ECLI:NL:GHARL:2025:7298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
21-004882-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel na terugwijzing door Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak na terugwijzing door de Hoge Raad. De betrokkene, geboren in 1973 in Marokko, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van henneptransport naar Duitsland en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank Noord-Nederland had in 2018 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 441.859,27, maar het hof vernietigde deze beslissing in 2022 en stelde het voordeel vast op € 293.108,20. De Hoge Raad vernietigde dit arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor herbeoordeling. Tijdens de zitting op 9 oktober 2025 heeft de advocaat-generaal een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vast te stellen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 97.863,20, met een betalingsverplichting van € 88.076,88 aan de Staat. Het hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen en de betalingsverplichting met 10% verminderd. De duur van de gijzeling is vastgesteld op 1080 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004882-24
Uitspraakdatum: 20 november 2025
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 november 2024 - op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2018 in de zaak met parketnummer 18-630355-10 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1973 in [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Procesverloop

Onderliggende strafzaak
Betrokkene is bij arrest van dit hof van 11 november 2015 in de strafzaak met parketnummer 24-001950-12 onherroepelijk veroordeeld tot straf ter zake van (1) het medeplegen van opzettelijk uitvoeren van hennep naar Duitsland, meermalen gepleegd, (2) het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en (3) deelneming aan een criminele organisatie. Deze veroordeling heeft betrekking op feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011.
Ontnemingszaak in eerste aanleg
De officier van justitie heeft een schriftelijke vordering ingediend, strekkende tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel uit deze feiten op een bedrag van € 1.682.190,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van ditzelfde bedrag.
De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 5 april 2018 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 441.859,27 en heeft aan betrokkene de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op datzelfde bedrag.
Ontnemingszaak in hoger beroep
De betrokkene heeft tegen voornoemde beslissing van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 15 december 2022 de beslissing van de rechtbank vernietigd en heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 293.108,20 en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 263.797,38.
Ontnemingszaak bij de Hoge Raad der Nederlanden
Namens de betrokkene is cassatie ingesteld tegen voornoemd arrest.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 november 2024 het arrest van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad
De zaak ligt in volle omvang opnieuw ter beoordeling aan het hof voor.
Het hof heeft bij de beslissing betrokken wat op de terechtzitting van het hof van 9 oktober 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, wat op de terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland besproken is.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 9 oktober 2025 gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op een bedrag van € 293.108,20 en de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 263,797,38. De vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof verstaat de schriftelijke vordering aldus dat deze overeenkomt met hetgeen de advocaat-generaal ter zitting mondeling heeft gevorderd zoals hiervoor vermeld, welke vordering er in de kern op neer komt dat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt conform zijn eerdere arrest, alsmede de betalingsverplichting vaststelt gelijk het in dat arrest bepaalde bedrag.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat betrokkene en zijn raadsman,
mr. W.F.J. Kramer, hebben aangevoerd.

