ECLI:NL:GHARL:2025:7046

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
200.356.519/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2025 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige1] en [minderjarige2] in een pleeggezin tot 5 juni 2026. De moeder, die het gezag over de kinderen heeft, is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft op 4 november 2025 geoordeeld dat de machtiging tot uithuisplaatsing in stand blijft, omdat dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft drie kinderen, waarvan [minderjarige1] en [minderjarige2] onder toezicht zijn gesteld en uit huis geplaatst vanwege de onveilige situatie bij de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen veel hebben meegemaakt en dat de pleegmoeder momenteel de stabiliteit en veiligheid biedt die zij nodig hebben. De verzoeken van de moeder om de machtiging te vernietigen of te verkorten zijn afgewezen, en het hof hoopt op een betere samenwerking tussen de moeder en de gecertificeerde instelling voor de benodigde hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.356.519/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 591582)
beschikking van 4 november 2025
over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] en [minderjarige2]
in de zaak van
[Verzoekster](de moeder)
die woont in Lelystad
advocaat: mr. T.S.S. Overes te Almere
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI)
locatie Lelystad
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de pleegmoeder van [minderjarige1] en [minderjarige2](de pleegmoeder)
die woont op een bij het hof bekend adres

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft de GI op
3 juni 2025 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] en [minderjarige2] in een pleeggezin tot 5 juni 2026. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft drie kinderen, [minderjarige1] , geboren [in] 2017, [minderjarige2] geboren op [in] 2018 en [het jongere broertje] , geboren [in]
2023 en overleden [in] 2024. De moeder heeft het gezag over [minderjarige1] en [minderjarige2] . Zij woonden tot [in] 2024 bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 3 juni 2024 heeft de kinderrechter de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI tot 3 september 2024, een spoedmachtiging voor twee weken verleend om de kinderen uit huis te mogen plaatsen en de beslissing over het meer of anders verzochte aangehouden. Vervolgens heeft de kinderrechter met de beschikking van
13 juni 2024 de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende periode van de voorlopige ondertoezichtstelling verleend, tot 3 september 2024. Op 29 augustus 2024 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld tot 5 juni 2025, en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 5 juni 2025.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van één jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot
5 juni 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen met een half jaar verlengd tot 5 december 2025 onder aanhouding van de beslissing op het meer verzochte.
3.3.
Die beslissingen zijn vastgelegd in een beschikking van 3 juni 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter, voor zover die gaat over de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil, zo begrijpt het hof, dat het hof de verleende machtiging tot uithuisplaatsing vernietigt, met onmiddellijke ingang beëindigt of beperkt tot een kortere periode.
4.2.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • de stukken van de moeder van 25 juli 2025
  • het verweerschrift
  • de brief van de raad van 27 augustus 2025, waarin de raad zich afmeldt voor de zitting
4.4.
[minderjarige1] heeft op 13 oktober 2025 gesproken met een raadsheer van het hof. Hierbij waren de griffier en een andere raadsheer aanwezig. Zij heeft verteld wat zij vindt van de uithuisplaatsing.
4.5.
De zitting bij het hof was op 15 oktober 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI
  • de pleegmoeder

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan een machtiging geven om kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. [1] De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoekt. [2]
Hoe oordeelt het hof?
5.2.
De machtiging voor de uithuisplaatsing van de kinderen loopt tot 5 december 2025.
5.3.
De machtiging is terecht aan de GI gegeven, omdat de kinderen (nog) niet thuis kunnen wonen. De beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd).
5.4.
Na de uiterst verdrietige situatie van het overlijden van [het jongere broertje] van [minderjarige1] en [minderjarige2] , en de daaropvolgende voorlopige hechtenis van de moeder, zijn [minderjarige1] en [minderjarige2] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. In het kader van de ondertoezichtstelling is toen door de GI gedocumenteerd hoe het op dat moment met de kinderen ging, en wat daaraan is voorafgegaan. Uit de beschikbare informatie van bijvoorbeeld politie en Veilig Thuis en de gesprekken die door een medewerker van Praktijk Valida met de kinderen gevoerd zijn, blijkt dat zowel [minderjarige1] als [minderjarige2] in hun vroege jeugd, dus ook al vóór het overlijden van [het jongere broertje] , veel hebben meegemaakt waarbij verschillende vormen van hulpverlening betrokken zijn geweest. Het belaste verleden van de moeder uit zich op verschillende manieren die niet bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van de kinderen. Zo kan de moeder onvoorspelbaar zijn in haar gedrag en als ze boos wordt schreeuwen en/of weglopen, ook als dit tijdens een omgangsmoment met de kinderen gebeurt. De moeder lijkt onvoldoende in staat om structureel emotioneel beschikbaar te zijn voor de kinderen en niet haar eigen emoties en gevoelens de overhand te laten krijgen. Dat zij, naar eigen zeggen, sinds ze gedetineerd is geweest geen drank of drugs meer gebruikt doet hier niets aan af.
5.5.
In de loop van de ondertoezichtstelling is in kaart gebracht welk effect de wijze van opgroeien op de kinderen heeft gehad en is duidelijk geworden dat zij onverwerkte trauma’s hebben waarvoor zij de komende tijd (veel) gespecialiseerde hulp nodig hebben. Hoewel de moeder aangeeft hiervoor open te staan, mocht de GI dit nodig achten, heeft ze ter zitting aangegeven er zelf geen noodzaak toe te zien. Ze heeft benadrukt dat ze niet stil wil blijven staan bij gebeurtenissen uit het verleden, maar wil kijken naar de toekomst.
5.6.
Uit de stukken en wat de moeder ter zitting heeft verteld, is duidelijk dat ze veel van haar kinderen houdt en graag voor ze wil zorgen, maar nu niet in staat is hun te bieden wat zij nodig hebben. Om [minderjarige1] en [minderjarige2] een kans te kunnen geven gezond en evenwichtig op te groeien zullen zij eerst moeten leren omgaan met wat er met hen gebeurd is en hoe zij in het vervolg met moeilijke situaties om kunnen gaan. Zij hebben hierbij op dit moment een emotioneel stabiele opvoeder nodig, bij wie zij zich veilig voelen. De pleegmoeder biedt hun op dit moment die stabiliteit en veiligheid.
5.7.
Bij de pleegmoeder zijn ook de benodigde hulpverleningstrajecten voor [minderjarige1] en [minderjarige2] opgestart. Het hof deelt de frustratie van partijen dat gemeentelijke financieringsperikelen en de algehele wachtlijsten in de jeugdzorg de start van de hulpverlening vertragen. Het hof ziet dat de GI al het mogelijke doet om de processen, waar mogelijk, te versnellen, zodat er in ieder geval op korte termijn weer gesprekken met Praktijk Valida kunnen worden gevoerd.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige1] en [minderjarige2] noodzakelijk is dat zij de komende tijd bij de pleegmoeder kunnen blijven wonen. De verzoeken van de moeder, tot het vernietigen van de machtiging tot uithuisplaatsing of het verkorten van de duur daarvan, zullen worden afgewezen. Op grond van wat er op de zitting is besproken, is het hof hoopvol dat de moeder en de GI de komende periode nader tot elkaar kunnen komen, wanneer de moeder meer openheid geeft over haar eigen (psychische) situatie, en de GI hierop in kan spelen met passende hulpverlening.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Lelystad van 3 juni 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] en [minderjarige2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. R. Prakke–Nieuwenhuizen en mr. K.H.P. Selcraig, bijgestaan door mr. M.C. Eisses als griffier, en is op 4 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b lid 1 BW.
2.Artikel 1:265c lid 2 BW.