ECLI:NL:GHARL:2025:7061

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
200.357.883
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtigingen tot uithuisplaatsing van minderjarigen in netwerkpleeggezinnen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige1], [minderjarige2] en [minderjarige3]. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 8 mei 2025 de machtigingen tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 september 2025. De ouders van de kinderen, de moeder en de vader, hebben gezamenlijk het gezag over hen, maar de kinderen staan sinds 13 september 2021 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder is in hoger beroep gegaan omdat zij het niet eens was met de beslissing van de kinderrechter en vond dat de uithuisplaatsing voor een kortere periode had moeten worden verlengd. De GI heeft echter gesteld dat de kinderen niet meer bij de ouders kunnen wonen en dat hun perspectief bij de pleeggezinnen ligt. Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het hof concludeert dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.357.883
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 578194)
beschikking van 11 november 2025
over de uithuisplaatsing van
[minderjarige1],
[minderjarige2]en
[minderjarige3]
in de zaak van
[moeder](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. R. Vermeer
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering(de GI)
die is gevestigd in Utrecht
en
[vader](de vader)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. S.J. Daniëls
en
[belanghebbende1]en
[belanghebbende2](de pleegouders van [minderjarige1] en [minderjarige2] )
die wonen in [woonplaats2]
belanghebbenden in hoger beroep
en
[belanghebbende3]en
[belanghebbende4](de pleegouders van [minderjarige3] )
die wonen in [woonplaats3]
belanghebbenden in hoger beroep.

1.Samenvatting

De (meervoudige kamer van) de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 8 mei 2025 de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige1] en [minderjarige2] in een netwerkpleeggezin en van [minderjarige3] in een neutraal pleeggezin verlengd tot 13 september 2025. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.
2. De feiten
2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [minderjarige1] , geboren [in] 2016;
  • [minderjarige2] , geboren [in] 2019, en
  • [minderjarige3] , geboren [in] 2020.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen
2.3.
De kinderen staan sinds 13 september 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van alle kinderen is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 13 september 2025.
2.4
Op 25 mei 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend tot 13 september 2023. Daarna zijn de machtigingen tot uithuisplaatsing telkens verlengd, voor het laatst tot 13 mei 2025.
2.5.
[minderjarige1] en [minderjarige2] wonen bij de opa en oma (van vaderszijde). [minderjarige3] woont in een neutraal pleeggezin.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 13 september 2025 en de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 13 september 2025, uit huis te mogen plaatsen.
3.2.
De kinderrechter heeft op 5 september 2024 het verzoek van de GI over de ondertoezichtstelling toegewezen en deze verlengd tot 13 september 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 maart 2025 en de beslissing over de resterende zes maanden aangehouden.
3.3.
Op 12 maart 2025 heeft de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 mei 2025 en de beslissing over de resterende vier maanden aangehouden
3.4.
Op 8 mei 2025 heeft de rechtbank de machtigingen tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 september 2025. De rechtbank heeft beslist dat de uithuisplaatsingen mogen worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep ingesteld (dat heet: uitvoerbaar bij voorraad verklaard).

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 8 mei 2025. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt en beslist dat de uithuisplaatsing voor een kortere periode had moeten worden verlengd.
4.2.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, ingekomen op 8 augustus 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI.
4.4.
De zitting bij het hof was op 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met mr. T.B. Goemans, die waarnam voor mr. Vermeer;
  • de advocaat van de vader;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
De vader en ook de pleegouders van [minderjarige1] en [minderjarige2] zijn uitgenodigd voor de zitting maar niet gekomen. De raad voor de kinderbescherming (de raad) en de pleegouders van [minderjarige3] hebben het hof voor de zitting laten weten dat zij niet zullen komen.
4.5.
Het hof heeft [minderjarige1] uitgenodigd om haar mening kenbaar te maken. Dat kan tijdens een kindgesprek met een rechter van het hof en dat kan door haar mening op te schrijven en naar het hof te sturen. [minderjarige1] heeft daar niet op gereageerd. Tijdens de zitting bij het hof is gebleken dat de uitnodiging niet aan [minderjarige1] is doorgegeven. Het hof heeft [minderjarige1] opnieuw een uitnodiging verstuurd, omdat de moeder tijdens de zitting heeft gezegd dat [minderjarige1] wel naar het kindgesprek had willen komen. De pleegouders van [minderjarige1] en de GI hebben in reactie op de nieuwe oproep laten weten dat [minderjarige1] niet naar het kindgesprek komt.

