaande volstrekt onaannemelijk.
Gelet op voorgaande vaststellingen was aangeefster zonder meer gerechtigd zich te verdedigen met pepperspray. Het gebruik van de pepperspray door aangeefster beziet het hof dan ook in het licht van de noodweersituatie waarin zij zich bevond. Die rechtvaardiging voor het handelen van aangeefster staat in de weg aan het aannemen van een noodweersituatie voor verdachte.
De verdediging stelt dat ook sprake is van een noodweersituatie omdat aangeefster nadien een mes uit de keukenla zou hebben gepakt en zich daarmee tot verdachte zou hebben gewend. Aangeefster heeft daarentegen verklaard dat het verdachte was die het mes pakte. Op basis van het dossier is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen wie het mes heeft gepakt. Het hof komt echter tot de slotsom dat – ook indien aangeefster het mes zou hebben gepakt – dit geenszins maakt dat een noodweersituatie ontstond voor verdachte. Hiervoor is reeds vastgesteld dat verdachte zich tegen de wil van aangeefster in haar woning bevond om de confrontatie met haar te zoeken en dat hij weigerde te vertrekken. Zelfs het gebruik van pepperspray heeft er niet toe geleid dat hij zich uit de woning verwijderde. Daar komt bij dat het hof eerder in dit arrest heeft overwogen dat wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgedrukt, dat hij haar met kracht tegen het hoofd heeft gestompt en dat hij haar een knietje heeft gegeven. Dit geweld is – ongeacht of de lezing van aangeefster of verdachte wordt gevolgd – toegepast alvorens het mes is gepakt. Tegen die achtergrond constateert het hof dat, zelfs indien aangeefster het mes zou hebben gepakt, zij daartoe gerechtigd was ter beëindiging van de wederrechtelijke aanranding die zijzelf onderging. Ook hier acht het hof – bij gebreke aan wederrechtelijkheid van het (gestelde) handelen van aangeefster – dan ook niet aannemelijk dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond.
Ten overvloede merkt het hof op dat – als al sprake zou zijn van een noodweersituatie voor verdachte – het hof geenszins aannemelijk acht dat zijn daaropvolgende (disproportionele) handelen het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een aanval van aangeefster. Hierbij wordt acht geslagen op uitlatingen van verdachte zelf in telefoongesprekken zeer kort na het incident, waaruit het hof afleidt dat verdachte bepaald niet onder de indruk was van hetgeen kort daarvoor is gebeurd. Zo zegt verdachte onder meer:
‘Ik weet niet man, we hebben gefittiet man, ik ben gewoon loes gegaan uiteindelijk’en
‘Ik heb ook 2 keer, 3 keer terug geswiped. Klaar. Je weet toch’. Ook om die reden passeert het hof het beroep op noodweerexces.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Nu er geen noodweersituatie is, slaagt een beroep op noodweerexces niet. Het hof verwerpt het verweer.

Oplegging van straf en maatregel

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaar, met aftrek van het voorarrest, en dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt gelast.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte geen nieuwe terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen, nu niet aan de voorwaarden voor oplegging is voldaan en de oude maatregel nog van kracht is. Daarnaast heeft de verdediging het hof verzocht aan te sluiten bij de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, te weten een gevangenisstraf rond de drie jaar en rekening te houden met de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen. Tot slot moet verdachte niet dubbel gestraft worden door de opgenomen recidive-bepaling in de tenlastelegging.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van iemand met wie hij een relatie had. Verdachte heeft het feit gepleegd terwijl hij een tbs-behandeling onderging voor het doden van een andere ex-vriendin en het wegmaken van haar lichaam. Verdachte heeft zich tijdens zijn begeleid verlof onttrokken en is direct naar de woning van het slachtoffer gegaan. Dit getuigt van planmatig werken om de fysieke confrontatie met het slachtoffer op te zoeken. In de woning heeft hij het slachtoffer meermalen gestoken en gesneden met een keukenmes. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf en een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer het heeft overleefd, is geenszins aan het handelen van verdachte te danken. Het hof weegt in strafverzwarende zin mee dat dit alles heeft plaatsgevonden in het bijzijn van haar vijfjarige zoontje. Verdachte heeft zich vanaf het begin rekenschap kunnen geven van de aanwezigheid van een heel jong kind in de woning. Het slachtoffer ondervindt tot de dag van vandaag nog steeds fysieke en mentale klachten, zo blijkt uit haar ter zitting van het hof afgelegde slachtofferverklaring. Ook haar zoontje ondervindt nog steeds mentale klachten. Verder heeft verdachte nauwelijks rekenschap gegeven van inzicht in zijn eigen handelen; hij blijft wijzen naar het slachtoffer. Voor het hof staat buiten kijf dat alleen verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen zich op 30 november 2022 heeft afgespeeld.
