ECLI:NL:GHARL:2025:7089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
200.358.437
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad in een echtscheidingszaak met betrekking tot de ontruiming van de woning

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, waarin de vrouw was gemachtigd om de woning te verkopen en de man was veroordeeld om de woning te ontruimen. De man heeft een incidentele vordering ingesteld om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen op grond van artikel 351 Rv. De vrouw heeft verweer gevoerd en het hof heeft de incidentele vordering van de man afgewezen. Het hof overweegt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn kinderen bij uitvoering van het vonnis op straat komen te staan. De vrouw heeft een groot belang bij de ontruiming van de woning, zodat deze kan worden verkocht. Het hof concludeert dat het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de man om in de woning te blijven wonen. De man is veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.358.437
zaaknummer rechtbank Overijssel 333890
arrest in het incident van 11 november 2025
in de zaak van
[appellant] (de man)
die woont in [woonplaats] , gemeente [naam]
advocaat: mr. H. Versluis
tegen
[geïntimeerde] (de vrouw)
die woont in [woonplaats] , gemeente [naam]
advocaat: mr. L.L. van Dijk

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De man heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, (hierna: de voorzieningenrechter) op 24 juli 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 augustus 2025
  • de memorie van grieven inclusief incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv
  • de memorie van antwoord in het incident
  • de memorie van antwoord

