ECLI:NL:GHARL:2025:7218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
200.350.837/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op basis van de AVG door bestuurder van een rechtspersoon tegen bedrijfsinformatiespecialist

In deze zaak heeft een bedrijfsinformatiespecialist, Graydon Nederland B.V., een inzageverzoek ontvangen van een bestuurder van een rechtspersoon, Creditsafe Nederland B.V., op basis van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De bestuurder verzocht om inzage in de persoonsgegevens die aan klanten zijn verstrekt. Graydon Nederland B.V. weigerde echter om de specifieke klanten te onthullen, met een beroep op de uitzonderingsmogelijkheid in artikel 23 AVG. De rechtbank Midden-Nederland had eerder besloten dat Graydon de gevraagde informatie moest verstrekken, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelde dat Graydon niet verplicht was om de identiteit van de ontvangers van de persoonsgegevens te onthullen, omdat dit een bedrijfsgeheim betreft en de belangen van de bedrijfsinformatiespecialist zwaarder wegen dan het inzagerecht van de bestuurder. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bestuurder afgewezen, waarbij het ook de proceskosten heeft toegewezen aan Graydon.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.837
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, 573226
beschikking van 17 november 2025
in de zaak van
Graydon Nederland B.V.
Creditsafe Nederland B.V.en
Graydon Holding B.V.
die allen gevestigd zijn in [vestigingsplaats]
die hoger beroep hebben ingesteld en
bij de rechtbank optraden als verweersters, hierna in enkelvoud: [appellant]
advocaat: mrs. M.R.S. Bacon en E.E. Troll
en
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats]
die zelf ook hoger beroep heeft ingesteld en
bij de rechtbank optrad als verzoeker, hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. O.L. van Daalen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de beschikking [1] die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 30 oktober 2024 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift tevens houdende een vermeerdering van verzoek
  • de akte van [appellant]
  • de antwoord-akte van [geïntimeerde]
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 15 oktober 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft de rechtbank onder meer verzocht [appellant] te verplichten alle ontvangers aan wie zijn persoonsgegevens zijn verstrekt, aan hem te verstrekken als bedoeld in artikel 15 lid 1 sub c AVG, onder oplegging van een dwangsom en veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
2.2.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 [appellant] bevolen om binnen twee weken aan [geïntimeerde] te verstrekken een volledige lijst van de ontvangers aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt, onder veroordeling van [appellant] tot betaling van een dwangsom van € 100 voor iedere dag dat zij niet dat bevel voldoet, met een maximum van € 2.000. [appellant] is in de kosten van de procedure veroordeeld. Wat [geïntimeerde] meer of anders heeft verzocht, is afgewezen.
2.3.
[appellant] wil dat het hof de beslissing van de rechtbank vernietigt en het verzoek van [geïntimeerde] alsnog afwijst. Als alternatief wil [appellant] dat het hof volstaat met een bevel tot het mededelen van de categorieën van ontvangers die meer specifiek zullen zijn dan eerder is meegedeeld dan wel dat het hof het verzoek van [geïntimeerde] toewijst onder gebod van strikte geheimhouding, op straffe van een dwangsom van € 10.000 voor iedere keer dat [geïntimeerde] de namen van de ontvangers openbaar maakt.
2.4.
[geïntimeerde] wil dat het hof de beschikking van de rechtbank in stand laat en bepaalt dat [appellant] een dwangsom verbeurt van € 5.000 voor iedere dag dat [appellant] niet aan het door de rechtbank gegeven bevel voldoet. Ook wil [geïntimeerde] dat [appellant] in de kosten van de procedure bij het hof wordt veroordeeld.
2.5.
Het hof zal beslissen dat in dit geval [appellant] de identiteit van de ontvangers niet aan [geïntimeerde] hoeft mee te delen. Het hof licht dat hierna toe, na vaststelling van de feiten. Het hof laat de beschikking van de rechtbank dus niet in stand en beslist anders.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

De feiten waarvan het hof uitgaat
3.1.
