ECLI:NL:GHARL:2025:7300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
200.355.072/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schoolkeuze voor minderjarige kinderen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schoolkeuze voor de kinderen van de ouders, die in een scheiding verwikkeld zijn. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Gelderland, die had bepaald dat de kinderen naar de basisschool [basisschool1] konden blijven gaan, en had zijn verzoek ingediend om de kinderen in te schrijven op [basisschool2]. De moeder, verweerster in hoger beroep, was van mening dat de huidige school de beste keuze was voor de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. Het hof oordeelde dat de kinderen, die al een moeilijke tijd achter de rug hadden door de scheiding, het beste af waren op de school waar zij al zaten, gezien de stabiliteit en de vertrouwdheid die deze omgeving bood. De vader had argumenten aangedragen over de geschiktheid van [basisschool2], maar het hof vond deze niet overtuigend genoeg om de beslissing van de rechtbank te herzien. De moeder had ook sterke argumenten over de positieve ervaringen van de kinderen op [basisschool1] en het hof nam deze in overweging. Uiteindelijk werd de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof de motivering van de rechtbank overnam en aanvulde met eigen overwegingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.355.072
(zaaknummer rechtbank Gelderland 424502)
beschikking van 20 november 2025
inzake
[appellant],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.H. Visser.
Ook als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 21 maart 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 3 juni 2025;
- het verweerschrift met bijlagen;
- een journaalbericht namens de vader van 10 oktober 2025 met bijlagen.
2.2
Op 20 oktober 2025 is de hierna te noemen minderjarige [minderjarige1] naar het hof gekomen, waar zij in een gesprek met een rechter van het hof in het bijzijn van een griffier, haar mening heeft gegeven over het hoger beroep.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 oktober 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige2] (hierna: [minderjarige2] ), geboren [in] 2012,
- [minderjarige1] (hierna: [minderjarige1] ), geboren [in] 2015 en
- [minderjarige3] (hierna: [minderjarige3] ), geboren [in] 2021.
3.2
Bij beschikking van 12 februari 2024 heeft de rechtbank de ontbinding van het
huwelijk van de vader en de moeder (na scheiding van tafel en bed) uitgesproken.
De rechtbank heeft daarbij ook bepaald dat [minderjarige2] en [minderjarige1] voorlopig worden ingeschreven op het adres van de vader en [minderjarige3] voorlopig op het adres van de moeder.
De rechtbank heeft verder een voorlopige regeling voor de verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken van [minderjarige3] vastgesteld (de zorgregeling).
Iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie werd aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 14 juni 2024 heeft de rechtbank de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling het meest in het belang zijn van de kinderen.
3.4
Bij beschikking van 27 januari 2025 heeft de kinderrechter de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige2] en [minderjarige1] bij de vader is en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige3] bij de moeder, een voorlopige zorgregeling vastgesteld en aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige3] met ingang van 19 maart 2025 aan te melden en te plaatsen op de basisschool [basisschool1] te Arnhem (hierna: de [basisschool1] ).
De rechtbank heeft daarnaast het (aanvullende) verzoek van de vader om [minderjarige1] en [minderjarige3] aan te melden op de basisschool/ [basisschool2] in Arnhem (hierna: [basisschool2] ), afgewezen en iedere verdere beslissing over de zorgregeling aangehouden.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, voor zover daarbij aan de moeder vervangende toestemming is verleend om [minderjarige3] met ingang van 19 maart 2025 aan te melden en te plaatsen op de basisschool [basisschool1] te Arnhem en voor zover daarbij zijn (aanvullende) verzoek om [minderjarige1] en [minderjarige3] aan te melden op [basisschool2] te Arnhem, is afgewezen. De vader verzoekt het hof het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om [minderjarige3] op de [basisschool1] aan te melden alsnog af te wijzen en zijn verzoek om vervangende toestemming om [minderjarige1] en [minderjarige3] aan te melden op [basisschool2] alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
5.1
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd.
Hoe luiden de standpunten?
5.2
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om [minderjarige1] te mogen inschrijven op [basisschool2] , heeft afgewezen. Volgens de vader is de [basisschool1] erg gericht op prestatie, wat niet goed is voor [minderjarige1] , die net als haar oudere zus een milde vorm van faalangst heeft ontwikkeld. Ook is het lastig voor [minderjarige1] dat zij soms geconfronteerd wordt met de moeder, die op deze school vrijwilligster is. Daarnaast vindt de vader het belangrijk voor [minderjarige1] , die in verband met haar oogafwijking niet kan fietsen, dat zij [basisschool2] op korte loopafstand kan bereiken. Bovendien wil [minderjarige1] zelf graag naar [basisschool2] , omdat ze het fijn vindt dat ze daar aan leuke (buitenschoolse) activiteiten kan deelnemen en dat ook vriendinnen en familieleden op die school zitten.
De vader stelt dat het ook in het belang van [minderjarige3] is dat hij naar [basisschool2] kan. Hij ging voorheen naar de peuterspeelzaal van [basisschool2] en al zijn vriendjes en ook familie stromen straks door naar de basisschool van [basisschool2] of zitten al op die school. De vader vindt het voor beide kinderen van belang dat [basisschool2] een multiculturele school is.