Daar komt bij dat onderhavige feiten – waarbij een ernstig geweldsincident volgt direct nadat verdachte zich tijdens zijn verlof onttrok aan de tbs-behandeling – de rechtsorde in ernstige mate schokken en zorgen voor publieke onrust. Het doet ook afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor verlofverlening binnen het systeem van terbeschikkingstelling, terwijl dit van essentieel belang is voor de resocialisatie van terbeschikkinggestelden. Dat rekent het hof verdachte aan.
De persoon van verdachte
Het hof heeft voor wat betreft de persoon van verdachte en het bepalen van de op te leggen straf en maatregel acht geslagen op de volgende rapportages:
  • De Pro Justitia rapportage van psychiater I.F.F.M. Elzakkers van 13 juli 2023 en de beantwoording van de aanvullende vragen hierop van 1 december 2023;
  • De Pro Justitia rapportage van klinisch psycholoog M.G.H. van Willingenburg van 6 juli 2023 en de beantwoording van aanvullende vragen hierop van 30 november 2023.
De verdediging en de advocaat-generaal hebben zich ter terechtzitting van 28 april 2025 akkoord verklaard met het gebruik van deze verouderde rapportages.
Volgens psychiater I.F.F.M. Elzakkers is er bij verdachte sprake van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis met een hoge mate van psychopathie. De stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de poging tot doodslag en het recidiverisico wordt hoog ingeschat. De psychiater heeft twee scenario’s beschreven. In scenario 1 is er meer sprake van kille berekening en had verdachte voldoende tijd om andere keuzes te maken. Het tenlastegelegde is dan geheel of in licht verminderde mate toe te rekenen. In scenario 2 is er sprake van meer reactieve agressie naast kille berekening in de aanloop naar het tenlastegelegde toe en kan het verdachte ten hoogste in verminderde mate toe worden gerekend. Verdachte is impulsief, maar kan zich tot op zekere hoogte beheersen en meer berekenend te werk gaan. Bij een verhoogde emotionele staat lukt dit minder goed. De krenkbaarheid van verdachte is van centrale betekenis in de twee beschreven scenario's. Geadviseerd wordt om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen eventueel in combinatie met de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Een zorgmachtiging of bijzondere voorwaarden zijn niet passend bij de ernst van de pathologie, het hoge recidiverisico en de beperkte behandelbaarheid en motivatie.
De bevindingen en conclusies van klinisch psycholoog Van Willingenburg komen in grote mate overeen met het rapport van psychiater Elzakkers. Ook uit dit rapport blijkt dat er bij verdachte sprake is van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis met een hoge mate van psychopathie. De stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en het is waarschijnlijk dat de stoornis verdachte heeft beïnvloed. Er is bij verdachte sprake van ernstige agressieregulatie problematiek. Verdachte is in staat tot het toepassen van instrumenteel en berekenend geweld vanuit de antisociale trekken. Daarnaast is verdachte in staat impulsief- reactieve agressie in te zetten in situaties waarin hij wordt begrensd, gekrenkt of afgewezen vanuit de narcistische trekken. De verschillend gemotiveerde vormen van geweld lijken in elkaar over te lopen en met elkaar te vervloeien, en ook tegelijkertijd op te treden. De psycholoog kan echter geen uitspraak doen over de mate van doorwerking van de stoornis, maar sluit wel uit dat het tenlastegelegde verdachte niet kan worden toegerekend. Het recidiverisico wordt door de psycholoog ingeschat als hoog tot zeer hoog. De psycholoog adviseert om een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen om het recidiverisico te doen afnemen.
