In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die verblijft in [plaats1], had in eerste aanleg bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind, dat in 2014 is geboren en bij de moeder woont. De vader is in hoger beroep gegaan, maar het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Het hof concludeert dat de vader, ondanks zijn wens om contact met zijn kind te hebben, niet in staat is om zijn gedrag te reflecteren en dat zijn houding schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De betrokken instanties, waaronder de raad voor de kinderbescherming, hebben bevestigd dat het kind sociaal-emotioneel kwetsbaar is en dat contact met de vader negatieve gevolgen kan hebben. Het hof benadrukt dat elke beslissing om omgang te ontzeggen tijdelijk is en dat de vader in de toekomst opnieuw kan verzoeken om een omgangsregeling indien de omstandigheden wijzigen.