2.De kern van de zaak

2.1.
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 december 2022 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben nog een gezamenlijke woning (hierna: de woning). De vrouw heeft de woning begin november 2021 verlaten. De man woont samen met de drie minderjarige kinderen van partijen in de woning. Bij beschikking van 10 april 2024 is de woning aan de man toebedeeld, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw binnen drie maanden wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid en de woning binnen die termijn aan de man wordt geleverd. In die beschikking is verder bepaald dat de woning aan (een) derde(n) moet worden verkocht als de opschortende voorwaarde niet wordt vervuld. Tegen deze beschikking hebben partijen geen hoger beroep ingesteld. De man is er niet in geslaagd de woning over te nemen. Bij vonnis in kort geding van 19 december 2024 is de vrouw gemachtigd om alles te doen wat noodzakelijk is om de woning te verkopen. In dat vonnis is ook bepaald dat de man medewerking moet verlenen aan die werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, zoals het verlenen van toegang tot de woning aan de makelaar en de gelegenheid bieden voor bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers. De woning is nog niet verkocht.
2.2.
De vrouw heeft bij de voorzieningenrechter in kort geding – kort weergegeven – ontruiming van de woning gevorderd omdat de man niet meewerkt aan het verkoopproces door elk voorstel van de makelaar voor een datum van bezichtiging of kijkdag af te wijzen.
De man heeft verweer gevoerd en – kort weergegeven – gesteld dat hij in verband met zijn werkzaamheden en het respecteren van zijn gezinsleven geen toestemming heeft gegeven voor de door de makelaar voorgestelde bezichtigingen of kijkdagen, dat de man binnen afzienbare termijn in staat is om de woning alsnog over te nemen en dat het belang van hemzelf en de drie kinderen van partijen om in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om te beschikken over haar deel van de overwaarde van de woning.
2.3.
Bij het bestreden vonnis van 24 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw toegewezen, in die zin dat de man is veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van het vonnis de woning te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van de vrouw zijn, en de sleutels af te geven aan de vrouw. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.4.
Het bestreden vonnis is op 17 augustus 2025 aan de man betekend, zodat de man de woning uiterlijk 19 november 2025 moet hebben ontruimd.
2.5.
De man is in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis en heeft ook een incidentele vordering ingesteld. Hij vordert in dit incident de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis te schorsen op de voet van artikel 351 Rv.
2.6.
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidentele vordering dan wel deze vordering af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van het incident.
2.7.
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen en licht dat hierna toe.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en deze beslissing niet toegelicht. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die was voordat de uitspraak werd gedaan, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de voorzieningenrechter en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de voorzieningenrechter op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen. Ook kan het hof de uitvoerbaarheid schorsen als zich na de bestreden uitspraak nieuwe feiten hebben voorgedaan waarmee in de bestreden uitspraak geen rekening gehouden kon worden. Die feiten moeten wel kunnen rechtvaardigen dat van de bestreden uitspraak wordt afgeweken. [1]
3.2.
De man stelt dat er een onomkeerbare situatie dreigt, nu voor hem en de kinderen van partijen een verplichting geldt om de woning uiterlijk 19 november 2025 te ontruimen en het hof op dat moment nog niet in de hoofdzaak zal hebben beslist. De man en de kinderen van partijen zullen, bij gebrek aan vervangende woonruimte, bij uitvoering van het bestreden vonnis op straat komen te staan. Mede gezien het bepaalde in artikel 8 ERVM en artikel 3 IVRK is dat onaanvaardbaar. De man heeft dan ook een zwaarwegend belang om (op dit moment) met de kinderen van partijen in de woning te kunnen blijven wonen en dit belang weegt zwaarder dan het belang van de vrouw bij ontruiming, aldus de man.
3.3.
De vrouw voert op haar beurt aan dat zij inmiddels in financiële nood verkeert omdat zij genoodzaakt is bepaalde aan de woning verbonden lasten te voldoen, vast zit aan de hypothecaire schuld, al jaren niet kan beschikken over haar aandeel in de overwaarde van de woning en door de weigerachtige houding van de man voortdurend geconfronteerd wordt met advocaat- en procedurekosten. De vrouw heeft dan ook een groot belang bij ontruiming van de woning, zodat de woning beschikbaar is voor bezichtigingen door de makelaar en potentiële koper(s) en de woning spoedig kan worden verkocht en geleverd aan een derde. Het belang van de vrouw bij directe tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis weegt zwaarder dan het belang van de man om in afwachting van de uitkomst van de procedure met de kinderen in de woning te kunnen blijven wonen. Van een actuele noodtoestand voor de minderjarige kinderen door de ontruiming is niet gebleken. De man beschikt over voldoende financiële middelen en heeft andere woningen in eigendom waar hij zou kunnen gaan wonen. Ook kunnen de kinderen bij de vrouw terecht. De man heeft bovendien geen bewijs overgelegd van zijn zoekpogingen naar alternatieve woonruimte. Voor zover de man nog niet over een andere woonruimte beschikt, komt dat voor zijn rekening en risico nu de man voldoende tijd (meer dan drieënhalf jaar) heeft gehad om vervangende woonruimte te vinden, aldus de vrouw.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Het is aan de man om te onderbouwen dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij handhaving daarvan. Naar het oordeel van het hof heeft de man in dat kader niet aannemelijk gemaakt dat hij en zijn kinderen, zoals hij stelt, bij het uitblijven van de gevorderde schorsing op staat komen te staan. Zoals de vrouw terecht aanvoert heeft de man geen bewijs overgelegd van zoekpogingen naar alternatieve woonruimte. Het hof vindt het niet aannemelijk dat de man, die in ieder geval sinds juli 2024 wist dat hij op termijn andere woonruimte moe(s)t vinden, niet in staat is (geweest) andere woonruimte te vinden voor hem en de kinderen, mede tegen de achtergrond van het feit dat hij nog een of meer andere woningen in eigendom heeft. Daar komt bij dat het voor het hof duidelijk is dat de man niet (voldoende) meewerkt aan de voor de verkoop van de woning aan (een) derde(n) benodigde afspraken voor bezichtigingen en kijkdagen, terwijl de vrouw, gelet op de financiële verantwoordelijkheden die zij nog steeds draagt voor de woning en de als gevolg daarvan ontstane financiële problemen, belang heeft bij een verkoop van de woning zonder verdere vertraging.
In het licht van het voorgaande weegt het belang van de vrouw bij uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis zwaarder dan het belang van de man om de woning niet te hoeven ontruimen totdat op het hoger beroep is beslist. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een kennelijke misslag of van nieuwe feiten en omstandigheden die een schorsing rechtvaardigen. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zal dan ook worden afgewezen.
Bewijsaanbod
3.5.
Het hof passeert het bewijsaanbod van de man. Vanwege de aard van de kort gedingprocedure is in het algemeen geen plaats voor uitgebreide bewijslevering. Er zijn geen redenen om van dat uitgangspunt af te wijken.
De conclusie
3.6.
Het hof wijst de incidentele vordering af. De vrouw vraagt het hof om de man te veroordelen in de kosten van het incident. Het hof ziet in de langdurige niet meewerkende houding van de man en het feit dat hij in dit incident in het ongelijk wordt gesteld aanleiding om de man te veroordelen in de door de vrouw gemaakte kosten in dit incident. De door de man aan de vrouw te betalen proceskosten stelt het hof vast op € 1.214,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x appeltarief II).
3.7.
De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt de man tot betaling van de proceskosten van het incident van de vrouw ter hoogte van € 1.214,- aan salaris van de advocaat van de vrouw;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.4.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.H.F. van Vugt en K. Mans, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:2026)