Het hof gaat uit van het door de psychiater geschetste scenario 2 en zal in navolging van het advies van de rapporteurs verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekenen. Psychiater Elzakkers heeft in het rapport gesteld dat:
‘In scenario 2 is er sprake van meer reactieve agressie naast kille berekening in de aanloop naar het tenlastegelegde toe en kan het verdachte ten hoogste in verminderde mate toe worden gerekend. Verdachte is impulsief, maar kan zich tot op zekere hoogte beheersen en meer berekenend te werk gaan.’Deze achtergrond maakt dat het bewezenverklaarde formeel in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen, maar dat het hof dit in beperkte mate meeneemt in de strafoplegging.
Het hof heeft ook acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 september 2025 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten als het onderhavige, waaronder de onherroepelijke veroordeling voor de doodslag op zijn ex-vriendin en het wegmaken van haar lijk in 2017. Ten aanzien van deze feiten is verdachte naast een langdurige gevangenisstraf een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
Gevangenisstraf
Het hof is van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde – niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor een lange duur met zich brengt. De volgens het hof aangewezen straf is desalniettemin significant lager dan de straf die door het openbaar ministerie is gevorderd. Dit verschil is hoofdzakelijk ingegeven doordat de eis is gebaseerd op een bewezenverklaring van poging tot moord, terwijl het hof verdachte veroordeelt voor poging tot doodslag. De aan verdachte op te leggen straf is anderzijds een stuk hoger dan hetgeen door de verdediging is bepleit. Daarbij staat centraal dat deze zaak ziet op een bijzonder ernstige poging tot doodslag, waarbij verdachte zich planmatig aan zijn tbs-behandeling heeft onttrokken om een fysieke confrontatie op te zoeken, hetgeen resulteerde in een heftig steekincident.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De maatregel van terbeschikkingstelling
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd moet worden.
Op basis van de hierboven uiteengezette bevindingen uit de Pro Justitia rapportages van psychiater Elzakkers en psycholoog Van Willengenburg stelt het hof vast dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte is gediagnosticeerd met een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis en er is bij verdachte sprake van een hoge mate van psychopathie.
Het hof stelt verder vast dat sprake is van een geweldsdelict dat een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Aan alle voorwaarden voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan.
Er is bij verdachte sprake van uitgebreide psychiatrische problematiek, zonder dat de in het kader van een eerdere opgelegde terbeschikkingstelling gevolgde jarenlange behandeling heeft voorkomen dat verdachte het in dit arrest bewezenverklaarde feit heeft gepleegd. Het gemak waarmee verdachte kort na een ruzie met het slachtoffer verlof heeft geregeld en vervoer heeft kunnen bewerkstelligen, baart het hof zorgen. Een behandeling in een instelling met het hoogste beveiligingsniveau is gelet op het voorgaande naar het oordeel van het hof noodzakelijke en onvermijdelijk. Die behandeling kan naar oordeel van het hof alleen op een veilige en verantwoorde wijze plaatsvinden binnen het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Het karakter en de ernst van het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld, alsmede de daaromheen spelende feiten en omstandigheden, maken dat het hof een nieuwe maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk vindt.
De bewezenverklaarde poging tot doodslag heeft onmiskenbaar geleid tot een schending van de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer. Dit maakt dat de totale duur van de terbeschikkingstelling derhalve niet beperkt is tot de duur van vier jaren.
