ECLI:NL:GHARL:2025:7043

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
200.353.534/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen omgangsregeling wegens belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die verblijft in [plaats1], had in eerste aanleg bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind, dat in 2014 is geboren en bij de moeder woont. De vader is in hoger beroep gegaan, maar het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Het hof concludeert dat de vader, ondanks zijn wens om contact met zijn kind te hebben, niet in staat is om zijn gedrag te reflecteren en dat zijn houding schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De betrokken instanties, waaronder de raad voor de kinderbescherming, hebben bevestigd dat het kind sociaal-emotioneel kwetsbaar is en dat contact met de vader negatieve gevolgen kan hebben. Het hof benadrukt dat elke beslissing om omgang te ontzeggen tijdelijk is en dat de vader in de toekomst opnieuw kan verzoeken om een omgangsregeling indien de omstandigheden wijzigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.353.534/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 194339)
beschikking van 4 november 2025
in de zaak van
[Verzoeker](de vader),
die verblijft in [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
en
[Verweerster](de moeder),
die woont op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. E.J. Jongsma te Joure.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad)
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 januari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 april 2025;
- twee brieven namens de vader van 10 juni 2025 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 10 oktober 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 13 oktober 2025 met bijlage(n).
2.2.
[de minderjarige] heeft op 13 oktober 2025 gesproken met een raadsheer van het hof. Hierbij waren ook de griffier en een andere raadsheer aanwezig. Hij heeft verteld wat hij vindt van mogelijk contact met zijn vader.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader met zijn advocaat, de moeder met haar advocaat en een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2014. [de minderjarige] woont bij de moeder. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
3.2.
De vader verblijft in [plaats1]
3.3.
Tussen 30 september 2015 en 20 september 2022 stond [de minderjarige] onder toezicht van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid.
3.4.
Tussen 2019 en december 2021 heeft er omgang plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] . De GI heeft toen in samenspraak met de moeder, de tbs-kliniek waar de vader verbleef en de school van [de minderjarige] besloten dat het niet in het belang van [de minderjarige] was dat de omgang of belmomenten werden voortgezet.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil de (invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking van 7 januari 2025 zijn de verzoeken van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling en een facetime-belmoment afgewezen.
4.2.
De vader is in hoger beroep gekomen en verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en, zo begrijpt het hof, een bezoek- en contactregeling vast te stellen. Subsidiair ziet het verzoek op het vaststellen van een beperkte contactregeling, uit te breiden wanneer [de minderjarige] daaraan toe is, dan wel een zodanige regeling als het hof juist acht.
4.3.
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel zodanig te beslissing als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft een kind recht op omgang met zijn ouders. Op grond van lid 3 ontzegt de rechter het recht op
omgang slechts, indien:
a. de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke
ontwikkeling van het kind, of;
b. de ouder of degene die in een nauw persoonlijke betrekking staat tot het kind
kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen
omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat
heeft doen blijken, of
d. de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. Het hof zal de beslissing van de rechter bekrachtigen (in stand laten) en legt hierna uit waarom.
5.3.
Het hof acht het op basis van de stukken en wat er op de zitting besproken is, aannemelijk dat het hervatten van contact tussen de vader en [de minderjarige] een negatieve weerslag op [de minderjarige] zal hebben en opnieuw zijn ontwikkeling zal vertragen of zelfs deels tot stilstand zal brengen. Hoewel [de minderjarige] zijn vader graag weer zou zien, is het hof van oordeel dat herstel van het contact niet te verenigen is met de veiligheid van [de minderjarige] , en zijn vermogen zich de komende jaren te ontwikkelen.
5.4.
Alle organisaties die betrokken zijn en waren bij [de minderjarige] , zoals zijn school, de raad, tot 2022 de GI, hebben gedocumenteerd wat de impact is geweest op het contact van [de minderjarige] met de vader. Zij stellen vast dat [de minderjarige] een sociaal-emotioneel kwetsbaar kind is, dat hard zijn best doet om ‘erbij te horen’, maar hier merkbaar moeite mee heeft. In de periode dat [de minderjarige] wel contact had met de vader, werd gezien dat hij rondom die contactmomenten, ook als die relatief goed verliepen, achterstand opliep in zijn ontwikkeling.
5.5.
De vader heeft met de door hem ingediende stukken en zijn houding ter zitting laten zien nog altijd niet in staat te zijn tot het reflecteren op zijn eigen gedrag en aandeel in de voor [de minderjarige] schadelijke situatie. Zo blijft hij de moeder verwijten dat zij, met hulp van de zorgverleners, zijn omgang met [de minderjarige] zonder reden heeft gefrustreerd. Ook stelt hij zich op het standpunt dat er helemaal geen sprake is geweest van het zich diskwalificerend uitlaten over moeder of het belasten van [de minderjarige] met volwassenenzaken.
5.6.
Een aantal dagen voor de zitting bij het hof heeft de vader een beslissing van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2025 aan partijen en het hof toegestuurd, waarin zijn terbeschikkingstelling werd verlengd met een jaar. In de beslissing staat dat er nog steeds sprake is van een hoog recidiverisico op grond van de nog altijd actuele kernproblematiek (antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kernmerken), en het steeds terugkerende patroon van kortstondig accepteren van/meewerken aan hulpverlening, gevolgd door weigering van zijn medewerking. In de beslissing is het volgende opgenomen onder de kop ‘Het advies van de instelling’:
“Hij stelt zich open op bij de EMDR en de behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek en krijgt meer zicht op zijn gedrag en de reacties. Veroordeelde is echter nog niet in staat om dit om te zetten naar zijn dagelijks leven op de afdeling. Hier blijft hij manipulatief en externaliserend gedrag in het contact met medepatiënten en de staf vertonen.”
Vanwege de ernstige, al jaren bestaande problematiek is niet te verwachten dat in de houding en het gedrag van de vader binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Zolang er in het denken en handelen van de vader geen ruimte lijkt voor het zich inleven in de belangen en behoeftes van [de minderjarige] , en hij geen aanleiding ziet zijn eigen gedragingen of uitingen onder de loep te nemen en – waar nodig – te veranderen, kan er naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van het vaststellen van een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Omgang is onder die omstandigheden in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] om zich ongestoord te kunnen ontwikkelen,
5.7.
Elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd, is tijdelijk van aard, in die zin dat de vader zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 januari 2025;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Prakke–Nieuwenhuizen, mr. L. van Dijk en mr. K.H.P. Selcraig, bijgestaan door mr. M.C. Eisses als griffier, en is op 4 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.