De beoordeling van de ontnemingsvordering door het hof

Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - en door de verdediging niet weersproken - dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Onderdeel A: de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011.
Grondslag voor de ontnemingsmaatregel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 11 november 2015 in de zaak met parketnummer 24-001950-12 veroordeeld tot straf ter zake van (1) het medeplegen van opzettelijk uitvoeren van hennep naar Duitsland, meermalen gepleegd, (2) het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en (3) deelneming aan een criminele organisatie. Deze veroordeling heeft betrekking op feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011.
Bewijsmiddelen
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport “Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) + ontnemingsvordering contra [verdachte] ” d.d. 2 april 2013 (hierna: ontnemingsrapport).
2. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 9 oktober 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Je kunt niet uitgaan van een verkoop van 90 kilo hennep in de maand, omdat één iemand dat zo verklaard heeft. (…) Als er wat verkocht werd, was dat 15 tot 20 kilo in de maand.
3. Een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 april 2011, opgenomen op pagina 48 t/m 51 van tabblad 1.2 van map 1.1. t/m 1.3C van dossiernummer 2010039402 (Cuatro), inhoudende de verklaring van A1920, die erop neerkomt dat met veroordeelde in het kader van de pseudokoop op 1 april 2011 een prijs van € 4.000,- per kilogram hennep is overeengekomen.
Periode
Het hof gaat voor de periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend uit van het arrest van dit hof van 11 november 2015, waarbij betrokkene is veroordeeld voor voornoemde feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011. Deze periode bedraagt (circa) 10 maanden.
Hoeveelheid verkochte hennep
Het hof zal voor de hoeveelheid verkochte hennep uitgaan van de verklaring van verdachte dat er gemiddeld 15 tot 20 kilogram per maand werd verkocht. Het hof acht het op grond daarvan aannemelijk dat er gemiddeld per maand 17,5 kilogram hennep werd verkocht.
Voorwaardelijk verzoek
Nu het hof de hoeveelheid verkochte hennep per maand niet baseert op de CIE-informatie, maar op de verklaring van verdachte, behoeft het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de runner van de CIE te horen, geen nadere bespreking.
Winst
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van een gemiddelde winst van € 425,- per kilogram hennep, nu uit het ontnemingsrapport volgt dat de winst op een ingekochte kilogram hennep varieert van € 200,- tot € 650,-,
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een winst van € 200,-- per kilogram hennep realistischer is, uitgaande van een inkoopprijs van € 3400,- en een verkoopprijs van € 3600,- per kilogram hennep. Deze verkoopprijs komt volgens de raadsman voornamelijk terug op de aantekeningen die zijn aangetroffen in de woning van de medebetrokkene [medeverdachte 1] .
Het hof acht de in het SFO gehanteerde inkoopprijs per kilogram hennep van € 3.400,- aannemelijk en constateert dat de verdediging deze inkoopprijs niet heeft betwist. Wat betreft de gemiddelde verkoopprijs heeft het hof gelet op de aantekeningen die zijn aangetroffen in de woning van de medebetrokkene [medeverdachte 1] en als bijlage 9 bij het SFO zijn gevoegd. [1] Naar het oordeel van het hof volgt daaruit dat de verkoopbedragen varieerden van € 3600,- tot € 4050,-. Bij een inkoopprijs van € 3400,- levert dit een winst op van € 200,- tot € 650,- per kilogram hennep. Het hof gaat, als hierboven weergegeven, uit van het gemiddelde van deze bedragen: € 425 euro.
Dat dergelijke winsten in de bedoelde periode gebruikelijk waren, vindt ook steun in de pseudokoop, waarbij een prijs van € 4.000,- per kilogram hennep is overeengekomen. Dat de betrokken politieambtenaren er belang bij hadden om de deal door te laten gaan en daarom mogelijk niet voor een bodemprijs hebben onderhandeld, doet aan een indicatie voor het prijsniveau naar het oordeel van het hof niet af.
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011 de hoeveelheid hennep (164,5 kilogram) verkregen uit de hennepkwekerij in [plaats] niet betrekken, nu hieronder op de hennepkwekerij in [plaats] in zal worden gegaan.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
10 maanden x 17,5 kilogram = 175 kilogram – 164,5 kilogram = 10,5 kilogram x € 425,- winst =
€ 4.462,50.
Onderdeel B: de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats] .
Grondslag voor de ontnemingsmaatregel
De betrokkene is bij voornoemd arrest van dit hof van 11 november 2015 veroordeeld tot straf ter zake van het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en deelneming aan een criminele organisatie. Deze veroordeling heeft onder meer betrekking op de kwekerij gevestigd aan de [adres 2] te [plaats] .