Het hof ziet – anders dan de verdediging en de rechtbank – in de omstandigheid dat reeds een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van kracht is geen reden om af te zien van het opnieuw opleggen van deze maatregel. De wet bevat in artikel 6:2:17 lid 3 Sv expliciet een voorziening voor deze situatie waarbij is bepaald dat bij het onherroepelijk worden van de uitspraak waarbij de maatregel wederom wordt opgelegd de eerdere terbeschikkingstelling vervalt.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft verzocht dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, nu de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet was aangevangen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte niet is gerecidiveerd gedurende zijn proeftijd, nu de proeftijd al was afgelopen. Meer subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat 227 dagen dienen te worden afgetrokken, nu verdachte een tijd heeft moeten wachten op plaatsing in een TBS-kliniek en tevens een tijd teruggeplaatst is geweest.
Oordeel van het hof
Verdachte is bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 mei 2015 onder parketnummer 22-003402-13 veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van negen jaar, met aftrek van voorarrest. De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 juni 2017 die straf gematigd tot acht jaar en zes maanden. Daarnaast is verdachte op 8 september 2016 bij vonnis van rechtbank Rotterdam onder parketnummer 10-026180-15 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen. Beide uitspraken moeten samen worden genomen voor de bepaling van het aantal dagen gekoppeld aan de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het besluit tot voorwaardelijke invrijheidsstelling van 18 december 2017 is op 18 januari 2018 in persoon aan verdachte betekend. Uit dit besluit volgt onder meer dat verdachte zich met ingang van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 3 februari 2018 moet houden aan de algemene voorwaarde om geen strafbare feiten te plegen en dat anders de invrijheidstelling kan worden herroepen.
De officier van justitie heeft op 17 juli 2023 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het tenlastegelegde feit.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat de vordering tot herroeping kan worden toegewezen. Verdachte heeft namelijk het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Daarmee heeft verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet nageleefd. Op grond van artikel 6:2:13a lid 1 Wetboek van Strafvordering kan de voorwaardelijke invrijheidsstelling ook worden herroepen indien verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd in de periode dat de proeftijd niet loopt, omdat hij van zijn vrijheid was ontnomen.
Het hof wijst deze vordering toe. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde soortgelijke feit zal het hof, anders dan door de verdediging betoogd, de volledige tenuitvoerlegging gelasten. De door de verdediging aangehaalde 227 dagen komen niet voor vermindering op het aantal dagen van de voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking. Het hof gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten 1037 dagen.

Beslag

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het oordeel van de rechtbank volgt met betrekking tot het beslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
Oordeel van het hof
Teruggave aan rechthebbenden
Het hof zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Rekening (G3092322);
  • 1 STK Rekening (G3092323);
  • 1 STK Rekening (G3092314);
  • 1 STK Rekening (G3092316);
  • 1 STK Rekening (G3092318);
  • 1 STK Rekening (G3092307);
  • 1 STK Kaart (G3085727);
  • 1 STK Telefoontoestel (G3085719);
aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Mes(G3084343);
  • 1 STK Wapen (G3084595);
  • 1 BUS Pepperspray (G3084345);
onttrekken aan het verkeer.