[appellant] is een bedrijfsinformatiespecialist die onder meer in Nederland actief is. Zij richt zich op het verzamelen, samenstellen en delen van (krediet)informatie over bedrijven. [appellant] verwerkt in dat verband ook persoonsgegevens, waarmee zij een verwerkings-verantwoordelijke is in de zin van artikel 4 onder 7 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
3.2.
Het handelsregister van de Kamer van Koophandel is één van de bronnen die [appellant] gebruikt om gegevens in haar eigen database op te nemen.
3.3.
De afnemers van (krediet)informatie van [appellant] zijn ‘ad hoc’ opvragers van bedrijfsinformatie en abonnees die doorlopend of gedurende een bepaalde periode toegang hebben tot de door [appellant] verzamelde en samengestelde bedrijfsinformatie.
3.4.
[geïntimeerde] is bestuurder en enig aandeelhouder van [geïntimeerde] B.V. Die vennootschap is bestuurder en enig aandeelhouder van [geïntimeerde] B.V. Beide rechtspersonen zijn ingeschreven in het handelsregister.
3.5.
[appellant] heeft gegevens over deze vennootschappen in haar database opgenomen. Daarbij heeft [appellant] de naam en geboortedatum van [geïntimeerde] als persoonsgegevens verwerkt. Deze gegevens heeft [appellant] verkregen uit het handelsregister. [appellant] heeft [geïntimeerde] laten weten dat zij gegevens over zijn bedrijven in haar database heeft opgenomen.
3.6.
Met een brief van 7 februari 2024 heeft [geïntimeerde] [appellant] gevraagd of zij zijn persoonsgegevens heeft verwerkt en heeft hij in dat verband 8 vragen gesteld.
3.7
[appellant] heeft op 8 februari 2024 een aantal van deze vragen beantwoord, onder toezending van een kredietinformatierapport van zijn bedrijf. In antwoord op de vraag aan wie zij informatie heeft verstrekt, heeft [appellant] het standpunt ingenomen dat zij omwille van vertrouwelijkheidsafspraken met haar klanten en omwille van concurrentiële geheimhouding geen details over klanten verstrekt en dat zij volstaat met het opgeven van categorieën van klanten, zijnde
“onder andere (maar niet uitsluitend) banken, verzekeraars, leasemaatschappijen en groothandels”.
De inhoudelijke beoordeling
3.8.
Kern van de zaak is, of, en zo ja op welke wijze, [geïntimeerde] aanspraak kan maken op inzage in de instanties en bedrijven waaraan [appellant] de persoonsgegevens van [geïntimeerde] heeft verstrekt.
3.9.
[geïntimeerde] baseert zijn verzoek op het inzagerecht van artikel 15 AVG en wijst in dat verband verder op de artikelen 8 en 10 EVRM en de artikelen 7, 8 en 11 Handvest Grondrechten EU (hierna: het Handvest).
3.10.
Niet in geschil is dat [appellant] persoonsgegevens van [geïntimeerde] heeft verwerkt in de door haar aan derden versterkte bedrijfskredietinformatie(rapportages). Dit betekent dat [geïntimeerde] in beginsel recht heeft om te weten aan wie zijn persoonsgegevens zijn verstrekt. Daar doet niet aan af dat de door [appellant] aan haar afnemers verstrekte rapportages over de rechtspersonen van [geïntimeerde] slechts in beperkte mate persoonsgegevens van [geïntimeerde] bevatten, te weten (alleen) de naam en de geboortedatum van [geïntimeerde] als de natuurlijk persoon die bevoegd is de in die rapportages besproken vennootschappen te vertegenwoordigen.
3.11.
[appellant] beroept zich op het vertrouwelijke karakter van de lijst van klanten die de bedrijfskredietinformatie hebben ontvangen over de rechtspersonen van [geïntimeerde] en de daarvan deel uitmakende persoonsgegevens. Zij kwalificeert die lijst als een bedrijfsgeheim, ook in de zin van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Volgens [appellant] is de lijst van ontvangers in de gegeven samenstelling en ordening beschermingswaardig, zodat zij de gevraagde informatie niet aan [geïntimeerde] hoeft te verstrekken. [geïntimeerde] bestrijdt dat en voert aan dat zijn belang moet prevaleren. Op dit debat zal hierna voor zover nodig worden ingegaan.