Het hof heeft in de strafzaak onder meer overwogen dat betrokkene ervan op de hoogte was dat in het pand aan de [adres 2] te [plaats] hennep werd gekweekt en betrokkene daarin een leidende rol heeft vervuld bij het (laten) knippen van de hennep en het vervoeren naar een opslagplaats en derhalve als medepleger kan worden aangemerkt.
Bewijsmiddelen
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een schriftelijk bescheid, te weten het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex. Artikel 36e 2e lid Sr” met nummer 2010039402, d.d. 19 oktober 2011, opgenomen op pagina 523 e.v. van zaaksdossier [adres 2] [plaats] (hierna: ontnemingsrapport hennepkwekerij).
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport “Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) + ontnemingsvordering contra D. Boutaam” d.d. 2 april 2013 (hierna: ontnemingsrapport).
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2011, opgenomen op pagina 190 en 191 van map 2.2 van het dossiernummer 2010039402 (Cuatro), inhoudende dat in het pand aan de [adres 2] te [plaats] een hennepkwekerij werd aangetroffen. Er werden 25 planten op 1 m2 geteeld en er werden onder andere 2384 hennepplanten aangetroffen en materialen die wijzen op eerdere oogsten.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2011, opgenomen op pagina 440 van map 2.2 van het dossiernummer 2010039402 (Cuatro), inhoudende de verklaring van [naam 1] , zakelijk weergegeven – dat hij €700 heeft ontvangen van [naam 3] , eigenaar van de Growshop, voor klusjes in het pand aan de [adres 2] te [plaats] , zoals het aanleggen van een meterbord.
5. Een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 juni 2011, opgenomen vanaf pagina 458 van map 2.2 van dossiernummer 2010039402 (Cuatro), inhoudende de verklaring van [naam 2] :
“V: In het huurcontract wat je ons hebt overhandigd staat dat de huur € 36.000,- per jaar of te wel € 3.000,- per maand betreft. Is dat de juiste prijs?
A: Ja. Ik heb tegen [naam 3] gezegd dat ik drie maanden vooraf betaald wilde worden. Daarnaast moest er nog een maand borg van € 3.000,- worden betaald. Ik heb een keer € 12.000,- in mijn brievenbus gevonden. Dat was voor het contract in ging.
(…)
V: we begrijpen dat je dus van juni ofzo geen cent hebt gezien?
A: Ja, dat klopt.”
Wijze van berekenen
Het hof hanteert bij de wijze van berekenen dezelfde uitgangspunten als de rechtbank en overweegt derhalve als volgt.
Bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, neemt het hof het hierboven onder 1. genoemde “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij" als uitgangspunt. Ten behoeve van het opmaken van die rapporten is gebruik gemaakt van de gegevens uit het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM) van 2005 en 2010, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld. De hierin opgenomen uitgangspunten acht het hof voldoende onderbouwd. Deze wijze van berekenen is door de verdediging inhoudelijk ook niet betwist.
Wel heeft de verdediging bepleit dat, anders dan de in het ontnemingsrapport bedoelde hennepkwekerij waarin is uitgegaan van drie oogsten, slechts twee oogsten aannemelijk kunnen worden geacht. Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat het dossier aanwijzingen bevat dat één oogst is mislukt en dus geen opbrengst heeft gegenereerd.
Bij de berekening in het ontnemingsrapport hennepkwekerij is uiteengezet dat is uitgegaan van drie oogsten op grond van observaties, verklaringen en afgeluisterde (en verwerkte) telefoongesprekken, waaruit naar voren komt dat er in ieder geval op drie momenten is geknipt (het hof begrijpt: geoogst), namelijk op 1 augustus/1september 2010, op 27 november 2010 en op 18 februari 2011. De verdediging heeft deze bevindingen naar het oordeel van het hof onvoldoende weersproken en de door de verdediging genoemde aanwijzingen voor een mislukte oogst doen aan die bevindingen niet af.
Het hof gaat daarom op grond van het ontnemingsrapport hennepkwekerij uit van drie gerealiseerde oogsten. [2] Uit het arrest van dit hof blijkt dat in de kwekerij in ieder geval 2.384 hennepplanten zijn aangetroffen. Er stonden 25 planten per vierkante meter, hetgeen volgens het rapport van het Functioneel Parket Afpakken een opbrengst van 23 gram per hennepplant oplevert. Uit de bijlage bij voornoemd ontnemingsrapport, te weten “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht update 1 november 2010” volgt dat tot 1 november 2010 de verkoopprijs per kilogram hennep € 2.370,- bedraagt; daarna wordt een verkoopprijs van € 3.280 per kilogram hennep gehanteerd. Het hof gaat daarom uit van de berekening in het ontnemingsrapport op pagina 6 en 7, dat wil zeggen: van € 2370,- per kilogram voor de oogsten van augustus/september 2010 en november 2010 en van € 3280 per kilogram voor de oogst van 18 februari 2011.
