ECLI:NL:GHARL:2025:7326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
200.353.581/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedeling van een woning in geschil na ontbinding van geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 januari 2025 is gegeven. De vrouw en de man, die samen een woning hebben gekocht, zijn in 2021 een geregistreerd partnerschap aangegaan zonder partnerschapsvoorwaarden. De vrouw heeft in 2022 een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend, wat door de rechtbank is uitgesproken. De vrouw verzoekt in hoger beroep om toedeling van de woning aan haar, terwijl de man de toedeling aan zichzelf wenst. De rechtbank had bepaald dat als een van de partijen de woning kan overnemen, deze partij de woning mag overnemen, met ontslag van de andere partij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld. De man heeft de woning inmiddels overgenomen en de vrouw heeft een bedrag van € 164.667,99 ontvangen als overbedeling. Het hof oordeelt dat beide partijen een even groot belang hebben bij de toedeling van de woning, maar dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij in staat is de woning te financieren. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.353.581
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, 549827 en 552642)
beschikking van 20 november 2025
inzake
[verzoekster] (de vrouw)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M.L.F.J. Schyns
en
[verweerder] (de man)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. A. Patist

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) op 20 januari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) heeft gegeven. Het procesverloop in hoger blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 april 2025, het verweerschrift met producties en de namens de man en namens de vrouw op 26 september 2025 ingediende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben samen een woning gekocht aan [adres1] in [woonplaats1] (hierna: de woning). De woning is [in] 2018 aan hen gezamenlijk geleverd. Zij zijn de ouders van de [in] 2018 geboren [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ). Partijen zijn [in] 2021 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan, zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden. De vrouw heeft [in] 2022 een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend en de rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uitgesproken. Het geregistreerd partnerschap is [in] 2025 ontbonden door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw is [in] 2025 bevallen van [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ).
2.2.
Beide partijen hebben bij de rechtbank om toedeling van de woning verzocht. De rechtbank heeft bij bestreden beschikking, voor zover hier nog van belang, de wijze van verdeling gelast en bepaald dat als een van partijen de woning kan overnemen, deze partij de woning mag overnemen, onder de voorwaarde van ontslag van de andere partij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld. De rechtbank heeft ook bepaald dat als beide partijen de woning kunnen overnemen, deze aan de man wordt toebedeeld, onder de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld en dat de overwaarde bij helfte moet worden gedeeld. Verder is bepaald dat de vrouw aan de man ter zake van een vergoedingsrecht € 18.268 moet betalen. De vrouw heeft die betaling inmiddels gedaan.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 1 april 2025 op vordering van de man de vrouw veroordeeld tot nakoming van de bestreden beschikking, voor zover het de verdeling van de woning betreft. De vrouw is daardoor gehouden binnen een week na een eerste daartoe strekkend verzoek van de man mee te werken aan de notariële toedeling van de woning aan hem, onder de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening en toedeling en uitbetaling van de helft van overwaarde aan haar. Verder heeft de voorzieningenrechter het vonnis in de plaats van de door de vrouw te verrichten rechtshandelingen gesteld, voor zover het de notariële toedeling van de woning aan de man betreft, als de vrouw niet binnen een week na het eerste daartoe verstrekkende verzoek van de man aan die toedeling meewerkt. De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
De woning is door middel van indeplaatsstelling van het vonnis van 1 april 2025 [in] 2025 aan de man geleverd. De man heeft daarbij een nieuwe hypotheek afgesloten, waarbij de eerdere, gezamenlijke hypotheek is afgelost (waardoor de man voldaan heeft aan zijn verplichting om de vrouw te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid). Vanaf die datum is aan de vrouw € 164.667,99 beschikbaar gesteld vanwege de overbedeling van de man. Het bedrag is inmiddels aan de vrouw voldaan.
2.5.
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat de bestreden beschikking onder 4.5 wordt vernietigd ten aanzien van de woning en dat het hof bepaalt dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld onder de voorwaarde van ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening en met bepaling dat de overwaarde van € 164.269,63 bij notariële levering van de toedeling van de woning door de vrouw aan de man wordt betaald, kosten rechtens.
2.6.
De man concludeert tot afwijzing van het hoger beroep van de vrouw met bekrachtiging van de bestreden beschikking, al dan niet onder verbetering van gronden en overwegingen.
2.7.
Het hof beslist dat (rechtsoverweging 4.5 van) de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

3.De toelichting van het hof

3.1.
De vrouw heeft twee klachten (grieven) geformuleerd en wel over de toedeling van de woning aan de man (grief I) en het gevolg van toedeling aan haar indien het hof daartoe beslist. In het geval het hof de woning aan de vrouw toedeelt moet volgens haar namelijk een herberekening plaatsvinden van wat is overwogen onder 3.26 en moet de beslissing worden aangepast voor wat betreft de gelaste wijze van toedeling (grief II). Voor de vrouw is het onacceptabel dat zij samen met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor andere huisvesting moet zorgen. Zij is ook (financieel) in staat om zich de woning te laten toedelen. Van de man kan worden verlangd dat hij andere huisvesting zoekt. Haar belang bij toedeling van de woning is groter dan dat van de man, aldus de vrouw. De man voert verweer.
3.2.
Het hof stelt vast dat beide partijen een even groot belang hebben bij toedeling van de woning. Voor beiden geldt dat zij de zorg voor (een) kind(eren) hebben. De vrouw voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de man voor [de minderjarige1] . De gezinsgrootte van één kind of twee kinderen speelt daarbij geen rol. Ook niet als dat betekent dat de vrouw zich met de kinderen in een kleinere woning moet gaan huisvesten. Dat, zoals de vrouw stelt, de kinderopvang van [de minderjarige2] in hetzelfde gebouw is gevestigd als de basisschool van [de minderjarige1] en dat dat gebouw zich ongeveer tegenover de woning bevindt vormt naar het oordeel van het hof geen reden voor toedeling van de woning aan de vrouw. Dat sprake is van woningschaarste geldt evenzeer voor de man. Bovendien heeft de vrouw tegenover de betwisting van de man niet aangetoond dat zij in staat is de toedeling van de woning ook daadwerkelijk te financieren. Een actueel en bindend financieringsvoorstel is door de vrouw niet in het geding gebracht. Dit feit en het door de vrouw aangevoerde vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding om de bestaande toestand, waarin het aandeel van de vrouw in de woning inmiddels aan de man is geleverd, aan te tasten.
3.3.
Grief I van de vrouw faalt. Bespreking van grief II (herberekening) is dan ook niet nodig. Het hof ziet aanleiding om de vrouw als de (formeel) in het ongelijk te stellen partij te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep (de hoofdregel). De kosten voor de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de man vastgesteld op € 2.428 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (twee punten: een punt voor het verweerschrift en een punt voor de mondelinge behandeling, tarief II à € 1.214,- per punt) en € 362 voor het griffierecht.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 20 januari 2025;
4.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling van de proceskosten van dit hoger beroep aan de zijde van de man, begroot op € 2.428 aan salaris advocaat en € 362 aan griffierecht;
4.3.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, L. Hamer en R. Krijger, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 20 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.