3.12.
Het hof stelt daarbij volgende voorop.
3.13.
Op grond van artikel 15 AVG heeft een betrokkene, voor zover hier van belang, het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval [appellant] ) uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat aan de orde is, om informatie te verkrijgen over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt (als bedoeld in lid 1 sub c). De reikwijdte van dat recht is uitgelegd in Europeesrechtelijke rechtspraak. Het komt er op neer dat de verwerkingsverantwoordelijke desgevraagd in beginsel aan de betrokkene de identiteit van de ontvangers van zijn persoonsgegevens moet meedelen en dat transparantie daarover voor de betrokkene noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of de verwerking van zijn gegevens rechtmatig is en om de rechten uit de artikelen 16 tot en met 18, 21, 79 en 82 AVG te kunnen uitoefenen. [2]
3.14.
Het recht op gegevensbescherming heeft volgens overweging 4 bij de AVG echter geen absolute gelding en moet conform het evenredigheidsbeginsel moet worden afgewogen tegen andere rechten. [3] Relevant is verder dat in overweging 63 bij de AVG wordt verklaard dat het recht van iedere betrokkene om de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld in te zien, geen afbreuk mag doen aan de rechten en vrijheden van anderen, waaronder bedrijfsgeheimen. In geval van botsing tussen uitoefening van het recht van inzage in de persoonsgegevens en de rechten en de vrijheden van anderen, moeten de betrokken belangen tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat, zoals blijkt overweging 63, deze afweging er niet toe mag leiden “dat de betrokkene alle informatie wordt onthouden”. [4]
3.15.
Op grond van artikel 23 AVG kan via nationale bepalingen een uitzondering worden gemaakt op (onder andere) het recht op inzage zoals dat in artikel 15 AVG is geformuleerd. In artikel 41 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) wordt invulling gegeven aan de beperkingsmogelijkheden die artikel 23 AVG biedt, waarbij steeds geldt dat een beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet moet laten en noodzakelijk en evenredig moet zijn ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De voor deze zaak relevante beperking, waar [appellant] zich op beroept, is opgenomen in artikel 41 lid 1 aanhef en onderdeel i UAVG: de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Ook in artikel 15 AVG wordt in lid 4 bepaald – als het gaat om het verkrijgen van een kopie van de verwerkte persoonsgegevens – dat het inzagerecht geen afbreuk mag doen aan de rechten of vrijheden van anderen.
3.16.
Wat betreft de over en weer in aanmerking te nemen belangen kan het volgende worden vastgesteld.
3.17.
Hoewel zich op eerste gezicht de gedachte zou kunnen opdringen dat een commerciële handelaar in financiële en aanverwante gegevens, zoals [appellant] , in verband met de uitoefening van de tegen haar ingeroepen rechten uit de AVG geen bescherming verdient, is die gedachte onjuist. Onder het bereik van de hiervoor genoemde bescherming van de rechten en vrijheden van anderen vallen ook die van [appellant] als verwerkingsverantwoordelijke. Ten opzichte van [geïntimeerde] is [appellant] immers een ander in de hiervoor genoemde zin.
3.18.
Voldoende duidelijk is geworden dat [appellant] haar dienstverlening met name richt op het verzamelen, analyseren en ter beschikking stellen van bedrijfsgegevens van ondernemingen/rechtspersonen. Die gegevens vallen in beginsel niet onder het bereik van (de bescherming van) de AVG. Een onderdeel van dit geheel van geanalyseerde en ter beschikking gestelde gegevens is in dit geval de verzameling persoonsgegevens van degene die voor de geanalyseerde onderneming/rechtspersoon in het economisch verkeer kan optreden. In dit geval zien de verwerkte persoonsgegevens op (niet meer dan) de naam en de geboortedatum van de vertegenwoordigingsbevoegde.