5.3
De moeder voert aan dat [minderjarige1] al zes jaar met veel plezier naar de [basisschool1] gaat. Zij voelt zich daar thuis, krijgt er steun, geborgenheid en rust en zij heeft een goede band met de leerkrachten en de medeleerlingen. Van het feit dat haar moeder vrijwilligster is op die school heeft [minderjarige1] geen last. De moeder ontkent dat [minderjarige1] faalangstig zou zijn. Dat [basisschool2] in verband met de kortere afstand beter te bereiken is, mag hier niet doorslaggevend zijn. Het oogprobleem is voor [minderjarige1] geen belemmering om te fietsen. Bovendien kan de moeder of een ander familielid zorgen voor het vervoer van en naar de huidige school, wat nu ook al het geval is. Volgens de moeder is deze school ook geschikt voor [minderjarige3] , van wie er ook vriendjes naar dezelfde school gaan. De ouders hebben destijds bewust gekozen voor de [basisschool1] , die inmiddels ook een multiculturele populatie kent.
5.4
De GI heeft verklaard dat zij van de [basisschool1] heeft vernomen dat het goed gaat met de kinderen in de huidige schoolsituatie. Volgens de GI hebben de kinderen er last van dat de ouders het over bepaalde zaken, zoals de schoolkeuze, niet eens kunnen worden en is het in het belang van de kinderen dat zij niet uit die vertrouwde schoolomgeving worden gehaald.
5.5
De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de school van de kinderen niet te wijzigen. Volgens de raad zitten de kinderen klem door een loyaliteitsconflict. Voor de kinderen is het vooral van belang dat de ouders samen keuzes maken, onder andere over de school.
Hoe oordeelt het hof?
5.6
Het hof vindt het in het belang van [minderjarige1] en [minderjarige3] dat zij naar de [basisschool1] kunnen (blijven) gaan. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank haar beslissing zorgvuldig gemotiveerd. Het hof neemt die motivering – na eigen onderzoek – over, maakt die tot de zijne en overweegt in aanvulling daarop nog het volgende. Uit de stukken en wat tijdens de zitting is gezegd, is gebleken dat de kinderen rondom de scheiding van de ouders een lastige tijd hebben meegemaakt. Het lijkt erop dat er bij de kinderen, zoals ook door de raad voor de kinderbescherming is aangevoerd, sprake is van een loyaliteitsprobleem, waardoor zij mogelijk klem zijn geraakt tussen de ouders. Dat is wellicht ook het geval bij de schoolkeuze. [minderjarige1] heeft in het gesprek bij het hof verteld dat zij haar huidige school (de [basisschool1] ) wel leuk vindt, maar dat zij een voorkeur voor [basisschool2] heeft, met name omdat laatstgenoemde school dichtbij het huis ligt van de vader, bij wie zij nu woont, en vanwege de (buitenschoolse) activiteiten die er worden aangeboden.
Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep echter niet is gebleken van steekhoudende argumenten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de [basisschool1] niet geschikt is voor de kinderen. De vader heeft de door de moeder tijdens de zitting gegeven verklaring dat zij destijds samen voor hun kinderen voor deze school met een Islamitische grondslag hebben gekozen, bevestigd. De vader heeft zijn stellingen dat de school nu meer een Turkse grondslag heeft en dat [minderjarige1] faalangstig is, wat een gevolg is van het volgens hem prestatiegerichte karakter van die school, tegenover de gemotiveerde betwisting door de moeder, niet verder onderbouwd.
Gebleken is ook dat het voor [minderjarige1] geen probleem meer is dat zij af en toe op de [basisschool1] de moeder tegenkomt, die daar vrijwilligerswerk doet. Sterker nog: [minderjarige1] heeft nu weer regelmatig contact met de moeder, met wie zij tot voor kort slechts beperkt en begeleide omgang had. [minderjarige1] wordt nu namelijk, kennelijk naar ieders tevredenheid, dagelijks door de moeder opgehaald van school, gaat dan mee naar de woning van de moeder en keert later op de dag weer terug naar de woning van de vader, bij wie zij vervolgens slaapt. Omdat is gebleken dat het schoolvervoer van [minderjarige1] voor een aanzienlijk deel door de moeder en ook door familieleden wordt verzorgd, is er ook in die zin, zowel wat betreft de afstand als de verkeersveiligheid, geen noodzaak om van school te veranderen. Daarnaast kan [minderjarige1] naar verwachting de door [basisschool2] geboden buitenschoolse activiteiten, waaraan zij nu ook kan deelnemen en waaruit zij veel voldoening haalt, gewoon voortzetten.
Voor [minderjarige3] is het van belang dat hij naar dezelfde school kan (blijven) gaan als [minderjarige1] . Dat is ook voor hem een vertrouwde omgeving. Daarnaast is onweersproken gesteld dat op de [basisschool1] ook voor [minderjarige3] bekende familieleden en vriendjes zitten. Gelet op al deze omstandigheden, en op het advies van de raad voor de kinderbescherming, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 maart 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en P.B. Kamminga, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 20 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.