5.Het oordeel van het hof

Wat in de wet staat
5.1.
Op verzoek van de GI kan de kinderrechter aan de GI een machtiging geven om een kind uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind. De rechter kan die machtiging telkens voor maximaal een jaar verlengen als de GI of de raad dat verzoekt.
De standpunten van de moeder, de vader en de GI
5.2.
De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de moeder het zonder meer eens was met de verlenging van de uithuisplaatsing. De moeder had daar als voorwaarde aan gekoppeld dat gewerkt zou worden aan een thuisplaatsing. De moeder wil graag dat de kinderen weer bij haar komen wonen. De moeder heeft bezwaren tegen het perspectiefbesluit van de GI en de manier waarop de rechtbank dit besluit in haar overwegingen heeft bekrachtigd. De moeder heeft het hoger beroep ingediend, zodat het hof kan oordelen over de manier waarop de rechtbank het perspectiefbesluit heeft meegenomen bij de beslissing. Daarnaast vindt de moeder dat niet voldoende is onderzocht of het mogelijk is dat alleen [minderjarige3] weer bij de moeder komt wonen.
5.3.
De GI stelt zich op het standpunt dat de (machtiging tot) uithuisplaatsing terecht is verlengd. Volgens de GI kunnen de kinderen niet meer worden teruggeplaatst bij een van de ouders en ligt het perspectief van de kinderen bij de pleeggezinnen. De GI overweegt om de raad te vragen om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindiging, omdat de aanvaardbare termijn is verstreken. Dat dat nog niet is gebeurd houdt onder meer verband met het feit dat er na de zitting bij de rechtbank en augustus 2025 geen vaste jeugdbeschermer voor de zaak beschikbaar was. Inmiddels zijn de huidige jeugdbeschermers in augustus 2025 aan de slag gegaan, waarbij zij zich eerst hebben gericht op dit hoger beroep.
5.4.
De vader heeft geen hoger beroep ingediend tegen de beslissing van de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader aangevoerd dat de vader zich kan vinden in het verzoek van de moeder, onder de voorwaarde dat dit niet in strijd is met het belang van de kinderen.
Het oordeel van het hof
5.5.
Het hof stelt voorop dat de geldigheidsduur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing op 13 september 2025 is verstreken. Dit betekent dat in deze procedure uitsluitend nog de rechtmatigheid van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ter beoordeling voor ligt.
5.6.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de periode van 13 mei 2025 tot 13 september 2025 noodzakelijk was.
5.7.
De ouders voeren geen verweer tegen de verlenging van de uithuisplaatsing. Het staat niet ter discussie dat de kinderen op dit moment niet bij de moeder of bij de vader kunnen wonen. De verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen is noodzakelijk voor hun verzorging en opvoeding. Dit geldt ook voor [minderjarige3] . Uit de inhoud van de rapportages van de Rading volgt dat de kinderen in de basis hetzelfde nodig hebben van hun opvoeder(s). Het lukt de moeder niet om te herkennen wat de kinderen op emotioneel gebied nodig hebben en hierbij aan te sluiten. Doordat de moeder deze vaardigheden (op dit moment) niet heeft, zal het ook niet lukken om bij de emotionele behoeften van alleen [minderjarige3] aan te sluiten. Het hof is daarom van oordeel dat ook een verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige3] nog noodzakelijk is.
5.8.
Het hoger beroep van de moeder is vooral gericht tegen het perspectiefbesluit van de GI en de manier waarop dit besluit door de rechtbank is meegenomen in de beslissing. Het perspectiefbesluit heeft geen wettelijke grondslag, zodat het voor een rechter niet mogelijk is om de inhoud van dit besluit zelfstandig te toetsen. De rechter kan een perspectiefbesluit wel ‘meenemen’ bij de beoordeling van een ander verzoek, bijvoorbeeld tot (een verlenging van) een machtiging tot uithuisplaatsing. Als de rechter dit doet, heeft het oordeel van de rechter over het perspectiefbesluit in dat kader een voorlopig karakter.