3.19.
Die gegevens zijn verkregen uit het handelsregister. Een onderneming/rechtspersoon is conform de Handelsregisterwet 2007 en het daarbij behorende Handelsregisterbesluit 2008 wettelijk verplicht tot inschrijving van gegevens omtrent de persoon van de bestuurder en de degene aan wie de onderneming/rechtspersoon toebehoort. De gegevens van de naam en de geboortedatum van iedere bestuurder van een onderneming/rechtspersoon zijn openbaar en kunnen door een ieder worden ingezien. [appellant] heeft onbestreden aangevoerd dat de Kamer van Koophandel geen informatie verstrekt over wie het handelsregister heeft ingezien – en dus ook niet over wie de gegevens van een betrokken bestuurder heeft ingezien. Dit betekent dat als een afnemer van [appellant] zelf het handelsregister zou raadplegen, de betrokken bestuurder dat niet te weten komt. In die zin is er geen fundamenteel verschil met de situatie dat [appellant] niet onthult wie van haar afnemers van bedrijfsgegevens ook kennis heeft genomen van de al genoemde persoonsgegevens.
3.20.
Van belang is verder dat [geïntimeerde] van [appellant] antwoord heeft gekregen op zijn andere, op artikel 15 AVG gebaseerde vragen. [appellant] heeft in dat verband ook afschriften verstrekt van de door haar opgestelde bedrijfskredietrapportages die aan de betreffende afnemers ter beschikking is gesteld. [geïntimeerde] is er daarmee over geïnformeerd welke persoonsgegevens op welke wijze zijn verwerkt en wat verstrekt is aan derden. Overigens, maar ten overvloede, heeft [geïntimeerde] onvoldoende aangevoerd om te oordelen dat zijn persoonsgegevens in die rapportages worden verbonden aan ondeugdelijke gegevens of anderszins buiten het verband van de financiële prestaties van de onderneming en/of een bedrijfskrediet worden gebruikt. De door [appellant] ingeroepen beperking ziet alleen op de namen van de ontvangers van bedoelde gegevens, waarbij op 8 februari 2024 nog wel de categorieën van ontvangers zijn meegedeeld; voor het overige is tegemoetgekomen aan het uitgeoefende inzagerecht. Van een situatie dat alle informatie wordt onthouden, is daarmee geenszins sprake.
3.21.
[appellant] heeft in dit geval ook een voldoende zwaarwegend belang om vertrouwelijk te houden aan wie zij haar bedrijfsinformatiediensten levert. Als de verzochte opgave moet worden verleend, doet dit afbreuk aan de voor [appellant] ten opzichte van haar afnemers geldende vertrouwelijkheid. Als de opgave daarbij moet worden gedaan in de gegeven ordening en de samenstelling van de ontvangers van [appellant] diensten, en zeker als daarbij worden betrokken de aard en omvang van de ondernemingen van [geïntimeerde] waarop de aan die ontvangers geleverde bedrijfsinformatie ziet, is voldoende aannemelijk dat het samenstel van een en ander [appellant] blootstelt aan gerichte concurrentie. Het niet geven van inzage is dus noodzakelijk om de vertrouwelijkheid van (een relevant deel van) haar klantenlijst te kunnen waarborgen en [appellant] te beschermen tegen concurrentie.
3.22.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn stelling dat per ontvanger beoordeeld zou moeten worden of door inzage in zijn identiteit de belangen van [appellant] in relevante mate zouden worden geraakt. Het gaat immers juist om de bescherming van het bedrijfsdebiet van [appellant] als zodanig. Het hof volgt [geïntimeerde] evenmin in zijn stelling dat per definitie niet vertrouwelijk is aan wie [appellant] zijn persoonsgegevens heeft verstrekt, omdat op de ontvangers daarvan de in artikel 14 AVG bedoelde informatieplicht zou rusten. Een op een iedere individuele ontvanger rustende informatieplicht alsook het gegeven dat zo’n ontvanger in algemene zin (via privacy-statements en dergelijke) openbaren dat zij zulke informatie ontvangen, doen niets af aan het in overweging 3.19 bedoelde belang van [appellant] .