Het mes, het wapen en de pepperspray zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Overige goederen
De rechtbank heeft de overige in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard. Die goederen behoren toe aan het slachtoffer en een wettelijke grondslag voor verbeurdverklaring van die goederen ontbreekt. In het vonnis van de rechtbank staat dat het slachtoffer heeft aangegeven dat zij haar voorwerpen niet terug wil. Het hof leest hierin de schriftelijke bevestiging van het slachtoffer dat zij afstand doet van deze goederen. Het hof zal derhalve hier geen beslissing over nemen.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen in hoger beroep worden toegewezen zoals de rechtbank dat heeft gedaan. De vordering van [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 33.796,40 en de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 10.000,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering gelet op het beroep op noodweerexces. Subsidiair is bepleit dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert waardoor de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair is door de verdediging een eigen schuld verweer gevoerd. Tot slot is ten aanzien van diverse posten van de vordering specifiek verweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de aard en de omvang van de gestelde schade niet met een psychische rapportage is aangetoond. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het bedrag gematigd dient te worden tot € 2.000,-
Voor zover van belang worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken bij het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof

Benadeelde partij [slachtoffer]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 44.594,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 33.796,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft de volgende schadeposten ingediend:
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 248,-
  • Eigen risico 2023 € 385,-
  • Kosten fysiotherapie € 440,-
  • Kosten tandarts € 5.235,28
  • Kosten medicatie € 14,79
  • Kosten littekencrème en -behandeling € 2.439,33
  • Kosten littekencorrectie € 3.500,-
  • Kosten weggenomen telefoon € 984,-
  • Kosten navelpiercing € 249,-
  • Kosten nieuwe bank €1.000,-
Algemeen
Schadebeperkingsplicht
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat diverse posten van de vordering van de benadeelde partij dienen te worden afgewezen, omdat de benadeelde partij zich niet aan de schadebeperkingsplicht heeft gehouden door deze posten niet in te dienen bij de zorgverzekeraar. Het hof volgt de verdediging niet in dit verweer. De schadebeperkingsplicht valt onder het leerstuk van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van dit artikel heeft een benadeelde partij geen verplichting om zorgkosten te declareren bij de zorgverzekeraar. Zij mag ervoor kiezen om niet haar zorgverzekeraar, maar de verdachte tot vergoeding van de gemaakte kosten aan te spreken. Het hof zal wel per schadepost dienen te beoordelen of de gevorderde schade is aan te merken als rechtstreekse schade geleden door het strafbare feit. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof merkt nog op dat vergoeding door de zorgverzekeraar aan de benadeelde partij niet betekent dat de kosten niet op verdachte verhaald worden. Door de vergoeding van de schade aan het slachtoffer verkrijgt de zorgverzekeraar een regresvordering op verdachte op grond van artikel 7:692, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Eigen schuld
De verdediging stelt dat de geclaimde schade niet zou zijn ontstaan als het slachtoffer verdachte niet in een zodanige positie zou hebben gebracht, waardoor hij heeft gereageerd zoals hij reageerde. Het hof ziet dat wezenlijk anders. Verdachte heeft zich welbewust naar de woning van het slachtoffer bewogen om daar de confrontatie op te zoeken. Daarna heeft hij nagelaten te vertrekken, terwijl hij daartoe de mogelijkheid had. Het hof is van oordeel dat verdachte zelf verantwoordelijk is voor het ontstaan van de situatie waarin de schade is opgetreden. Van eigen schuld van het slachtoffer is geen sprake. Het hof verwerpt het verweer.
Afzonderlijke schadeposten
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
De verdediging heeft met betrekking tot deze post geen verweer gevoerd. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. Het hof wijst het bedrag van € 248,- toe. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 7 december 2022, zijnde de laatste dag van de ziekenhuisopname.
Eigen risico
De verdediging heeft bepleit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd nu het eigen risico uit 2023 nagenoeg geheel is opgegaan aan een factuur van ziekenhuiskosten uit 2022. Die kosten zouden volgens de verdediging niet vallen onder de kosten van het eigen risico 2023. Het hof verwerpt dit verweer. De benadeelde partij heeft de posten voldoende onderbouwd in de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Ook de factuur van de ziekenhuiskosten uit 2022 valt blijkens het overzicht binnen het eigen risico van 2023. Het hof wijst het bedrag van € 385,- toe. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 3 juli 2023, zijnde de laatste nota die het volledige eigen risico voor 2023 aansprak.
Kosten fysiotherapie
De gemaakte kosten voor fysiotherapie van € 440,- acht het hof voldoende onderbouwd en komen voor toewijzing in aanmerking. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 16 januari 2023, zijnde de laatste behandeling.