Ten aanzien van de kosten overweegt het hof - gelijk de rechtbank - als volgt. Uit het ontnemingsrapport hennepkwekerij blijkt dat kosten zijn gemaakt voor het laten knippen van de hennepplanten door [naam 4] en [naam 5] . Deze kosten zullen in mindering worden gebracht op de opbrengst. Ten aanzien van de overige kosten zal het hof uitgaan van de standaardberekeningen en normen uit het rapport van het Functioneel Parket Afpakken. Verder is het hof van oordeel dat de kosten voor de door [naam 1] uitgevoerde werkzaamheden voor aftrek in aanmerking komen, nu deze kosten zijn voldaan door betrokkene en kunnen worden toegerekend aan het feit waarvoor het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen.
Ten slotte is aannemelijk geworden dat aan [naam 2] daadwerkelijk een bedrag van
€ 12.000,- voor huur en/of borg is betaald. Derhalve zullen ook deze kosten in mindering worden gebracht.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Eerste oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x €2.370,- = € 129.951,84
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
2.384 hennepplanten x € 4,40 € 10.489,60
Kosten knippen hennepplanten door G. Martena € 150,-
___________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 118.062,24
Tweede oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x € 2.370,- = € 129.951,84
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
2.384 hennepplanten x € 4,40 € 10.489,60
Kosten knippen hennepplanten door [naam 4] en [naam 5] € 450,-
__________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 117.762,24
Derde oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x € 3.280,- = € 179.848,96
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
2.384 hennepplanten x € 6,18 € 14.733,12
Kosten werkzaamheden [naam 1] € 700,-
Kosten huur/borg [naam 2] totaal € 12.000,- __________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 151.165,84
Het totaal verkregen wederrechtelijk voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats] bedraagt:
€ 386,990,32.
Onderdeel C: de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010.
Onderdeel C van de ontnemingsvordering heeft betrekking op wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010. Dit is een periode voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde feiten.
Juridisch kader
Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan door de oplegging van een ontnemingsmaatregel voordeel worden ontnomen dat de betrokkene heeft verkregen door middel van of uit de baten van ‘andere’ (dan de bewezen verklaarde) strafbare feiten indien en voor zover daaromtrent ‘voldoende aanwijzingen’ bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan.
Het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene ‘andere strafbare feiten’ in de zin van artikel 36e lid 2 Sr heeft begaan, moet binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming zijn met de onschuldpresumptie.
De Hoge Raad heeft in dit verband uitgemaakt dat de ontnemingsrechter de in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ voor het begaan van deze ‘andere strafbare feiten’ uitsluitend mag aannemen indien buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene die andere strafbare feiten heeft begaan.
Er is geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsmiddelen moet vermelden waarop de vaststelling berust dat ‘andere strafbare feiten’, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, door de betrokkene zijn begaan. Dat doet er naar het oordeel van de Hoge Raad niet aan af dat uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een of meer andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan.
Het hiervoor omschreven kader is ook van toepassing indien voordeel wordt ontnomen dat de betrokkene heeft verkregen door middel van of uit de baten van ‘soortgelijke feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, zoals die bepaling luidde vóór 1 juli 2011.
Uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden
Uit het dossier kan worden afgeleid dat er in januari 2009 vingerafdrukken van betrokkene zijn aangetroffen op verpakkingen van pakketten hasj en marihuana die in Duitsland zijn aangetroffen. Betrokkene heeft hierover verklaard dat hij destijds in een growshop werkte en daar onder meer strijkzakken verkocht, waarbij de kans groot is dat hij tijdens het tellen van die zakken daarop vingerafdrukken achterliet. Het hof acht deze verklaring niet op voorhand onaannemelijk en betrekt daarbij dat het dossier onvoldoende informatie bevat over de wijze waarop de aangetroffen pakketten hasj en marihuana (met daarop vingerafdrukken van betrokkene) zijn aangetroffen om de verklaring van betrokkene te kunnen weerleggen. Nu het hof ook overigens in het dossier onvoldoende aanwijzingen heeft aangetroffen dat betrokkene in de periode van januari 2008 tot 1 juni 2010 andere strafbare feiten heeft begaan, kan niet worden vastgesteld dat betrokkene in deze periode (enig) wederrechtelijk voordeel heeft genoten.