5.9.
Hoewel de rechtbank in het dictum (het ‘eindoordeel’) geen beslissing heeft genomen over het perspectiefbesluit, heeft de rechtbank in haar overwegingen (5.5) wel een oordeel gegeven over de inhoud van het perspectiefbesluit. De rechtbank onderschrijft daarin de conclusies van de GI dat de kinderen “niet meer teruggeplaatst kunnen worden bij (één van) de ouders, niet met elkaar en ook niet alleen, en dat het perspectief van alle drie de kinderen bij de pleeggezinnen ligt”.
De rechtbank had de inhoud van het perspectiefbesluit niet mogen toetsen. Het hof kan zich wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag evenmin uitlaten over de inhoud van het perspectiefbesluit. Wel benadrukt het hof dat een uithuisplaatsing naar haar aard een tijdelijke maatregel is.
5.10.
De GI heeft inmiddels om een nieuwe verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing verzocht. De rechtbank heeft dit verzoek op 2 september 2025 toegewezen en de uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 13 september 2026. Het tijdelijke karakter van de maatregel betekent dat in beginsel aan thuisplaatsing moet worden gewerkt. De GI heeft dit na het gereed komen van het onderzoek van de Rading naar de opvoedvaardigheden van de ouders (beoordelingsboog), sinds februari 2025 niet meer gedaan.. Als de GI van mening is dat een thuisplaatsing niet haalbaar is en het perspectief van de kinderen bij de pleeggezinnen ligt, ligt het op de weg van de GI dit aan de raad voor te leggen en de raad te vragen om onderzoek naar een gezagsbeïndigende maatregel te doen. Door het afwachten van de GI is de afgelopen tijd niet gewerkt aan een thuisplaatsing en zijn tegelijkertijd evenmin stappen gezet richting een onderzoek door de raad. Dit heeft gezorgd voor stilstand en raakt ook direct aan de rechtsbescherming van de ouders en hun kinderen, die door deze handelswijze in negatieve zin worden benadeeld. Het hof overweegt en benadrukt daarom dat het van belang is dat de GI voortvarend te werk gaat, zodat voor de kinderen en de moeder over hun (juridische) positie en mogelijkheden.
5.11.
Ten slotte: het hof verwacht ook voortvarendheid van de GI bij de behartiging van de rechten van kinderen. Uit de reacties van de pleegouders van [minderjarige1] en van de GI na de nieuwe uitnodiging van het hof voor het kindgesprek met [minderjarige1] , kan het hof niet opmaken dat deze uitnodiging [minderjarige1] nu wel heeft bereikt en dat zij zelf heeft beslist dat zij niet naar het kindgesprek wil komen. De weerstand tegen een gesprek van [minderjarige1] met een van de rechters van het hof lijkt, zo leidt het hof uit die reacties af, vooral bij de pleegouders te liggen. De pleegouders en de GI schrijven over [minderjarige1] , maar het doel van een kindgesprek is dat [minderjarige1] , zoals alle kinderen van acht jaar en ouder, aan het hof haar mening mag geven. Nu is het voor het hof dus nog niet duidelijk of [minderjarige1] haar mening had willen geven. Dat is teleurstellend. Het hof benadrukt dat het aan een kind is om te bepalen of het naar een kindgesprek wil komen, schriftelijk wil reageren of geen van beide wil. De GI moet zich er voor inspannen dat een kind in staat wordt gesteld om die keuze te maken. Het voorgaande neemt niet weg dat er zwaarwegende omstandigheden kunnen zijn om af te zien van het betrekken van een kind in een procedure. Of daarvan in het geval van [minderjarige1] sprake is en waar die eventuele zwaarwegende omstandigheden dan uit bestaan is door de GI niet onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen.
5.12
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig waren. De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 mei 2025;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.T. Weijers - van der Marck en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.