Kosten tandarts
De verdediging heeft gesteld dat de post met betrekking tot de tandartskosten dient te worden afgewezen, omdat het onvoldoende duidelijk is of de behandeling in de toekomst noodzakelijk zal zijn. Nu uit de offertes niet voldoende aannemelijk wordt dat de tand van het slachtoffer daadwerkelijk vervangen moet worden, zal het hof de vordering voor deze post niet-ontvankelijk verklaren. Het hof acht de kosten niet voldoende voorzienbaar.
Kosten medicatie
Het hof stelt vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat niet alle medicatie valt onder de ziektekostenverzekering. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij met de factuur voldoende heeft onderbouwd dat de medicatie niet aan het slachtoffer vergoed is. Het hof wijst deze schade daarom toe tot een bedrag van € 14,79. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 14 december 2022, zijnde de datum van de factuur.
Kosten littekencrème en -behandeling
De verdediging heeft ten onrechte betoogd dat de rechtbank van een hoger bedrag is uitgegaan dan het gevorderde bedrag. Bij aanvullende vordering van 15 februari 2024 is de vordering ten aanzien van deze post verhoogd van € 2.289,03 naar € 2.439,33.
De verdediging heeft verweer gevoerd op de nog te volgen laserbehandelingen. Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de drie nog niet gevolgde behandelingen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende duidelijk geworden of deze behandelingen hebben plaatsgevonden. Het hof overweegt dat de zeven reeds ondergane behandelingen voldoende zijn onderbouwd door de benadeelde partij en dat die schade zal worden toegewezen. Dit betreft een bedrag van 7 x € 200,-, en dus totaal € 1400,-. De kosten voor de littekencrème en siliconenpleisters zijn voldoende onderbouwd met facturen en het hof zal deze dan ook toewijzen voor een bedrag van € 439,33. De wettelijke rente zal over het totaalbedrag van € 1.839,33 worden toegekend per 8 februari 2024, zijnde de datum van de laatste factuur.
Kosten littekencorrectie
Het hof acht eveneens de schade van de littekencorrectie volledig toewijsbaar. De post is voldoende onderbouwd met een factuur. De factuur ziet op het operatiepakket en uit de onderbouwing van de benadeelde partij blijkt afdoende dat de gevorderde schade verband houdt met de behandeling en niet met eventuele extra kosten van verblijf. Anders dan de verdediging acht het hof voldoende duidelijk dat het gaat om littekens die zijn ontstaan door het bewezenverklaarde. Het hof zal deze post toewijzen voor een bedrag van € 3.500,-. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 2 februari 2024, zijnde de datum van de operatie.
Kosten weggenomen telefoon
De verdediging meent dat gevorderde schade niet kan worden toegewezen omdat de schade niet uit het aan verdachte tenlastegelegde feit kan zijn voortgevloeid. Uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad [7] volgt dat de benadeelde partij vergoeding van schade kan vorderen die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Onder meer is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld. Evenmin is vereist dat dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. Uit het dossier volgt naar oordeel van het hof genoegzaam dat verdachte binnendrong in de woning van het slachtoffer en dat hij na het toebrengen van het letsel de telefoon heeft meegenomen en deze later heeft weggegooid. Het hof is dan ook van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de geleden schade. Het hof zal de schade van de weggenomen telefoon volledig toewijzen. De post wordt toegewezen tot een bedrag van € 984,-. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 11 oktober 2024, zijnde de datum waarop het goederenkrediet afloopt.
Kosten navelpiercing
Ten aanzien van deze post is door de verdediging uitsluitend verweer gevoerd op het causaal verband tussen het handelen van verdachte en de geleden schade. De hoogte van de post is niet betwist. Het hof wijst deze post volledig toe en overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken is af te leiden dat de benadeelde partij haar navelpiercing is verloren. Hoewel aannemelijk is dat de navelpiercing in het ziekenhuis is kwijtgeraakt, is het slachtoffer uitsluitend door het handelen van verdachte in het ziekenhuis terechtgekomen. Er bestaat naar oordeel van het hof voldoende causaal verband tussen het handelen van verdachte en de geleden schade. Het hof wijst deze post toe voor een bedrag van € 249,-. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 30 november 2022 , zijnde de dag waarop de navelpiercing is verdwenen.