Toerekening aan betrokkene

Betrokkene heeft met anderen van strafbare feiten geprofiteerd. Nu betrokkene geen inzicht heeft gegeven in de verdeling van het voordeel en dit evenmin op een andere manier uit het dossier blijkt, gaat het hof uit van een pondspondsgewijze verdeling. Anders dan de rechtbank zal het hof bij het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats] ook uitgaan van een pondspondsgewijze verdeling over vier personen, nu uit het dossier blijkt dat zowel betrokkene als zijn mededaders [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij de hennepteelt in [plaats] en zij - blijkens het arrest van dit hof van 11 november 2015 - tevens deel uitmaakten van de criminele organisatie.
Het hof overweegt dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011 (onderdeel A) € 4.462,50 bedraagt.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats] (onderdeel B) bedraagt € 386.990,32.
De pondspondsgewijze toerekening aan veroordeelde bedraagt (€ 4.462,50 + € 386.990,32 = € 391.452,82: 4 =) € 97.863,20

De verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof overweegt met betrekking tot de op te leggen betalingsverplichting dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is geschonden in zowel eerste aanleg als hoger beroep.
Als aanvangstijdstip van de redelijke termijn heeft in deze zaak te gelden 12 juli 2012. De rechtbank heeft eerst op 5 april 2018 de onderhavige beslissing gegeven. De rechtbank is derhalve niet binnen twee jaar na het aanvangstijdstip van de redelijke termijn tot een einduitspraak gekomen. De overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg bedraagt bijna 5 jaar en 9 maanden.
Betrokkene heeft op 6 april 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof is derhalve niet binnen twee jaar na het aanvangstijdstip van de redelijke termijn tot een einduitspraak gekomen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ruim 4,5 jaar.
In de cassatieprocedure heeft de Hoge Raad heeft arrest gewezen op 12 november 2024, derhalve minder dan 24 maanden nadat het hof op 15 december 2022 arrest had gewezen.
Het hof wijst thans – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – opnieuw arrest op 20 november 2025. Het hof constateert dat in deze fasen van de procedure de redelijke termijn niet verder is overschreden.
De overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep zal het hof compenseren door de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen. Uitgangspunt is een maximale vermindering van € 5.000,- in ontnemingszaken. In deze zaak is echter de overschrijding van de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitzonderlijk, namelijk in totaal ruim 10 jaren. Om die reden zal het hof het bedrag van de betalingsverplichting aan de Staat met 10% verminderen en vaststellen op (€ 97.863,20 - 10% = )
€ 88.076,88.

Gijzeling

Artikel 36e, lid 11 Sr is gewijzigd bij de op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet USB)).
Op grond hiervan dient de rechter thans bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel de duur van de gijzeling te bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, ten hoogste kan worden gevorderd. Op basis van de zogenoemde LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht)-afspraken wordt bij het bepalen van de duur van de gijzeling voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag, één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 3 jaren (1080 dagen).
Het voorgaande brengt mee dat het hof, gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering kan worden gevorderd, bepaalt op 1080 dagen.

Wetsartikelen

De maatregel is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold op het moment van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep.
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 97.863,20 (zevenennegentigduizend achthonderddrieënzestig euro en twintig eurocent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 88.076,88 (achtentachtigduizend zesenzeventig euro en achtentachtig eurocent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.F. van Kooij, mr. G.A. Versteeg en mr. F. van der Maden, in aanwezigheid van de griffier D.D. Drost en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 20 november 2025.

Voetnoten

1.SFO, pagina 137-139.
2.Zaaksdossier [adres 2] [plaats] , p.528; zijnde ontnemingsrapport hennepkwekerij, p.6.