3.23.
Het nadelige gevolg van de weigering om mee te delen wie de bedrijfskredietrapportages heeft ontvangen, is voor [geïntimeerde] ook niet onevenwichtig of disproportioneel. Een inzage zou voor [appellant] wel aanzienlijke gevolgen kunnen hebben in verhouding tot haar afnemers en haar concurrenten.
3.24.
Het recht van [appellant] om in deze concrete omstandigheden deels inzage te weigeren, moet dan ook naar het oordeel van het hof op grond van de artikelen 23 AVG en 41 lid 1 aanhef en onderdeel i UAVG als zwaarder wegend gerespecteerd worden, in die zin dat het verzoek van [geïntimeerde] om inzage op dit punt alsnog wordt afgewezen. De andere artikelen waarnaar [geïntimeerde] verwijst (overweging 3.9) maken dat niet anders. Het in hoger beroep vermeerderde verzoek van [geïntimeerde] om de door de rechtbank bepaalde dwangsom te verzwaren, kan daarom onbesproken worden gelaten.
3.25.
[geïntimeerde] heeft geen stelling aangeboden te bewijzen die, indien bewezen, tot een andere beslissing kan leiden.
De conclusie
3.26.
Het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank slaagt. De beschikking zal worden vernietigd voor zover die ziet op het toegewezen deel van het verzoek van [geïntimeerde] . Dat deel zal alsnog worden afgewezen.
3.27.
Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de door [appellant] gemaakte kosten van de procedures bij de rechtbank en in het hoger beroep. Het hof overweegt in dat verband dat het in civiele procedures gebruikelijk is het bedrag van de proceskosten vast te stellen op basis van het liquidatietarief. In zaken als deze zal daarbij, zoals het hof ook doet, vrijwel altijd worden uitgegaan van tarief II (op basis van een vordering of verzoek van onbepaalde waarde). Onder deze omstandigheden, waarin het HvJ EU het in rekening brengen van kosten (in een administratieve rechtsgang) niet ontoelaatbaar acht, mits geen sprake is van buitensporige kosten, [5] ziet het hof geen reden om in gerechtelijke procedures af te wijken van het gebruikelijke systeem van proceskostenveroordelingen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet alleen de betrokkene maar ook de particuliere verwerkingsverant-woordelijke - niet per sé een kapitaalkrachtige entiteit, zoals in dit geval - kosten moet maken voor het voeren van een procedure. Het risico op deze (gematigde) proceskostenveroordeling staat naar het oordeel van het hof niet in de weg aan het door artikel 79 AVG gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 oktober 2024, voor zover het de beslissingen onder 5.1 tot en met 5.3 betreft en wijst het verzoek van [geïntimeerde] op die punten alsnog af;
4.2.
bekrachtigt voor het overige genoemde beschikking;
4.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
- € 688 aan griffierecht
- € 1.228 voor salaris advocaat (2 procespunten × tarief II eerste aanleg)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
- € 827 voor griffierecht
- € 2.428 voor salaris advocaat (2 procespunten × tarief II hoger beroep);
4.4.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.F. Boele, M.W. Zandbergen en E.F. Groot, en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2025.

Voetnoten

1.Niet gepubliceerd.
2.Zie HvJ EU 12 januari 2023, C‑154/21, ECLI:C:EU:2023:3; punten 30-46, en HvJ EU 22 juni 2023, C‑579/21, ECLI:EU:C:2023:501, punten 53-59 en 62.
3.Vgl. HvJ EU 26 oktober 2023, C-307/22, ECLI:EU:C:2023:811, punt 59.
4.Vgl. HvJ EU 4 mei 2023, C-487/21, ECLI:EU:C:2023:369, punten 43 en 44, en HvJ EU 22 juni 2023 voormeld, punten 77-80.
5.HvJ EU 27 september 2017, ECLI:EU:C:2017:725.