Kosten nieuwe bank
Voor het hof is het onvoldoende duidelijk geworden wat de waarde van de bank was en hoe oud de bank was. Wel staat vast dat de bank door het bewezenverklaarde onbruikbaar is geworden. Nu de (exacte) omvang van de schade onvoldoende is komen vast te staan zal het hof gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof schat de waarde op een bedrag van € 500,- en wijst de post in zoverre toe. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 30 november 2022 , zijnde de dag waarop de bank beschadigd is geraakt.
Het hof wijst de materiële schade toe tot een bedrag van € 8.160,12, te vermeerderen met de wettelijke rente per post per de hiervoor genoemde data.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een vordering voor immateriële schade ingediend van € 30.000,-. Het hof wijst deze vordering voor het gehele bedrag toe en overweegt daartoe als volgt. Uit de vordering en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, blijkt dat de benadeelde partij naast het fysieke letsel, ook ernstig psychisch letsel heeft opgelopen. Dagelijks wordt zij geconfronteerd met de littekens op haar lichaam. Zij is getraumatiseerd, slaapt slecht en is nog altijd angstig. Uit het Psytrec verslag blijkt dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met een Post Traumatische Stress Stoornis en dat zij intensieve therapieën, waaronder EMDR, heeft ondergaan. Er is vastgesteld dat er nog steeds sprake is van ongewenste herinneringen, nachtmerries en emotioneel van streek raken. Het hof heeft acht geslagen op de ‘Rotterdamse schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen, waarnaar al vaker door Nederlandse rechters is verwezen bij de vaststelling en begroting van immateriële schade. In de situatie van de benadeelde partij schat het hof zowel het fysieke als psychische letsel in de categorie B van die schaal. Beide soorten letsel liggen binnen die categorieën ruim boven de ondergrens. Het hof is dan ook van oordeel dat de gevorderde € 30.000,- zonder meer voor toewijzing vatbaar is. De wettelijke rente zal over dit bedrag worden toegekend per 30 november 2022 , zijnde de datum waarop de schade is ontstaan.
Conclusie
Het hof zal de vordering tot het bedrag van € 38.160,12 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente per de hiervoor genoemde data.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan het hof heeft toegewezen. De behandeling van het resterende deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Het hof zal om die reden de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op. In weerwil van het betoog van de verdediging – dat kennelijk ertoe strekt geen mogelijke gijzeling te verbinden aan de betalingsverplichting nu verdachte thans niet in staat is aan een betalingsverplichting te voldoen – ziet het hof aanleiding in deze zaak het in het dictum vermelde aantal dagen (eventuele) gijzeling aan die betalingsverplichting te verbinden. Indien verdachte niet volledig verhaal biedt zal te zijner tijd worden beoordeeld of de gijzeling geëffectueerd wordt of dat verdachte op dat moment in betalingsonmacht verkeert.

Benadeelde partij [slachtoffer 2]

De vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Shockschade
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de aard en omvang van de schade niet met een psychische rapportage is aangetoond. Het hof verwerpt dat verweer. Voor het toewijzen van shockschade is niet vereist dat sprake is van een klinisch erkend ziektebeeld. Daartoe is slechts vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. [8] De benadeelde partij is getuige geweest van de ernstige geweldhandelingen die zijn gepleegd jegens zijn moeder. Door de speltherapeut is vastgesteld dat de benadeelde partij last heeft van traumagerelateerde klachten. Hij heeft last van nachtmerries, stemmingswisselingen en herbelevingen. Gelet op zijn jonge leeftijd heeft hij een behandeltraject gevolgd in de [slachtoffer 2] van speltherapie. Tegen deze achtergrond acht het hof het geestelijk letsel voldoende geobjectiveerd. Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat van de benadeelde partij naar voren gebracht dat hij nog steeds therapie ondergaat. Het hof weegt hierbij ook mee dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 november 2024 blijkt dat volgens de raadsheer-commissaris sprake is van een gegrond vermoeden dat de gezondheid van de getuige door het afleggen van een getuigenverklaring ernstig in gevaar wordt gebracht, gelet op een bericht van een gezondheidszorgpsycholoog. Dit alles geeft een coherent beeld dat de benadeelde partij ernstig getraumatiseerd is.
Conclusie
Het hof zal derhalve de gevorderde shockschade toewijzen tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022 , zijnde de datum waarop de schade is ontstaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op. In weerwil van het betoog van de verdediging – dat kennelijk ertoe strekt geen mogelijke gijzeling te verbinden aan de betalingsverplichting nu verdachte thans niet in staat is aan een betalingsverplichting te voldoen – ziet het hof aanleiding in deze zaak het in het dictum vermelde aantal dagen (eventuele) gijzeling aan die betalingsverplichting te verbinden. Indien verdachte niet volledig verhaal biedt zal te zijner tijd worden beoordeeld of de gijzeling geëffectueerd wordt of dat verdachte op dat moment in betalingsonmacht verkeert.
Het hof zal bovendien bepalen dat de als gevolg van de uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een zogenoemde BEM(Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 37b, 43a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde [slachtoffer 2] van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 99-000444-36 toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten:
1037 dagen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
  • 1 STK Mes(G3084343);
  • 1 STK Wapen (G3084595);
  • 1 BUS Pepperspray (G3084345).
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Rekening (G3092322);
  • 1 STK Rekening (G3092323);
  • 1 STK Rekening (G3092314);
  • 1 STK Rekening (G3092316);
  • 1 STK Rekening (G3092318);
  • 1 STK Rekening (G3092307);
  • 1 STK Kaart (G3085727);
  • 1 STK Telefoontoestel (G3085719).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 38.160,12 (achtendertigduizend honderdzestig euro en twaalf cent) bestaande uit € 8.160,12 (achtduizend honderdzestig euro en twaalf cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 38.160,12 (achtendertigduizend honderdzestig euro en twaalf cent) bestaande uit
€ 8.160,12 (achtduizend honderdzestig euro en twaalf cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 225 (tweehonderdvijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor:
  • € 248,- op 7 december 2022;
  • € 385,- op 3 juli 2023;
  • € 440,- op 16 januari 2023;
  • € 14,79 op 14 december 2022;
  • € 1.839,33 op 8 februari 2023;
  • € 3.500,- op 2 februari 2024;
  • € 984,- op 11 oktober 2024;
  • € 249,- op 30 november 2022 ;
  • € 500,- op 30 november 2022 ;
  • € 30.000,- op 30 november 2022 .
.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 november 2022 .
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. J.L.F. Groenhuijsen en mr. M. Zwartjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Lambriks, griffier,
en op 5 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke [slachtoffer 2] opgemaakte proces-verbaal einddossier van 3 maart 2023, genummerd PL0900-2022357715 (MAMBO) en PL1700-2022376056 (KOIL), opgemaakt door Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 834. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke [slachtoffer 2] opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever van 1 december 2022, p. 95-97.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 22 oktober 2025.
4.Letselrapportage Forensische Geneeskundige GGD regio Utrecht van 1 december 2022, p. 510-527 met fotobijlage, p. 528-545.
5.Uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 september 2025.
6.Uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 september 2025 en proces-verbaal van verhoor getuige Es Samery van 4 december 2022, p. 133-135.
7.Overzichtsarrest vordering benadeelde partij, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.3.1 en 2.3.2.
8.Overzichtsarrest vordering benadeelde partij, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5.